Ik ben in Vals Licht van Joost Zwagerman begonnen. Het boek is inmiddels alweer twintig jaar oud en hoewel ik een Zwagerman-fan ben, heb ik het nog nooit gelezen. Het uitgangspunt van het verhaal intrigeert mij.
Simon Prins, een luie student Nederlands die prima tevreden is met het halen van zesjes, raakt verliefd op een prostitué. Dit gegeven roept meteen een legio interessante vragen op. Wat maakt dit meisje zo aantrekkelijk voor hem? Wordt zij ook verliefd op Simon en is dat eigenlijk niet zeldzaam? Ik neem aan dat prostituees een soort van professionele afstand bewaren waar het hun klanten betreft en dat ze zich emotioneel afsluiten tijdens hun werk. Hoe reageert haar pooier op deze liefde? En hoe is het voor Simon om zijn hart te verliezen aan een vrouw die voor haar werk seks heeft met andere mannen?
Zelf ben ik nog nooit verliefd geworden op een prostitué. In alle eerlijkheid moet ik zeggen nog nooit van hun diensten gebruik te hebben gemaakt. Ik loop wel eens door de Spuistraat waar ook wat dames achter het raam zitten te werken en ik voel me daar nooit gemakkelijk bij. Betaalde seks: het is simpelweg niet mijn ding.
Toch ben ik zeer benieuwd naar hoe Zwagerman deze situatie heeft uitgewerkt.
In de film True Romance(Tony Scott, 1993) wordt hoofdpersoon Clarence (Christian Slater), werkzaam in een stripwinkel, verliefd op de callgirl Alabama (Patricia Arquette, ver voordat ze paranormale huismoeder werd). Als ik me goed kan herinneren was Clarence haar eerste klus, een verjaardagscadeau, desondanks moet hij bij haar pooier langs om haar uit het leventje te halen. Die confrontatie verloopt nogal bloederig en Clarence pakt per ongeluk een koffer cocaïne mee in plaats van Alabama’s kleding. Wat volgt is een gewelddadige roadmovie vol met bijdehand uitgedachte dialogen zoals alleen Quentin Tarentino die kan schrijven.
Tony Scotts film is een heel andere benadering van een soortgelijk uitgangspunt als dat van Vals licht. Ik vermoed dat het boek van Zwagerman een minder gewelddadige uitwerking heeft, maar minstens zo intrigerend is.
De video is gemaakt door een medwerker van webwinkel AbeBooks als respons op de Faceboekpagina ‘I hate reading’ waar inderdaad haast niets te lezen valt:
Here at AbeBooks – we love books. We have a passion for books and this video shows it. Created by Lindsay Thompson, an account manager in our Victoria office, this video illustrates all the wonderful things about books. This is our official response to the ‘I Hate Reading’ Facebook page, if you love reading as much as we do comment or like this video. Long live the book.
Ik vind deze webvideo een mooi voorbeeld van protesteren.
Je eigen boek uitgeven. Het is dé oplossing voor schrijvers die geen uitgever kunnen vinden, maar toch hun woorden op papier willen aanbieden. Het kan binnenkort op Manuscripta.
Volgens het CPNB hebben ruim een miljoen mensen in Nederland de wens een boek te schrijven en er staan heel wat teksten op computers of usb-sticks. Wie zijn manuscript zondag 4 september meeneemt naar Manuscripta kan het laten uitgeven als paperback en/of e-book en krijgt via het Centraal Boekhuis een gratis exemplaar thuisgestuurd.
Het publiceren van je eigen boek kan via de nieuwe publicatieplatformen van de boekhandels Paagman, Plantage Benissimo en Plantage Vermeer. Het boek is na publicatie verkoopbaar via alle boekwinkels van Nederland. Op www.mijnbestseller.nl/manuscripta staat precies beschreven hoe manuscripten kunnen worden aangeleverd. Voor alle aspirant-schrijvers die nog niet zover zijn dat ze hun boek kunnen laten uitgeven, zijn er op Manuscripta diverse workshops, waaronder ‘korte verhalen schrijven’.
Manuscripta is de jaarlijkse opening van het boekenseizoen en vindt plaats op zaterdag 3, zondag 4 en maandag 5 september op het terrein van de Westergasfabriek in Amsterdam.
Wie niet tot Manuscripta kan wachten maar wel graag een exemplaar van zijn eigen boek wil vasthouden, kan ook terecht bij The American Book Center in Amsterdam. Daar hebben ze een machine die boeken print en bindt. Oorspronkelijk was het de bedoeling om boeken te laten maken die je moeilijk fysiek kunt krijgen, maar ook veel aspirant-schrijvers schijnen er gebruik van te maken. Ze laten hun eigen schrijfwerk verboeken.
In de Amsterdamse Singelkerk presenteerde het Britse multitalent Stephen Fry donderdagavond zijn autobiografie The Fry Chronicles aan zo’n 350 toehoorders.
De Britse komiek, acteur, tv-presentator en schrijver Stephen Fry (1957) begint met een Nederlands klinkend ‘Goedenavond! Ik ben zo trots en blij om hier te zijn,’ gevolgd door enkele scheldwoorden die hij in de loop der jaren heeft opgepikt. ‘Meer Nederlands ken ik helaas niet. Omdat we in een kerk staan, zal ik proberen mijn taal te kuisen en geen lul en kut meer zeggen. Oeps, nu zeg ik het weer!’
Fry, inmiddels de vijftig gepasseerd, lijkt nog steeds wat op de deugniet die hij vroeger was. ‘Als ik dertig jaar later geboren was had men gezegd dat ik ADHD had, in mijn tijd werd dat Irritating Dick Disorder genoemd.’
Creditcardfraude
Als tiener werd Fry geregeld van school gestuurd. Toen hij op zijn achttiende drie maanden in de gevangenis had gezeten voor creditcardfraude, beterde hij zijn leven en ging studeren aan de universiteit van Cambridge. Het is onder andere zijn studententijd die de Brit beschrijft in zijn boek dat sinds kort vertaald als De Fry Kronieken in de winkels ligt. Op Cambridge ontdekte hij zijn liefde voor acteren, begon hij toneelstukken en komedie te schrijven. Via actrice en studiegenoot Emma Thompson maakte hij kennis met Hugh Laurie. Samen zouden ze later onder andere de legendarische komedieshow A bit of Fry and Lauriemaken.
