Categorieën
Stripplaatjes onder de loep Strips

Stripplaatje onder de loep: Dikke vrienden

Twee jaar geleden werd met veel succes een nieuw avontuur van Asterix uitgegeven, Asterix bij de Picten, gemaakt door scenarist Jean-Yves Ferri en tekenaar Didier Conrad. Een vermakelijk album. Toch gaat er wat mij betreft niets boven de klassieke verhalen van het oorspronkelijke creatieve team achter de reeks, Albert Uderzo en René Goscinny.

De geliefde Galliër en zijn dorpsgenoten debuteerden 29 oktober 1959 in het eerste nummer van het franse stripblad Pilote, opgericht door Albert Uderzo, René Goscinny en Jean-Michel Charlier (auteur van onder andere Blueberry). Dat Asterix een grote ster zou worden zit al in zijn naam: Aster is het Latijnse woord voor ‘ster’, de toevoeging rix is Keltisch voor ‘koning’. Hoewel, Uderzo (1927) heeft ooit gezegd dat als ze niet zelf een stripblad hadden gehad om Asterix in te introduceren, hij er waarschijnlijk nooit was gekomen. Veel uitgevers geloofden niet in Asterix als held omdat hij met zijn kleine voorkomen er niet uit ziet als een typische held. Die waren indertijd namelijk jong en aantrekkelijk. Misschien dat het nieuwe aan Asterix en Obelix er juist voor heeft gezorgd dat de striphelden opvielen.

Een andere belangrijke factor is waarschijnlijk de scherpe pen van René Goscinny (1926-1977), een geniaal stripauteur die naast Asterix onder andere ook de reeks Lucky Luke pende. Ook een strip die ik tegenwoordig nog graag herlees. Dat kan ook makkelijk want beide reeksen zijn door hun historische setting tijdloos, maar bovenal zijn ze goed geschreven en bevatten scherpe grappen.

Running gags
Goscinny schreef over de Galliërs avonturen vol woordspelingen en knipoogjes naar de geschiedenis en de actualiteit. Ook ging hij speels om met clichés, stereotypen en culturele referenties. Een van de sterke punten van de Asterix-strip is de herkenbaarheid die deels wordt veroorzaakt door herhaling en running gags. Goscinny laat in de verhalen bepaalde elementen telkens terugkomen waardoor deze een vaste waarde worden en door de herkenning juist een lach opwekken. Denk bijvoorbeeld aan de Bard die constant het zingen wordt ontzegd omdat hij geen toon kan houden, de arme Romeinen die iedere confrontatie het onderspit moeten delven en Obelix die nooit toverdrank mag drinken omdat hij als kind in de ketel is gevallen.
stripplaatje-asterix_geschenk v caesarVriendschap
Mijns inziens is het hart van de reeks de vriendschap tussen Asterix en Obelix. Hoewel de vrienden elkaar altijd bijstaan, hebben ze ook geregeld ruzie. Zoals in het album Het geschenk van Caesar, waar bovenstaande stripstrook uit afkomstig is.

Als de nieuwe dorpsbewoner Appendix, aangespoord door zijn vrouw Angina, campagne voert om dorpsleider te worden, raakt hij natuurlijk in conflict met Abraracourcix, de huidige leider van het dorp. Er barst een politieke strijd los tussen Appendix en Abraracourcix (die in de huidige vertaling Heroïx heet). Tijdens een maaltijd laat Asterix aan zijn vriend weten dat hij de vreemdelingen het liefste ziet vertrekken, want dat gezin leidt tot ruzie in het dorp. Obelix, die zojuist tot over zijn oren verliefd is geworden op de dochter van Appendix, is het daar niet mee eens en stormt boos Asterix’ huis uit.

asterix_coverIn de scène hierboven leggen de twee het weer bij, zoals ze dat altijd doen. Asterix zoekt Obelix op en vraagt of zijn vriend nog steeds boos is. Vervolgens gaat de kleine blonde Galliër naast Obelix zitten en prikt hij speels in diens zij. Dat amuseert zijn vriend. Uiteraard is Obelix veel sterker en als hij Asterix’ vriendschappelijke gebaar herhaalt, knalt hij hem meters ver weg.

Deze scène en lichte variaties daarop zien we door de hele reeks terugkomen. Een visueel cliché dat juist door de herkenbaarheid een vertrouwd gevoel geeft. Vergelijkbaar is het moment dat de twee heren ruzie krijgen en met de neuzen tegen elkaar gedrukt naar elkaar staan te schreeuwen. (Iets wat veelvuldig voorkomt in Asterix bij de Picten.)

Het bovenstaande strookje toont ook meteen de andere kracht van de strip Asterix, namelijk hoe goed Uderzo kan tekenen. De goed getroffen lichaamstaal van de personages spreekt boekdelen. De aantrekkelijke tekeningen en het humoristische vernuft maakt dat je avonturen van Asterix eindeloos kunt blijven lezen.