De studietijd komt ook ter sprake gedurende het interview dat filmkenner en journalist Jan Doense met de schrijver afneemt. Evenals Fry’s manisch-depressiviteit en zijn passie voor technologie. Fry is ook een grote Apple-fan. Die avond verwijst hij meerdere malen naar zijn iPad die op tafel ligt. Ook oreert hij een kwartier lang vol bewondering over de carrière van zijn vriend Steve Jobs.
Voorafgaand aan het interview spreekt Fry het publiek een uur vanaf de vloer toe. Met zijn rechterhand leunt hij af en toe op de te lage stoel naast hem, alsof hij zich geen houding weet te geven. Al is ongemak het laatste waar je aan denkt als je zijn openhartige monoloog, gelardeerd met goed getimede grappen en zelfspot, aanhoort. De zaal drinkt ieder woord.
Oscar Wilde Fry wist al op jonge leeftijd dat hij homoseksueel was: ‘Mijn moeder had het zelfs al door toen ik drie was. Ach ja, moeders voelen dat soort dingen aan.’ Zijn zoektocht naar een rolmodel leidde naar de bibliotheek. Daar ontvlamde Fry’s passie voor kunst en literatuur. ‘Taal is iets buitengewoons,’ zegt hij, ‘Het verschaft je toegang tot andermans geest en kan je ogen openen.’
In de schrijver Oscar Wilde vond Fry zijn homoseksuele rolmodel en geestverwant: ‘Ik was niet langer alleen, maar bovenal was hij de meest glorieuze geest die ik ooit was tegengekomen.’ Vervolgens krijgen de Amsterdammers een college over Oscar Wilde dat schoolmeester Fry schijnbaar uit zijn mouw schudt.
Nieuwsgierigheid
Later verontschuldigt de schrijver zich dat hij eigenlijk over zijn boek had moeten praten, maar de zaal staat open voor Fry’s gepassioneerde betoog over het speels omgaan met ideeën en om altijd nieuwsgierig te blijven. ‘Ik zou het allerliefste voor altijd een student willen zijn. Nieuwsgierigheid is mijns inziens de belangrijkste eigenschap die iemand kan hebben, er plezier in hebben om het leven iedere dag te herontdekken.’ De deugniet van weleer is een romanticus geworden.
Stephen Fry: De Fry Kronieken. Uitgeverij Thomas Rap. De Engelse versie verscheen bij Penguin. Fry’s optredens in Nederland – hij was woensdagavond in Den Haag – werden door Penguin en The American Book Center georganiseerd. Wil je weten wat de welbespraakte Brit in Den Haag te vertellen had? Check de volledige opnames hiervan op Marcoraaphorst.nl.
Dit artikel is vrijdag 1 juli in NRC Handelsblad gepubliceerd.
Nu werd er een paar jaar geleden ook al gewaarschuwd dat de boekhandels het moeilijk hadden en de concurrentie met webwinkels niet aankonden. Maar gezien de signalen, ziet het er nu toch naar uit dat er veel boekwinkels zullen sluiten en dat we binnenkort in een land met alleen maar Ako’s en Bruna’s zullen leven. In onderstaand interview, een langere versie dan in de reportage is gebruikt, maakt schrijver Joost Zwagerman duidelijk waarom het erg is als de boekhandel zou verdwijnen.
Ik zou het ook erg jammer vinden als er geen plek meer zou zijn om te struinen en toevallige ontdekkingen te doen. Ik ga in het weekend graag even in de boekhandel kijken wat er voor interessants is uitgekomen. Het is een fijne plek om rond te hangen, covers te bestuderen en inspiratie op te doen. Al koop ik ook net zo goed ook boeken en strips online, want dat scheelt vaak veel geld.
Zijn boeken niet vaak te duur? Zwagerman vertelt in het interview dat de vaste boekenprijs erg belangrijk is voor de auteurs. Die verdienen namelijk al niet veel aan het schrijven. Het is natuurlijk gek dat degene die het boek schrijft en dus maanden, zo niet jaren van zijn leven in een boek investeert, daar op financieel vlak het minste voor terugkrijgt. Ik begrijp Zwagermans argument tegen het verlagen van de vaste boekenprijs dus heel goed, maar als boekhandels zelf meer mogen bepalen hoe duur hun aanbod wordt, kunnen ze dan niet beter met elkaar concurreren? En als het leeswerk goedkoper is, zijn we dan niet geneigd om meer te kopen of om sneller een boek op de gok mee naar huis te nemen? Zou het verdwijnen van de vaste boekenprijs dus een grotere overlevingskans voor de winkels opleveren?
Stephen Fry komt naar Nederland om zijn autobiografie The Fry Chronicles the promoten. Dat is goed nieuws voor de Fry-fans. Ik stond vanmorgen dan ook in de rij voor de ABC in Amsterdam.
Stephen Fry is acteur, schrijver, tv-presentator. Maar bovenal een Engelse mediapersoonlijkheid. Ik vind hem een inspirerend mens, die boeiende ideeën verkondigt, zoals in onderstaand video-interview.
Er stond al een behoorlijke rij om kwart voor elf. Maar wat een ordelijke rij! Normaliter zijn de rijen in Nederland een ramp, zeker als je uit meerdere kassa’s kunt kiezen. Op de een of andere manier kies ik altijd de traagste rij uit en vaak wordt er lekker voorgedrongen, want tja, men heeft haast en vindt zichzelf belangrijker dan de rest van de mensheid.
Soms voel je de hete, maar bovenal slechte, adem van degene achter je, die niets heeft begrepen van wat personal space betekent en bijna in je aars probeert te kruipen om maar een stukje naar voren te kunnen.
Maar dus niet vanmorgen. De Fry fans stonden netjes in een halve cirkel richting de ABC en er heerste een ontspannen sfeer. Het deed me denken aan hoe we dat vaak in Engeland zien. Na ongeveer een kwartier stond ik vlakbij de kassa. De man voor me bleek het laatste kaartje te kunnen kopen.