Gepubliceerd in Eppo #17 (2014).

Categorieën
Stripplaatjes onder de loep Strips

Stripplaatje onder de loep: Het magische Westen

Een beeld dat we allemaal kennen uit de western. In de mist doemt het silhouet van een ruiter op die in volle galop over de winderige vlakte onze kant op rijdt. Langzaam worden de details van de ruiter zichtbaar: hij heeft lang haar, draagt een zwarte hoed en een lange overjas. Rondom zijn mond zijn verticale lijnen in zijn huid gesneden. Maar wacht, nu zien we het: de ruiter is een vrouw.

stripplaatje_Pretty_DeadlyEn niet zomaar een vrouw maar een wraakengel die de schuldigen straft. Deathface Ginny is namelijk de dochter van de Dood. Dankzij haar bleke huid, de donkere vlekken rond haar ogen en de verticale littekens die van haar neus tot kin lopen, lijkt het gezicht van Ginny ook wel wat op een doodshoofd. Je begrijpt dat Pretty Deadly, de comic waaruit bovenstaande plaatjes afkomstig zijn, een ander soort western is dan dat je wellicht gewend bent. De eerste vijf comics, waarin de oorsprong van Ginny uit de doeken wordt gedaan, zijn nu gebundeld onder de titel The Shrike. Recent verscheen deze bij Image comics.

Magisch realisme
De western is een genre dat altijd terug lijkt te komen. Om de zoveel jaar duiken er weer nieuwe verhalen op. Denk maar aan bijvoorbeeld de televisieserie Deadwood en recentere films Django Unchained van Quentin Tarantino en True Grit van de gebroeders Coen. Al is het genre wel veranderd sinds de dagen dat John Wayne in de bioscoop de revolverheld uithing. Helden en schurken zijn niet meer eenduidig zwart-wit, personages zijn genuanceerder. Ook in Pretty Deadly hebben de good guys geen schoon geweten. Verandering en de visies van eigenzinnige makers zorgen ervoor dat het genre interessant blijft.

In de stripplaatjes uit Pretty Deadly wordt meteen duidelijk dat de makers de iconografie van de western weten te combineren met nieuwe, verrassende elementen. Schrijver Kelly Sue DeConnick en tekenaar Emma Ríos maakten een sprookjesachtige western met horrorelementen, waarin het aardse en de harde wereld van het wilde westen gecombineerd worden met metafysische verschijnselen. Het is een western waarin de meeste hoofdrollen worden vertolkt door sterke vrouwen die scherpschutters zijn én zeer behendig met het zwaard. Er zit dus ook een beetje samurai in deze strip.

Pretty Deadly is een western waarin de personages aan elkaar legenden en volksverhalen vertellen die ook nog eens waar blijken te zijn. Een wondere wereld dus waarin de Dood verliefd kan worden op een aantrekkelijke vrouw die gevangen wordt gehouden door haar ziekelijk jaloerse man. Diep ongelukkig door het gevangenschap verkiest ze de dood boven het leven. Als magere Hein haar wens inwilligt, besluit hij hun kind Ginny zelf op te voeden. Uiteindelijk komen Ginny en de Dood tegenover elkaar te staan in een klassieke shoot out als zij een jong meisje probeert te beschermen. Kinderen rebelleren immers op een bepaalde moment tegen hun ouders en in deze western is dat niet anders, ook al zijn ouder en kind bovennatuurlijke wezens.

Pretty-Deadly-The-Shrike-coEen interessante mix
Juist doordat de stripmakers klassieke westernelementen vermengen met andere genres is Pretty Deadly een interessante strip die een frisse blik werpt op een overbekende verhaalvorm. Ook de overwegend realistische tekenstijl van de Spaanse Ríos is een mengsel van verschillende invloeden. Ze leent stijlmiddelen van de Amerikaanse comic en van manga. Vooral de cameravoering doet denken aan manga: grote totaalshots van de actie worden aangevuld met extreme close-ups van details in kleine kaders. Dit roept ook een herinnering op aan de spaghettiwesterns van Sergio Leone, die Ríos naast de Japanse regisseur Masaki Kobayashi ook een inspiratiebron noemt. Evenals strips als Bouncer en Blueberry.

Of de strip Pretty Deadly net zo’n klassieker wordt als zijn illustere voorbeelden moeten we nog zien, maar vooralsnog weten de makers te verrassen.

Gepubliceerd in Eppo #15 (2014).

Categorieën
Stripplaatjes onder de loep Strips

Stripplaatje onder de loep: Zwarte Smurfen

Het verhaal ‘De Zwarte Smurfen’ staat in het eerste stripalbum waar de blauwe mannetjes met witte puntmutsen een hoofdrol in spelen. In dit verhaal wordt een Smurf in zijn staart geprikt door de ‘Bzz-vlieg’ waarna zijn blauwe huidje zwart wordt en zijn karakter al evenzo duister. Het aardige blauwe wezentje verandert in een huppende agressieveling.

stripplaatje_zwartesmurfen

De andere Smurfen weten de zwarte Smurf te vangen, maar al snel weet hij te ontsnappen. Iedere andere Smurf die hij in de staart bijt, verandert ook in een zwarte Smurf. Al snel breidt de epidemie zich uit over het hele Smurfendorp en dreigt de hele populatie besmet te raken. Grote Smurf vindt uiteindelijk een remedie en in bovenstaande plaat staan de Smurfen gereed om hun duistere broeders van het tegengif te voorzien.

Zombies
Ik vind het een prachtig stripplaatje dat de mogelijke interpretatie van Zwarte Smurfen als zombies visualiseert: het beeld lijkt namelijk veel op dat van een horrorfilm waarbij de gewone bevolking belaagd wordt door een stel hersenetende levende doden. Zwarte Smurfen roepen weliswaar ‘Gnap! Gnap!’ in plaats van ‘Brains!’, maar net als bij de Zwarte Smurfen wordt in horrorfilms het zombievirus verspreid als mensen gebeten worden door levende doden. Eigenlijk is het eerste solo-avontuur van de Smurfen dus een soort van horrorverhaal. In tegenstelling tot menig zombiefilm loopt het Smurfenavontuur goed af. Gelukkig maar, anders had het heel anders kunnen lopen met de succesvolle reeks.

Dit is overigens niet de eerste keer dat stripliefhebbers kennismaakten met het vrolijke blauwe volkje. 1958 duiken ze voor het eerst op in een verhaal van Johan en Pirrewiet: ‘De fluit met de zes Smurfen’ dat als ‘De toverfluit’ voorgepubliceerd werd in de stripbladen Spirou en Robbedoes. Al snel kreeg Peyo (Pierre Culliford) de opdracht om een album met de Smurfen in de hoofdrol te maken. De eerste albums werkte Peyo vaak samen met scenarist Yvan Delporte, de toenmalige hoofdredacteur van Spirou.

Schtroumpf
Volgens de legende kregen de Smurfen hun naam tijdens een lunch tussen Peyo en André Franquin. Toen Peyo zijn stripcollega het zout vroeg door te geven, zei hij per ongeluk iets van ‘Kun je mij de eh.. schtroumpf even geven, alsjeblieft?’ Franquin gebruikte dat woord meteen voor het zoutvaatje en al snel bleven de twee heren de hele middag in het ‘Schtroumpfs’ praten. Jarenlang werd aangenomen dat Karel Cavens dat woord in het Nederlands vertaalde met ‘smurfen’. Volgens de website Stripspeciaalzaak.be was het echter Peter Middeldorp die tot 1965 de hoofdredacteur was van Robbedoes. Hij gaf de blauwe mannetjes hun Nederlandse naam die later ook werd gebruikt voor de Engelse vertaling. We mogen Middeldorp daar eeuwig dankbaar voor zijn, want Smurfen of Smurfs zoals ze in het Engels heten, is toch een stuk makkelijker uit te spreken dan Schtroumpfs.

Paars
Het eerste album ‘De Zwarte Smurfen’ (1963) heeft in Amerika overigens voor problemen gezorgd, want daar was men bang dat het publiek het verhaal racistisch zou vinden. Zwarte personages op een negatieve manier afbeelden ligt daar namelijk zeer gevoelig. Pas toen iemand bedacht om de zwarte Smurfen paars in te kleuren kon het album in 2010 ook daar worden uitgebracht. In de tekenfilmversie is de boosaardige Smurf ook paars gekleurd.

Gepubliceerd in Eppo #7 (2014)

Categorieën
Film Stripplaatjes onder de loep Strips

Stripplaatje onder de loep: De inventieve geest van Will Eisner

Er zijn maar weinig stripmakers naar wie een prijs is vernoemd. Dat de Eisner Awards, de strip Oscars, de naam dragen van de Amerikaanse stripmaker Will Eisner is geheel terecht. Eisner (1917-2005) was een pionier van het medium en een inspirator voor velen.

Niet alleen bedacht hij het klassieke personage The Spirit, hij schreef ook een van de belangrijkste theoretische boeken over de strip, namelijk Comics and sequential art. Jarenlang maakte hij educatieve strips en in de latere jaren van zijn carrière prachtige, persoonlijke graphic novels waarmee hij ervoor zorgde dat deze term gemeengoed werd. Kortom, Eisner was een grootmeester van de strip.