Had ik voor niets in de rij gestaan? Nee, want hij had niets aan slechts één kaartje en liep het pand uit. Zo kwam ik dus aan het allerlaatste kaartje voor Stephen Fry’s presentatie op 30 juni in de Singel kerk.
Met blij gemoed liep ik weer terug naar huis. De kleine spatjes regen deerde me niets, al had dat grotendeels te maken met de paraplu die ik bij me had. Als alles goed gaat komt woensdag mijn exemplaar van The Fry Chronicles binnen. Ik heb er nu al zin in.
Alles is gekleurd: omzwervingen in de kunst van Joost Zwagerman, is een verzameling essays, artikelen en recensies die reiken van de gelaagdheid van de schilderijen van Mark Rotkho tot de vraag wat Kate Moss tot levend kunstwerk maakt.
Een deel ervan verscheen eerder in andere vorm in bladen als Vrij Nederland, NRC Handelsblad, Hollands Diep en Passionate. Aangezien tijdschriften zich vooral met de actualiteit bezighouden is de arbitraire onderwerpkeuze veelal ingegeven door wat er in de afgelopen jaren werd geëxposeerd of is uitgebracht.
Tot mijn grote plezier besteedt Zwagerman een aantal artikelen aan Andy Warhol, waaronder een interview met Lou Reed, opgeschreven als een nukkige monoloog. Dat Reed een verschrikkelijke eikel tegen journalisten kan zijn is bekend, maar door zijn snauwende uitspraken nog eens woordelijk op te schrijven geeft Zwagerman de muzikant levensecht weer.
Middels ellenlange opsommingen van de vele soorten vrouwen, types schaamhaar en onmogelijke seksstandjes uit Ik, Jan Cremer 3 legt de auteur in een recensie haarfijn en met humor bloot dat deze roman niet meer is dan een opsomming bravourepraat van een man die zich een midlifecrisis uit schrijft.
Pulserende schilderijen
Zwagerman analyseert, zoals in het essay over de kleurvlakken in de schilderijen van Mark Rothko. Deze kleurvlakken ‘pulseren’, aldus de schrijver. Dat komt volgens Zwagerman omdat Rothko met ongewoon dunne verfoplossingen werkte die hij laag voor laag aanbracht. Tussen de verschillende kleurlagen bracht hij vernislagen aan. Zelfs de zwarte vlakken van de donkere doeken zijn levendig, wat komt doordat de schilder onder het zwart lagen lichtere kleuren aanbracht. Interessant om te lezen!
Zwagerman schrijft helder en toegankelijk, wat hem een van de beste essayisten van onze tijd maakt. De stem van de schrijver is altijd duidelijk aanwezig, alsof de lezer direct wordt aangesproken. Hij maakt ons deelgenoot van zijn visie, bewondering en verwondering, maar vooral ook van zijn persoonlijke ervaringen bij het aanschouwen van kunst.
Het is niet verwonderlijk dat Zwagerman in het tv-programma De Wereld Draait Dooreens per maand een verhaal over kunst houdt, als ware hij de nieuwe Henk van Os. In hetzelfde programma gaf hij een verklaring voor de titel van zijn bundel, die verwijst naar een gedicht van K Schippers. Het is een aansporing om goed om je heen te blijven kijken: ‘Het hedendaagse, de elementen die we allemaal geneigd zijn te veronachtzamen zijn absoluut het bekijken waard.’
Dat de visie van de aanschouwer soms ook gekleurd kan raken behandelt Zwagerman in de laatste bijdrage in het boek, ‘Busje schept man’, dat verder niets met kunst te maken heeft. Hierin verhaalt de schrijver minutieus hoe hij door een asociale zwarte jongen van zijn fietst werd getrapt en hoe hij daarna de wereld door angstige ogen is gaan bekijken. Het is te hopen dat dit Zwagermans observatievermogen niet permanent heeft verkleurd.
Toch nog een kritische kanttekening bij de uitgave. Heel spijtig is het lage aantal illustraties. Zwagermans teksten maken nieuwsgierig naar de kunstwerken, maar de meeste ontbreken in het boek en zal de lezer via google tot zich moeten nemen.
Vier sterren!
Joost Zwagerman – Alles is gekleurd
(De arbeiderspers, € 24.95)
Deze recensie is in ingekorte vorm, gepubliceerd in Zone 5300 #93.
De televisie in Nederland bestaat zestig jaar. Jarenlang was de Nederlandse vormgeving toonaangevend. Het rijk geïllustreerde boek Vorm van vermaak staat vol met voorbeelden en anekdotes uit deze rijke geschiedenis.
Op 2 oktober 1951 waren de vijfhonderd mensen met een televisietoestel getuige van de eerste uitzending in Nederland. Vanuit een omgebouwd kerkje in Bussum, was als eerste de wapperende vlag van de Nederlandse Televisie Stichting (NTS) te zien, gevolgd door een aankondiging van de omroepster.
De eerste jaren waren erg primitief: als er storing of pauze was, werd er een zwart papiertje met witte letters voor de camera gehouden om dit aan te geven. Weermannen tekenden het weer live op voorbewerkte kaarten. Eerst met een krijtje, maar dat gaf te veel herrie, dus werd er een tijd gewerkt met lipstick. ‘Een romantisch beeld. Het was een soort knutsel tv,’ vertelt Roy van Vilsteren, adjunct-hoofdredacteur van de VARAgids. Samen met Liselotte Doeswijk schreef hij Vorm van Vermaak, een fors koffietafelboek over de tv-vormgeving van de afgelopen zestig jaar.
‘Tot midden jaren tachtig is veel tv-vormgeving nog heel fysiek. Titelkaarten en titelrollen werden op papier of karton afgedrukt. Als je niet op film wilde animeren, deed je dat live voor de camera: je liet een kartonnen poppetje bewegen, of bewoog zelf een staafgrafiek. Computers betekenden niet direct het einde van dit soort animatie: een computer was duur en het duurde lang voordat het apparaat het resultaat kon laten zien.’ Toch is volgens Van Vilsteren de komst van de computer het belangrijkste omslagmoment in al die jaren geweest. ‘Je wordt tegenwoordig niet meer beperkt door de techniek. Iedereen kan een leader maken.’
Palmboompjes
De vorm wordt altijd gedreven door wat er technisch mogelijk is. Toen men voor het eerst in staat was met de pc goed metaal te animeren, zag je dat meteen overdadig terug in de stationcalls waarin omroeplogo’s van alle kanten metaalachtig glommen. ‘De chromakey, waarbij een blauw of groen vlak vervangen kan worden door een ander beeld, werd in het begin ook overdadig gebruikt. Zelfs als decor van het journaal terwijl dat gewoon een stilstaand wandje was,’ vertelt Van Vilsteren.
Ontwerpers lieten zich vaak leiden door modegrillen. ‘In de jaren zeventig stonden er palmboompjes bij Toppop. In de jaren tachtig zag je veel industriële ontwerpen, fabriekachtige decors met veel rook in beeld.’
Toonaangevend
Jarenlang waren het Nederlandse decorontwerp en de grafische vormgeving van de NOS, samen met die van de BBC, toonaangevend in de wereld. ‘De televisievormgeving in Nederland was altijd erg vooruitstrevend. Dat heeft iets met de Nederlandse ontwerptraditie te maken, maar ook zeker met ons omroepbestel. De NOS (tot 1969 NTS) had zijn eigen grafische afdeling, waar grafici onder andere titelkaarten en illustraties maakten. Daarnaast was er een afdeling decorontwerp, een afdeling decorbouw en een aantal maquettemakers. Omroepen waren verplicht hun vormgeving bij de NOS uit te besteden, maar hoefden er niet voor te betalen. Ze kregen een aantal decoruren toegewezen. Als een omroep wilde uitpakken met een mooie show en de decorbouwers hadden er tijd voor, dan werd dat decor gemaakt.’
Binnen het verzuilde bestel wilden de omroepen zich graag profileren. Middels decors en vormgeving wilden ze hun identiteit uitdragen. Het is tegenwoordig nog moeilijk voor te stellen dat vrijwel alle huisstijlen door dezelfde afdeling zou worden gemaakt. ‘Johan Volkerijk maakte logo’s voor de VARA, maar ook voor de NOS. Nu zou de VARA nooit dezelfde mensen inhuren die het nieuwe VPRO-logo hebben gemaakt.’
Jeugdjournaal
Kwaliteit stond in die jaren voorop. ‘Als het niet mooi is, moet je het niet maken vonden de meeste vormgevers,’ vertelt Van Vilsteren. Dat had wel eens tot gevolg dat een nieuwsitem dan geen vormgeving kreeg. Een groep ontwerpers in de jaren tachtig ging tegen dit credo in. Graficus Martin de Groot, verantwoordelijk voor de vooruitstrevende vormgeving van Het Jeugdjournaal, vond bijvoorbeeld dat een ontwerp functioneel en op tijd af moest zijn. Toen men in 1981 met Het Jeugdjournaal begon was streven het nieuws grafisch aan de doelgroep uit te leggen.
Eind jaren tachtig was de ontzuiling een feit, budgetten van omroepverenigingen gingen omlaag. De grafische afdeling van de NOS verzelfstandigde en werd de NOB. Toen omroepen opeens moesten betalen voor hun vormgeving beseften ze pas hoe duur die was. Veel werd uitbesteed. Dit was het einde van de leidende rol van de grafische afdeling van de NOS en de Nederlandse televisievormgeving. ‘Die is nu veel dienender,’ zegt Van Vilsteren. ‘Er wordt nu meer vanuit geld gedacht en minder vanuit kwaliteit. De producent is de baas, vroeger was dat de regisseur.’
Pioniers bij de VPRO In de jaren zeventig nam de VPRO als eerste omroep een eigen ontwerper in dienst voor de huisstijl. Jaap Drupsteen ontwierp het nieuwe VPRO logo dat met zijn zwierige, kitscherige krullen een enorm contrast vormt met de sobere neutrale stijl van daarvoor. Drupsteens ‘signalen’ (stationcalls), vol visuele grapjes en een dikke laag ironie, vervingen de omroepster. Drupsteen zocht met zijn videografische kunstwerkjes de grenzen van de techniek op en wordt door zijn collega’s nog steeds als de belangrijkste vormgever gezien. Willem van den Berg volgde Drupsteen eind jaren zeventig op en komt met een logo met scherpe vormen als reactie op de ronde jaren-zeventig-vormgeving. Van Vilsteren: ‘Van den Berg speelde heel erg met Nederlandse kenmerken. Hij haalde zijn inspiratie bijvoorbeeld uit Zeeuwse akkers. Of hij fotografeerde zeeboeien en zette daar het VPRO logo op.’
Jeugdige impuls In de jaren zestig vond een enorme vernieuwing plaats vanuit de popcultuur: de vormgeving werd beweeglijker, spectaculairder en speelde voor het eerst een inhoudelijke rol in het programma. Regisseurs, decorontwerpers en grafici werkten nauwer samen. De komst van Nederland 2 en de toename van het aantal uitzenduren, maakt dat er ruimte is voor een batterij aan jonge televisiemakers waaronder de jonge regisseur Bob Rooyens. Hij regisseerde het popprogramma Moef Ga-Ga dat vol zat met optische trucs en geluidseffecten, waarbij teksten over de optredende artiesten werden vertoond.
Kleurloos In het tijdperk van zwart-wit televisie werd in eerste instantie gewerkt met kleuren die het beste resultaat gaven op een zwart-wit beeldbuis. De medewerkers van de decorafdeling hadden echter geen zin meer in deze ‘modderige, smerige kleuren met weinig pigment’. Ze kwamen in opstand en hun eis om gewone kleuren te mogen gebruiken werd ingewilligd. Ontwerper Freek Biesiot experimenteerde veel met kleur en maakte een decor in allerlei kleuren die in zwart-wit dezelfde grijstinten opleveren. Het zogenaamde Biesiot-effect was geboren: decorontwerpers wisten nu welke kleuren ze niet naast elkaar mochten gebruiken omdat zwart-wit kijkers het contrast tussen deze kleuren niet konden zien.