Spirit_stripplaatjeGeestig
Zijn belangrijkste personage was The Spirit. De gemaskerde misdaadbestrijder met gleufhoed is de doodgewaande criminoloog Denny Colt die opereert vanuit zijn geheime laboratorium onder het Wildwood kerkhof. Het personage heeft meer weg van een detective dan van een superheld. Eisner voegde op aandringen van zijn opdrachtgevers schoorvoetend het oogmasker en handschoenen aan de outfit van The Spirit toe. Al is hij dan de held van het verhaal, niet ieder avontuur loopt af in zijn voordeel. Ook zien we dat hij geregeld klappen krijgt, zoals op het stripplaatje hierboven. The Spirit is een strip waarin comedy, avontuur en actie hand in hand gaan. Eisner maakte deze van 1940 tot en met 1952 als onderdeel van een krantensupplement van 16 pagina’s die aan verschillende kranten in de Verenigde Staten werd toegevoegd. De avonturen van The Spirit waren 7 pagina’s lang, de rest van de bijlage werd aangevuld met andere strips van Eisner en zijn medewerkers. Ook verschenen de verhalen in comics. Nederlandse striplezers maakten kennis met The Spirit in bijlagen van Pep.

Splash page
Eisner experimenteerde naar hartelust met de pagina-layout, montage en met de openingspagina, ook wel de splash page genoemd. Vaak bestaat deze pagina uit één grote illustratie. Overigens hoeft een splash page niet perse een openingspagina te zijn: iedere paginagrote illustratie wordt zo genoemd. Ik kan herinneren dat ik mij als jonge lezer afvroeg waarom Amerikaanse comics altijd met zo’n mooie grote illustratie begonnen, waar meteen de credits bij stonden, en waarom Europese strips deze nagenoeg nooit hadden. De splash page is een typische Amerikaanse verteltechniek. Of Eisner deze techniek bedacht heeft en als eerste gebruikte is niet honderd procent zeker te zeggen, maar wat we wel zeker weten is dat hij de splash page op allerlei inventieve manieren heeft gebruikt.

zelfportret_will_eisnerIn een interview zei de stripmaker hierover: ‘In het begin zag ik de splash page als een goede manier om de aandacht te trekken van de lezer die door de krant bladert, maar al snel zag ik deze als meer dan alleen een grafisch element. Ik besefte dat ik de splash page kon gebruiken om een scène of sfeer neer te zetten of direct een situatie duidelijk te maken.’ Maar Eisner deed veel meer dan dat, meestal maakte hij echte kunststukjes van zijn openingsillustratie. Een terugkerend element zijn de verschillende wijze waarop de naam ‘The Spirit’ op de pagina wordt neergezet, vaak in driedimensionale letters, zoals in bovenstaand voorbeeld. In een aflevering is de naam in de vorm van een flatgebouw getekend, in een andere fladderen de letters als stukjes papier hoog boven een tramlijn.

Femmes fatales
Bovenstaande splash page lijkt op het eerste gezicht te bestaan uit twee stripplaatjes, maar bij nadere aanschouwing blijkt dat The Spirit in een steegje tegen zijn eigen logo wordt aan geslagen en dat op de achtergrond een grote poster met Olga Bustle op de muur hangt. Het personage Olga Bustle is gebaseerd op actrice Jane Russell. Eisner maakte een parodie van het affiche van de film The Outlaw van Howard Hughes waarin Russell de hoofdrol speelt en steekt in het verhaal de draak met haar imago als rondborstige actrice. Aantrekkelijke dames die het pad van de held kruisen zijn een belangrijk element van The Spirit-strips. Eisner liet zich duidelijk inspireren door de sexy femmes fatales van de film-noir.

Dit artikel is gepubliceerd in Eppo #13 (2014).

Categorieën
Stripplaatjes onder de loep Strips

Stripplaatje onder de loep: Monsters onder je bed

Sinds mijn kindertijd kijk ik ’s avonds niet meer onder mijn bed om te checken of daar een onguur type of monster verborgen zit. Gelukkig heb ik die ook nooit gevonden. Calvin en zijn tijger Hobbes krijgen echter antwoord als ze vragen hoeveel monsters er vanavond onder het bed zitten.

stripplaatje_calvin_hobbesDe expressie op de gezichten van het duo is goud waard en prachtig op papier gezet door geestelijk vader Bill Watterson. Calvin and Hobbes, in het Nederlands uitgegeven als Casper en Hobbes, is een legendarische krantenstrip die liep van 1985 tot 1995, waarin de capriolen van de zesjarige Calvin en zijn knuffelbeest Hobbes centraal staan.