Vorm van Vermaak ligt reeds in de winkels. Check ook de site over het boek waar interessante zaken aangeroerd worden die het boek niet haalden.
Het boekenweekgeschenk geschreven door Kader Abdolah ligt op mijn bureau. Ik kreeg het toen ik de nieuwe van Nico Dijkshoorn aanschafte. Ik heb het niet zo op Kader Abdolah en na het lezen van een recensie over zijn nieuwste roman, heb ik al helemaal geen trek meer in zijn proza.
In Het Parool van woensdag 16 maart behandelt Arie Storm, auteur en recensent, De Koning van de schrijver met de borstelsnor. Storm windt er geen doekjes om: ‘Kader Abdolah kan veel, maar schrijven hoort daar helaas niet bij.’ Zo die zit. Storm heeft het immers over de schrijver die door het CPNB is uitverkoren om het boekenweekgeschenk te schrijven. Vorig jaar was dat Joost Zwagerman, die een prachtig boek afleverde.
Maar Storm is dan ook geen fan van het CPNB, bleek al uit eerdere sneren in andere stukken die de auteur naar deze organisatie maakte.
Ik heb erg genoten van Storms recensie. Middels mooie formuleringen zet hij druktemaker Abdolah goed op zijn nummer. ‘Druktemaker, meneer Minneboo, ken je Abdolah dan persoonlijk?!’ Neen. Maar ik zie hem wel eens voorbijkomen op televisie, zoals bij De Wereld Draait Door:
Abdolah is niet gespeend van een theatrale persoonlijkheid zo te zien. Toch wel dertig seconden amusant om naar te kijken, maar erg vermoeiend om daar een gesprek mee te moeten voeren. Alsof je Eddy Wally interviewt. Wally heeft namelijk de neiging om, ongeacht de vraag die je hem stelt, binnen twee zinnen altijd op Eddy Wally uit te komen. Dat is een gave. Abdolah heeft dezelfde gave om over zichzelf hoog van de toren te blazen en een hoop theater te maken, maar dat maakt hem nog geen goed schrijver.
Ook Storm vindt dat Abdolah toch wat arrogant overkomt, en schrijft dat mooi op:
‘De koning heet het boek, waarmee Abdolah waarschijnlijk zichzelf bedoelt. Harry Mulisch werd tijdens zijn leven nog wel eens door deze of gene een tikkeltje onbescheiden genoemd. Welnu, Abdolah weet er ook raad mee. Zijn Perzische nationalisme, zijn rijke stoet begaafde voorouders en zijn Nederlandse woordenschat in gesproken conversatie van pakweg vijftig woorden hebben ervoor gezorgd dat hij danig naast zijn schoenen loopt.’
Waren de reaguurders die in commentformulieren hun drollen trollen maar zo welbespraakt.
Storm berijdt in de recensie een van zijn stokpaardjes, namelijk het credo show, don’t tell. Vanwege dit credo heeft hij ook een hekel aan het proza van Kluun. Dat bleek twee jaar geleden nog eens duidelijk toen beide auteurs de degens kruisten tijdens het Weerwoordfestival in Amsterdam.
Storm over De Koning: ‘Dit is kenmerkend voor dit proza: het schept niet, fonkelt niet, maar stelt. Het hele boek is uiteenzetting, tentoonstelling, toelichting en invulling. Abdolah gaat er blijkbaar van uit dat de lezer volslagen debiel is. Familiale verhoudingen, doelstellingen, gemoedsstemmingen, de sfeer, de reden waarom iemand iets zegt en hoe hij dat zegt alles legt Abdolah uit. Dat levert in dialogen zinnen als de volgende op: ‘Let op uw woorden, vizier. U praat over mijn moeder,’’ riep de sjah geërgerd.’
Storm heeft een punt: een tekst op platte wijze alles verklaart en niets aan de verbeelding overlaat, dat kan toch geen literatuur zijn?
Wat ik mij echter het meeste afvraag is hoe iemand die verbaal het Nederlands beperkt beheerst, toch boeken vol kan schrijven. Worden Abdolahs teksten streng geredigeerd door zijn redacteur? Daar bedoel ik niet mee dat ik op Abdolah neerkijk, absoluut niet, ik ben gewoon oprecht nieuwsgierig naar hoe zijn boeken tot stand komen. In DWDD vertelde de schrijver dat zijn vrouw en dochter zijn teksten lezen voordat het naar de uitgever gaat. Misschien dat zij er chocola van maken?
Storms recensie is duidelijk en slim geschreven, een mooi voorbeeld van hoe een bespreking moet zijn: hij geeft voorbeelden die zijn argumenten ondersteunen en de lezer in staat stellen om zelf een oordeel te vellen. Daarnaast is het een onderhoudende tekst. Overigens vond Hanneke Groenteman het boekenweekgeschenk ook niets, zo blijkt uit een ander fragment:
Ik heb na Storms stuk geen zin meer om De Koning of het boekenweekgeschenk op te pakken. In dat opzicht heeft de recensent zijn werk goed gedaan. Abdolahs optreden aan de tafel bij Matthijs van Nieuwkerk, maakt dat ik nog minder geïnteresseerd ben om naar deze verhalenverteller te luisteren. Ik lees liever boeken van mensen die ik wél interessant vind.
Eerst dus maar eens Kleine dingen van Dijkshoorn lezen. Dan kan ik later het boekenweekgeschenk altijd nog inzien, want hoe goed sommige recensies ook zijn, het kan nooit kwaad om zelf de proef op de som te nemen.
Update: Recensent Maarten Moll – ook van Het Parool – heeft De Kraaibesproken. Hij is ook geen fan van Abdolahs schrijfstijl en aanpak.
Strips en boeken: ik ben er dol op! Bijkomend probleem is dat op een gegeven moment je kasten uitpuilen.
Zo moesten er recent een paar boeken ruimte maken voor een nieuwe lading strips die was binnengekomen. Ze staan nu tijdelijk op elkaar gestapeld in de boekenkast in de woonkamer totdat er een meer permanente plek voor ze gevonden is.