Fantasie
Wat mij in het bijzonder aanspreekt aan deze strip is dat Watterson als geen ander de denkwereld van het kind weet te verbeelden. Soms neemt hij de lezer mee in de fantastische avonturen van Calvins alter ego Spaceman Spiff, om vervolgens moeiteloos van dagdroom over te schakelen naar de echte wereld. Als onze astronaut door een vijandig ruimteschip wordt neergeschoten, glijdt Calvin in werkelijkheid slechts over een glijbaan. De fantasie is steevast boeiender dan de werkelijkheid en in een strip is alles mogelijk, zelfs havermoutpap die door de kamer rent om aan Calvin te ontkomen.

Altijd gaat Calvin and Hobbes over hoe de bijdehante, fantasievolle en soms baldadige Calvin de wereld beleeft. De strip fungeert daarin bijna als deur naar je eigen kindertijd, maar dan ook nog eens levendig en grappig getekend. Soms laat Watterson Calvin filosoferen over de wereld waarin we leven en stelt hij bekende levensvragen, zoals wat er met ons gebeurt als we doodgaan en waar baby’s vandaan komen. Vooral de verklaringen waar Hobbes mee op de proppen komt zijn zeer vermakelijk en getuigen van een onnavolgbare logica. Als antwoord op de laatste vraag checkt de tijger het label in Calvins T-shirt en zegt: ‘Je komt uit Taiwan.’

Uitlaatklep
In een interview heeft Watterson gezegd Calvin te gebruiken als uitlaatklep om de spot met zijn eigen obsessies te drijven, om de menselijke aard van commentaar te voorzien en om zichzelf nieuwsgierig te houden naar de echte wereld. De personages weerspiegelen verschillende aspecten van zijn persoonlijkheid. In The Comics Journal zei Watterson hierover: ‘De vader is op bepaalde manieren een parodie op mijn eigen vader. Ook is hij een deel van wie ik ben. Ik ben ook deels de moeder, Susie en alle andere personages. Bij het schrijven van elk personage gebruik ik verschillende aspecten van mijn persoonlijkheid en, als ik mijn werk goed doe, ben ik trouw aan de situatie en aan het personage. […] Het is mijn doel om ieder personage zo compleet en echt mogelijk te maken.’

calvin_hobbes_CoverOf tijger Hobbes, met zijn sardonische gevoel voor humor, nu een imaginair vriendje van Calvin is gebaseerd op een knuffelbeest of dat er meer aan de hand is, laat Watterson slim genoeg in het midden. In de strip is Calvin de enige die Hobbes als levend wezen ziet. Dat levert soms onverklaarbare situaties op, bijvoorbeeld wanneer de vader zijn zoon vastgebonden op een stoel aantreft terwijl er verder niemand in huis is. Calvin beweert dat Hobbes dit gedaan heeft, maar dat is onmogelijk als de tijger slechts een denkbeeldig vriendje is. De stripmaker blijft ons het antwoord schuldig en dat maakt de strip nóg interessanter. Al maakt het voor de lezer uiteindelijk niet uit of Hobbes echt is of slechts in de fantasie van Calvin leeft, want de stripliefhebber is gewend om mee te leven met imaginaire figuren die slechts bestaan in de papierenwereld van de strip.

Comeback
Hoewel Watterson in 1995 na ruim tien jaar een punt achter de krantenstrip zette, is deze nog lang niet vergeten. Jarenlang hoorden we niets van de stripmaker, maar recent dook opeens de poster op die hij maakte voor de film Stripped. Watterson is een van de stripmakers die in deze documentaire over de krantenstrip wordt geïnterviewd. Dit jaar won Watterson de Grand Prix van stripfestival Angoulême en dus volgend jaar de president van de jury. Ook is er in het Billy Ireland Cartoon Library & Museum in Ohio een expositie met zijn werk en dat van collega Richard Thompson te zien. En sinds kort wordt de strip Casper en Hobbes gepubliceerd in de comic Superhelden. Kortom: de fantasiewereld van Watterson is nog springlevend.

Dit artikel is gepubliceerd in stripblad Eppo #10 (2014).

Categorieën
Stripplaatjes onder de loep Strips

Stripplaatje onder de loep: Een held zonder angst

Voor wie weet dat Matt Murdock in werkelijkheid de misdaadbestrijder Daredevil is, is dit stripplaatje een vreemde gewaarwording: zien we immers niet hoe Murdock zijn alter ego er flink van langst geeft? Dat doet hij, maar de man in het rode kostuum is niet Daredevil maar een gevaarlijke psychopaat verkleed als de superheld.

daredevil_born_againHet plaatje is afkomstig uit het verhaal Born Again, geschreven door Frank Miller en getekend door David Mazzucchelli, dat in 1986 werd gepubliceerd in Daredevil #227 tot en met 233. Het is een van de klassieke Daredevil-verhalen.