Een aandachtige blik in de boekenkast maakte duidelijk hoeveel er nog op me ligt te wachten. Een veelheid aan boeken en beeldverhalen die ik nog wil lezen. Ook mijn vriendin heeft een paar romans in de kast staan die ik nog graag wil lezen. Zoals Joe Speedboot van Tommy Wieringa. Door de illustratie die Peter Pontiac laatst van dat boek heeft gemaakt, ben ik er nog eens extra nieuwsgierig naar geworden. Maar ook een paar bundels columns van Martin Bril, werk van A.F.Th. en boeken van Bill Bryson over smalltown USA.
Ondertussen koop ik ook steeds nieuwe titels bij. Ik vind het heerlijk om voor stripkast bij de ABC te staan en een paar mooie beeldverhalen te ontdekken en aan te schaffen. Het kopen van boeken is al een genot op zich. De belofte van een nieuw boek is het nog ongekende avontuur dat zich in een paar duizend regels zal ontvouwen.
Toch, met wat we al hebben zou ik mezelf in principe minstens een jaar in dit huis kunnen opsluiten zonder me een seconde te vervelen. Ik kan zonder problemen lezend het jaar door. Dat noem ik rijkdom.
Alledaags bevat tekeningen van typische Amsterdamse taferelen, zoals een rolschaatser in g-string op het Rembrandtplein, de gaypride en junks die gestolen fietsen aanbieden, afgewisseld met persoonlijke belevenissen. ‘Ik heb geprobeerd een balans te vinden tussen mijn observaties over Amsterdam en elementen uit mijn privé-leven,’ zegt Morris. ‘Er is nu een wisselwerking tussen beide elementen. De algemenere observaties zijn boeiender omdat je weet wat er in mijn leven speelt, wie ik ben en hoe ik tegen dingen aankijk. Uit de meeste reacties blijkt dat ervaringen relatief universeel zijn. Expats vertellen me dat ze Alledaags zó naar hun familie kunnen sturen omdat hun leven hier overeenkomt met het mijne. Ik hoop dat Nederlanders de scènes herkennen en erom kunnen lachen.’
Morris, die artdirector is bij een reclamebureau, publiceerde de tekeningen eerst op zijn blog xtotl.com en gaf deze later uit in eigen beheer. Op dit moment is Alledaags alleen in locale boekwinkels en online verkrijgbaar. ‘Ik zou wensen dat ik er meer tijd voor had, het promoten van een boek is een fulltime baan.’
Morris begon met het tekenen van zijn ervaringen toen hij in 2008 samen met zijn vriendin door Zuidoost-Azië reisde: ‘Sonya slaapt altijd langer dan ik. Op een gegeven moment heb ik een schetsboek gekocht en ben ik ’s ochtends gaan tekenen tot ze wakker werd. Gewoon om mijn indrukken vast te leggen.’
Net echt
Twee jaar geleden verhuisde het stel naar Amsterdam. Europa heeft Morris altijd geïntrigeerd, dankzij de films die hij zag en de boeken en strips die hij las. ‘Kuifje was van grote invloed toen ik opgroeide. Ik ben altijd een grote fan geweest van de Klare Lijn-stijl van Hergé.’ Amsterdam voelde meteen als bekend terrein: ‘Alsof ik in een boek of een film terechtkwam. Amsterdam leek een filmset. De grachten, de krakkemikkige huisjes en de mensen op de fiets. Dat soort dingen. Het is zo’n prachtige stad, in elke straat die je binnenloopt zie je iets moois.’
Begin 2009 begon hij met Alledaags, als tekenoefening maar ook om zijn ervaringen en de stad beter te begrijpen. Iedere ochtend voor het werk tekende hij in een Moleskine boekje, het eerste wat in hem van de vorige dag inviel. Soms gebruikt Morris referentiefoto’s, maar meestal tekent hij vanuit zijn geheugen. ‘Dat heeft iets heel gaafs,’ vindt Morris. ‘Als ik soms naar foto’s kijk van dingen die ik uit herinnering heb getekend, dan blijkt de tekening vaak anders dan de werkelijkheid. Maar met de tekening vang je op een natuurlijke wijze de elementen die echt indruk hebben gemaakt. Je laat onnodige details weg, je geeft de essentie van iets weer.’
Dit was ook de belangrijkste tip die Theo van den Boogaard aan Morris gaf, toen Morris het atelier van de stripmaker bezocht. ‘Van den Boogaard is heel kritisch. Hij had tien tekeningen uitgekozen en vertelde wat hij er slecht aan vond. Hij gaf me een paar goede tips over compositie en lijnwerk.’ Uiteraard tekende de Nieuw-Zeelander deze gebeurtenis ook op in Alledaags.
Bot en direct
Gevraagd naar de essentie van hoe hij de Nederlanders ziet, denkt Morris lang na, om vervolgens te melden dat hij Hollanders erg direct vindt. ‘Ze zeggen wat ze denken en zijn wat bot. In Nieuw-Zeeland zijn ze soms te beleefd en houden hun mening voor zich, maar mijn Nederlandse vrienden schromen niet om persoonlijke vragen te stellen. Zwarte Piet zou bijvoorbeeld in Nieuw-Zeeland aanstootgevend gevonden worden, daar liggen raciale onderwerpen nog erg gevoelig.’ In Alledaags refereert Morris ook naar de botte service van het Amsterdamse horecapersoneel: ‘We moeten altijd lachen om de klantenservice in Nederland.’
Het boek is opgedragen aan Guy Champney, een vriend en collega van Morris die vorig jaar aan plotseling overleed en ook werkte aan een boek over Amsterdam. Hij was 32 en duikt een paar keer op in Alledaags. De opbrengst gaat in zijn nagedachtenis naar liefdadigheid. Het nieuwe project van Morris heet 200 people I used to Know, waarin hij portretten maakt van mensen die hij heeft leren kennen: van vrienden, collega’s tot oud-klasgenoten.
Nico Dijkshoorn is schrijver, dichter en muzikant. En sinds zijn optredens in De wereld draait door een bekend gezicht. ‘Ik heb constant de neiging om te zeggen: het is allemaal wel aardig mensen, maar ik doe ook maar gewoon mijn best.’