Wraakzuchtige duivel
Daredevil is een creatie uit 1964 van Stan Lee en tekenaar Bill Everett. Overdag is hij de blinde advocaat Matt Murdock, ’s nachts de misdaadbestrijder Daredevil die misdadigers aanpakt die in de rechtbank aan hun straf weten te ontsnappen. Een advocaat die als een verklede duivel wraak neemt op de misdaad is al een prachtig tegenstrijdig beeld, het plaatje wordt nog mooier als je beseft dat Murdock van huis uit katholiek is.

Toen Matt Murdock als tiener zag hoe een blinde man bij het oversteken aangereden zou worden door een grote vrachtwagen, duwde hij zonder aarzelen de man uit de weg en redde zijn leven. De vrachtwagen vervoer echter radioactief materiaal dat van de wagen afviel en Murdock voorgoed verblindde. Hulpeloos is hij niet, want door de radioactiviteit is de werking van zijn overige zintuigen versterkt. Matts oren zijn nu zo gevoelig dat hij aan iemands hartslag kan horen of hij liegt, ook heeft hij een soort radarzintuig waarmee hij het geluid in zijn omgeving gebruikt om deze in kaart te brengen. Daarnaast is hij, net als Batman, atletisch gebouwd en goed getraind in verschillende vechttechnieken. Frank Miller vatte zijn verwondering voor het personage ooit in een interview samen: ‘Hoeveel superhelden staan bekend om wat ze niet kunnen? Superman kan vliegen en hele gebouwen optillen. Batman is belachelijk intelligent en heeft alle technologie in de wereld. Maar Daredevil is blind! Hij ziet niks. Dát is zijn onderscheidende eigenschap. Ik was verliefd! Deze gast was perfect. Hij kon de perfecte hardboiled superheld zijn.’ En in handen van Miller werd hij dat ook.

Misdaadverhalen
daredevil_bornagain_coverSuperheldencomics waren in de jaren tachtig grimmiger dan ooit en de verhalen van Miller zijn daar een mooi voorbeeld van. Hij mengde zijn liefde voor film noir en misdaadverhalen zoals die van Raymond Chandler met de wereld van Daredevil. Toen hij de comic schreef en tekende werd Daredevil erg populair. Met het verhaal Born Again maakte Miller een prachtige karakterstudie van Murdock. Wat blijft er van de held over als je hem alles afpakt? Zodra Kingpin, de grote misdaadbaas in New York, achter de geheime identiteit van Daredevil komt, neemt hij de advocaat alles af: zijn huis, zijn werk, zijn reputatie en zijn vrienden. Toch blijft de vechter in Murdock bestaan, de held in hem krabbelt overeind en vecht terug. Wat heeft hij immers nog te verliezen? Zoals Kingpin in de strip verzucht: ‘Ik heb hem laten zien dat een man zonder hoop, een man zonder angst is.’

In de scène waar bovenstaand plaatje van afkomstig is, laat Kingpin een psychopaat in het Daredevil-pak een levensgevaarlijke parodie van de held neerzetten. De psychopaat heeft de opdracht Murdocks vriend en ex-vriendin om het leven te brengen, waardoor de superheld verdacht zal worden van moord. Wat dit plaatje laat zien is dat Murdock een held is, dat hij Daredevil is ook als hij zijn kostuum niet draagt. Matt weigert zijn laatste stukje waardigheid, de rechtvaardigheid waar Daredevil symbool voor staat, te laten bezoedelen door Kingpin. En daarmee redt hij ook het leven van zijn ex-vriendin (de blonde vrouw in de insert), die verslaafd aan de drugs, zijn geheime identiteit verkocht voor een shot, waardoor alle problemen begonnen. Ook een Duivel is soms in staat te vergeven.

Frank Miller & David David Mazzucchelli. Daredevil #227-233 (Ook als bundel uitgegeven onder de titel Born Again.)
Uitgeverij: Marvel Comics

Dit artikel is eerder gepubliceerd in Eppo #2 (2014).

 

Categorieën
Stripplaatjes onder de loep Strips

Stripplaatje onder de loep: De indianenverhalen van Hans G. Kresse

Dat illustrator en stripmaker Hans George Kresse (1921-1992) een grootmeester was wat realistisch tekenen betreft, hoef ik de vaste Eppo-lezers niet uit te leggen. Ik denk dat veel lezers nostalgische gevoelens zullen hebben bij de gedachte aan de stripreeks Eric de Noorman, toch wel Kresses bekendste strip. Zelf heb ik meer met de Indianenreeks die hij voor Casterman maakte. Onderstaande sequentie is dan ook afkomstig van het eerste album getiteld De meesters van de donder uit 1973.

kresse_indianen
Kresse had een grote fascinatie voor het indianenvolk. Aanvankelijk maakte hij indianenstrips voor een jong publiek, zoals De grote otter en De gouden dolk. De reeks rond Matho Tanga, een Mandan-opperhoofd dat door toedoen van de blanken zijn toevlucht moet zoeken bij een Sioux-stam, had een meer volwassen toon. Toen Casterman Kresse begin jaren zeventig vroeg om een nieuwe reeks op te zetten, greep de stripmaker deze kans om een reeks verhalen te maken rondom de Faraon-indianen, een van de Apache-stammen die leefden in het gebied tussen de Rio Grande en de Pecos rivier. De Faraon-Apachen kwamen als eerste in contact met de blanke overheersers en hielden de strijd voor het behoud van hun cultuur en grond het langste vol. De negen albums van de Indianenreeks spelen af in de zestiende eeuw waarin de indianen op gewelddadige wijze het onderspit delfden.