Nico Dijkshoorn sleep zijn pen op het internet met columns over Big Brother. Het directe contact met een grote schare lezers smaakte naar meer en sites als Fok.nl en GeenStijl waren en dankbaar podium voor Dijkshoorns vaak venijnige pennenvruchten. Tegenwoordig is hij door zijn optredens als huisdichter van De Wereld Draait Dooreen bekend gezicht. In 2008 debuteerde Dijkshoorn onder het pseudoniem P. Kouwes met de dichtbundel De eerste 1000 gedichten. Zijn eerste roman De tranen van Kuif den Dolder verscheen een jaar later, recent gevolgd door Dijkshoorn, een selectie van zijn beste verhalen, reportages, columns, gedichten en gelegenheidsstukken.
Wat zou je nu doen als er geen internet had bestaan?
‘Ik denk dat ik nu nog steeds in de bibliotheek van Amstelveen zou werken. Dat was een droombaan.’
Waarom heeft het zo lang geduurd voordat je begon met schrijven?
‘Ik heb wel eens wat geschreven toen ik achttien was, maar wat heb je op die leeftijd nou meegemaakt in Nederland? De meeste debutanten schrijven van die adolescente bekentenisliteratuur: je hebt een vriendin, het gaat eens uit. Een enkeling doet dat geniaal, zoals Reve of Claus. Als ik op mijn 23ste fulltime schrijver was geworden zou ik erg zenuwachtig zijn omdat ik tot mijn zestigste er ieder anderhalf jaar een boek moest uitkakken. Dat zou ordinair geld verdienen zijn. Zo’n Arthur Japin geloof ik voor geen meter. Die denkt gewoon: over welk historisch type zal ik nu weer een briljante roman gaan schrijven.’
Wat is daar volgens jou mis mee?
‘Dit is een particuliere mening, maar ik heb weerzin om schrijven als een beroep te zien. Als het gaat om persoonlijke boeken hou ik van een zekere urgentie.’
Dicht op de huid Waarin zit dan de urgentie in jouw teksten?
‘Die zit er nauwelijks, maar ik vind ook niet dat ik tot nu toe een groot werk heb geschreven. Het verhaal ‘Bob houdt het voor gezien’, over mijn zoon bij AZ, dat ook in Dijkshoorn staat, is tot nog toe mijn beste werk. Dat zit het dichtst op mijn huid, want ik durf daarin voor het eerst niet de hele tijd zo schijtlollig te zijn.’
In dat verhaal verliest Bob in twee jaar spelen voor AZ alle lol in het voetballen.
Voetbalt hij weer?
‘Nee, hij raakt echt geen bal meer aan.’
Je publiceert columns in De Pers, Voetbal International en op Nu.nl. Hoe ga je te werk?
‘Ik schrijf mijn columns voor De Pers altijd op donderdagochtend tussen negen en tien. Ik weet van tevoren niet waar ik het over ga hebben. In het begin nam ik nog een onderwerp van de site en koos daar mijn eigen invalshoek bij. De laatste tijd schrijf ik meer, in de goede zin van het woord, Carmiggelt of Martin Bril-achtige stukjes. Daarin probeer ik op een niet heel sentimentele manier iets over mezelf te zeggen. Bijvoorbeeld over het ongemak dat ik ervaar bij het signeren. Het schrijven van een verhaal duurt altijd tien minuten langer dan ik nodig heb om het te tikken. In die tien minuten extra zoek ik uit wie de spits van AC Milan is en gooi ik wat zinnetjes om. De teksten zitten blijkbaar al in mijn hoofd. De Tranen van Kuif Den Dolder schreef ik bijvoorbeeld in tien dagen. Iedere dag een hoofdstuk.’
Is het belangrijk voor je om snel te kunnen schrijven?
‘Ik kan het niet anders. Ik heb een deadline nodig, anders wordt het niets. Men vraagt ook altijd of ik niet bang ben dat er niets komt als ik onvoorbereid bij DWDD zit. Maar dat is juist mijn drive. De angst dat er niets komt zorgt ervoor dat er íets komt. In het begin bereidde ik nog wel eens mijn gedichten in DWDD voor. Dan had ik al wat in mijn hoofd zitten of iets opgeschreven. Dat waren altijd de allerslechtste gedichten omdat ze niets met het moment zelf te maken hadden. ‘
Voor wie schrijf je?
‘Ik was laatst in Nijmegen een van de sprekers: Thomas Rosenboom, Ramsey Nasr, Joost Zwagerman traden ook op. En daar staat Dijkshoorn dan tussen met zijn lulverhaaltje over sierwortelsnijden. Wat me dan enorm ontroert is dat er in de zaal van alles zit: van bouwvakker tot de gesjeesde literatuurstudenten of professoren. Wat ik schrijf raakt kennelijk een hoop mensen. Literatuurvorsers pluizen mijn tekst uit en diezelfde tekst komt bij iemand binnen die een huis staat te sausen. Prachtig vind ik dat.’
Als Dijkshoorn zou moeten kiezen tussen schrijven of muziek maken, is de keuze snel gemaakt: ‘Muziek is mijn kern. De high die ik met muziek maken ervaar is niet met schrijven te vergelijken. Ik voel me tijdens optredens met mijn band veel meer op mijn gemak dan wanneer ik alleen voorlees.’
Andy Kaufman
Sinds zijn eerste stappen op het web houdt Dijkshoorn zijn publiek graag voor de gek, onder zijn eigen naam of als P. Kouwes, de Amsterdamse bouwvakker die alleen kan spellen als hij dicht: ‘Dat is wat ik sinds tien jaar doe: fucken met verwachtingspatronen. Constant met een groot publiek pielen.’
Wat vind je zo leuk aan fucken met je publiek?
‘Ik vergelijk me op geen enkele manier met Andy Kaufman, (een eigenzinnige Amerikaanse komiek die het in de maling nemen tot een kunst verhief – red.) want hij is een soort god voor mij. Toen ik die man ontdekte was ik volledig gevloerd. Ik herkende mezelf in zijn acties, want ik doe dat ook een beetje. Kaufman liet zijn alter ego Tony Clifton naar David Letterman gaan. Letterman dacht dat Kaufman in dat pak zat, maar die zat blauw van het lachen thuis naar de show te kijken terwijl zijn vriend Bob Zmuda voor Clifton speelde.’