Harige krijgers
Kresse streefde historische accuraatheid van zijn verhalen na en documenteerde zich uitvoerig. In de strip verwijst hij naar historische data en gebruikt hij geregeld Indiaanse woorden, wat de authenticiteit van de strips versterkt. De titel De meesters van de donder verwijst naar de Spaanse veroveraars: de blanken die het gebied van de indianen introkken op zoek naar goud, zilver en edelstenen, hadden musketten, in de ogen van de indianen waren dit donderstokken.

Op bovenstaande sequentie ontsnappen opperhoofd Chaka (die linksonder heldhaftig naar beneden springt) en zijn krijgers aan de moordlustige klauwen van de blanke overheerser. Ze vluchtten het bos in, waarna de Spanjaarden al snel het spoor bijster zijn. De Faraons ontdekken dat de ‘harige krijgers’ eigenlijk minder gevaarlijk zijn dan gedacht, want ‘ze kunnen niet eens spoorzoeken’. Het mag duidelijk zijn dat Kresse aan de kant van de onderdrukte indianen stond en hij vertelt zijn verhalen dan ook vanuit hun perspectief. Hij probeerde een realistische weergave te geven van dit volk, en zijn vertolking staat ook ver af van de stereotypering die jaren ervoor door Hollywood westerns werden gepropagandeerd. (Later werd er in films als Dances with Wolves al een veel genuanceerder beeld getoond van de indianenstammen.) Al moet ik toegeven dat in dit album de Spaanse personages bijna zonder uitzondering als pure slechteriken worden voorgesteld.

kresse_indiaan_webDe gedetailleerde tekeningen van Kresse zijn werkelijk prachtig. Het is in het bijzonder genieten van de sterke karakterkoppen. De gezichtsuitdrukkingen van de personages zijn zeer levendig en Kresse liet zijn personages zeer overtuigend ‘acteren’. Een belangrijk sfeerelement is het gedetailleerde decor dat Kresse met een bijna impressionistische toetst inkte. Het woeste landschap van het oude Westen is sowieso een belangrijke attractie van het genre en getekend door Kresse is het een waar lust voor het oog.

Kresse museum
Vorig jaar bezocht ik met een paar vrienden het Kresse Museum in Gouda. Dit is een particulier museum met een imposante collectie, samengesteld door een chirurg die een groot liefhebber is van Kresses werk. Je kunt er veel originelen van dichtbij bekijken. De deuren van het museum gaan alleen open op afspraak. Zie: www.kressemuseum.nl.

Hans. G. Kresse. De meesters van de donder.
Uitgeverij Casterman, 1973.

Deze aflevering van Stripplaatje onder de loep is gepubliceerd in Eppo #26 (2013).

Categorieën
Stripplaatjes onder de loep Strips

Stripplaatje onder de loep: Een kabouter met toverknapzak

Vol verwachting sloeg ik laatst ‘De verwende prinses’ open, het eerste album van de serie Douwe Dabbert die opnieuw wordt uitgegeven door de Don Lawrence Collection. Zou ik de strip nog steeds zo leuk vinden als vroeger? Ik had me geen zorgen hoeven maken: het aantrekkelijke tekenwerk van Piet Wijn is altijd het lezen waard.

douwe_dabbert

Of we vroeger thuis een abonnement hadden op de Donald Duck, weet ik niet meer. Ik las het vrolijke weekblad geregeld, dus waarschijnlijk zat hij in de stripmap (de stripvariant van de leesmap) die iedere week bij ons op de mat lag. Wel weet ik dat mijn favoriete strip niet draaide om Donald, Goofy of Mickey, maar om de avonturen van Douwe Dabbert.

Douwe Dabbert werd geschreven door Thom Roep, die van 1984 tot 2013 hoofdredacteur was van de Donald Duck. Piet Wijn (1929-2010) tekende de avonturen van het sympathieke, kabouterachtige mannetje met de magische knapzak. In de knapzak blijkt altijd datgene te zitten wat Douwe nodig heeft om uit een benarde situatie te komen. Tijdens zijn omzwervingen komt de vriendelijke kabouter boeiende maar boosaardige figuren tegen, zoals de machtswellustige heks Wredulia en de schurk Ludo Lafhart die altijd snode plannen smeedt om zijn rijkdom te vergroten. Vrienden als de kat Generaal Tim, de beer Luitenant Torm en de dodo helpen Douwe soms om de kwaadwillenden een toontje lager te laten zingen.