Kun je een voorbeeld geven van hoe jij mensen in de maling neemt?
‘Een vergelijkbare situatie – minder briljant, maar toch –op GeenStijl heerste op een gegeven moment de sfeer van “kom niet aan Lee Towers!”. Ik schreef toen in een stuk dat ik van een goede vriend had gehoord dat Towers een collega van de hijskraan had gelazerd omdat die beter kon zingen dan hij. Met een dwarslaesie tot gevolg. En Lee Towers was zo ongevoelig dat hij ’s avonds speciaal voor hem wilde zingen, maar dan wel alleen het nummer ‘You Never Walk Alone’. Dat schreef ik gewoon als geintje. ’s Avonds zag ik op RTL Shownieuws een zwaar geëmotioneerde Lee Towers op het Scheveningse strand dit verhaal ontkennen. Daar kan ik echt een week op vooruit.’
Is P. Kouwes jouw Tony Clifton? ‘Eigenlijk wel. Mensen geloofden echt dat hij een bouwvakker was die schreeuwend en zwetend op een kamertje zat te schrijven. Een deel trapt daar in, dat vind ik wel prettig.’
Wat is voor jou de lol daarvan?
‘Ik heb nooit geprobeerd het GeenStijl-publiek te bedienen. Ik schreef altijd voor de tien à vijftien procent die de grap snapt en dan gierend van het lachen de woedende reacties van die andere gekken leest. Dát is mijn publiek.’
Heeft het fucken buiten internetfora nog wel eens vervelende reacties opgeleverd?
‘Laatst kwam er in Nijmegen een vrouw op me af die zei: “Je bent een vrouwenhater, dat voel ik in al je verhalen!” Daar ben ik dan even echt van in de war.’
Omdat ze een verkeerd beeld van je heeft op basis van je werk?
‘Ja, ik ben er dan niet onzeker over, want ik weet dat ik geen vrouwenhater ben. Ze legde later uit dat ze een interview met mij in de Viva had gelezen. Ik had me voorgenomen om de ergste antwoorden te geven. Dat vrouwen niet kunnen schrijven. Dat soort dingen. Het was een duo-interview met mijn vriendin en ze legde iedere keer uit hoe ik echt ben. Dat als we naar de slager gaan ze anderhalf uur moet wachten omdat ik iedereen laat voorgaan. Maar die vrouw zag het geintje niet. Dat vind ik teleurstellend. Ik vind het fijn als mensen van tevoren denken dat ik een blatende Amsterdammer ben, maar als ze mij dan ontmoeten en hun best een beetje doen, hoop ik dat ze door dat beeld heen prikken en zien dat ik eigenlijk in de kern wel oké ben.’
Verlegenheid Wat zou je schrijven als je een contactadvertentie voor jezelf zou plaatsen?
Dijkshoorn lacht en denkt even na: ‘Dat is natuurlijk wat pathetisch, maar bij wijze van spreken zou ik dan zeggen: “Houd van mij”. Korter kan ik het niet zeggen. Ik geniet erg van het feit dat de mensen met hulp van die televisie beter begrijpen wie ik nou ben.’
Kun je dat toelichten? ‘Mensen denken dat ik die persoon uit mijn verhalen zelf ben. Maar ik ben eigenlijk een enorme schijterd. Voorheen begon ik niet zomaar tegen iemand te praten als ik een boekwinkel of een platenzaak binnenstapte. Omdat ze nu een blik van herkenning hebben is mijn schroom weg en durf ik makkelijker te vragen of ze een bepaalde plaat hebben. Dat zou ik vroeger nooit gedurfd hebben. Die verlegenheid is dan ook aan het verdwijnen. Mijn televisie-optredens bij DWDD helpen daarin enorm, want wat ik daar doe, dat ben ik. Dus ik heb het idee dat mensen mij beter kennen.’
Het is wel dubbel: aan de ene kant mensen aan de kaak stellen in je gedichten en anderzijds jezelf verlegen noemen.
‘Ik heb constant de neiging om te zeggen: Het is allemaal wel aardig mensen maar ik doe ook maar gewoon mijn best. Ik word ongemakkelijk van verering. Neem deze situatie nou. Dit is een prettig gesprek maar toch is het ongemakkelijk dat je mij hier zo interviewt.’
Batman
Dijkshoorn blijkt een fervent stripliefhebber te zijn, al vond zijn grote verzamelwoede reeds vijftien jaar geleden plaats: ‘Ik heb een waanzinnige comicscollectie thuis staan. Ik heb zestienhonderd strips in anderhalf, twee jaar tijd verzameld. Er zitten zeker 200 bij die heel bijzonder zijn. De Daredevil-reeks van Frank Miller, Hellboy, veel Image comics, alles van Alan Moore. Ik heb ze allemaal gerubriceerd en keurig in hoesjes van zuurvrij plastic gestopt. Op een gegeven moment had ik iets van 23 abonnementen op series bij de stripwinkel. Dat liep helemaal uit de hand. Toen er van The Darkness #11 elf verschillende omslagen uitkwamen, kocht ik ze allemaal. Uiteindelijk had ik geen tijd meer om ze te lezen.’
Wat vind je zo leuk aan strips?
‘Het is een nostalgische trip. Toen ik klein was heb ik nog als Batman over straat gelopen, mijn jas met een drukkertje om mijn nek. Die hele Kees de Jongen-romantiek. Toen ik zes was ben ik samen met oom Wim en mijn vader naar die Batman-film met Adam West geweest. Ze hadden bij de bioscoop een werkstudent ingehuurd als Batman. Ik heb een jaartje of zes gedacht dat ik echt Batman had ontmoet. Dat is voor kinderen net zoiets als Sinterklaas. De stripmakers die ik bewonder zijn allemaal meesters in het vertellen van een verhaal. Briljant kunnen tekenen en dat dan delen voor 2,50. Ik ervaar strips echt als kunst.’