Sprookjesachtig
Piet Wijn was de perfecte tekenaar om de sprookjesachtige wereld van Dabbert te visualiseren. Zijn lijnvoering zit vol leven, evenals de personages die zeer sprekende uitdrukkingen tonen. Prachtige karakterkoppen hebben ze.
De Dabbert-strip verwijst naar een soort sprookjesachtig Nederland dat je ook tegenkomt in het werk van Anton Pieck en in de Tom Poes-verhalen van de Toonderstudio’s. Dat laatste is niet zo gek, want Wijn heeft jarenlang voor Marten Toonder gewerkt. Hij tekende de strips Tom Poes, Koning Hollewijn, Panda en Kappie. Het sfeervolle landschap in het bovenstaande stripplaatje had ook prima uit de Bommel-strip kunnen komen. Je kunt je makkelijk voorstellen dat heer Ollie en Tom Poes op het bospad lopen in plaats van Douwe Dabbert en Prinses Pauline. De prinses zien we hier in silhouet, haar contouren contrasteren mooi met de lichtgekleurde ochtendmist achter haar. Links op de achtergrond zien we het kasteel van de koning. Tot nu toe heeft Pauline haar hele leven daar doorgebracht.

Levenslessen
Prinses Pauline is een verwend kreng dat met vervelende grapjes de hofhouding behoorlijk op de zenuwen werkt. Als ze tijdens een officieel diner de koning van het buurland beledigt door haar neus op te halen voor zijn augurken, de nationale trots van het land, veroorzaakt ze bijna een oorlog tussen beide landen. De koning besluit dat zijn dochter eens goed opgevoed moet worden. Er wordt een leermeester gezocht. Uit een kleine honderd kandidaten wordt Douwe Dabbert gekozen om de Prinses wat over het leven bij te brengen.
Douwe blijkt een strenge, doch warmhartige leermeester die in staat is langzaam een meelevend mens van het egoïstische, koninklijke krengetje te maken. Gevaar ligt ook op de loer in de vorm van Ludo Lafhart, wiens naam boekdelen spreekt natuurlijk.

Het mooie aan bovenstaande prent vind ik dat het een typerende voorstelling voor Douwe Dabbert is: hij loopt door een bosachtige omgeving met de knapzak over zijn schouder. Zo herinner ik me hem het beste.

Meesterlijke tekenaar
douwedabbert_coverPiet Wijn behoort tot een van de beste tekenaars die de Nederlandse strip gekend heeft. Hij was in staat om in verschillende stijlen te tekenen, van zeer realistisch tot karikaturaal, en kon met ieder genre uit de voeten. Toen hij in september1986 werd getroffen door een hersenbloeding, raakte hij aan de rechterkant verlamd. Hij slaagde er met veel pijn en moeite in om met links te leren tekenen om zijn werk voor te zetten. Toen hij na zijn hersenbloeding Douwe Dabbert weer begon te tekenen, was het verschil met vroeger nauwelijks merkbaar. Helaas kreeg Wijn in 1997 een tweede beroerte, waardoor hij ook linkshandig verlamd raakte.

De avonturen van Douwe Dabbert werden in de periode 1975 tot 2001 in Donald Duck gepubliceerd. In totaal 23 vervolgverhalen en tien korte verhalen. De strip werd indertijd in acht talen uitgegeven. Voorlopig kan ik me dus helemaal onderdompelen in de magische wereld van Douwe Dabbert.

Deze aflevering van Stripplaatje onder de loep is gepubliceerd in Eppo #4 (2014).

Categorieën
Stripplaatjes onder de loep Strips

Stripplaatje onder de loep: Olga Lawina poseert voor Van Gogh

In het legendarische Agent 327-avontuur Het oor van Gogh wordt schilder Vincent van Gogh gekloond zodat Paul Poendrop zijn nieuwe schilderijen voor veel geld kan verkopen.

oorvangogh327_eppo2Het is natuurlijk een prachtig idee dat er opeens ‘nieuwe’ Van Goghs opduiken, ware het niet dat er op een van de doeken een mobiele telefoon is afgebeeld. Daarom gaan Agent 327 en Olga Lawina op onderzoek uit. Ze komen terecht op het eiland Profiterolles waar een kopie van het stadje Arles is nagebouwd met figuranten en al. Dit alles moet Van Gogh ervan overtuigen dat hij nog steeds eind negentiende eeuw leeft. Als IJzerbroot en Olga de kloon ontmoeten proberen ze hem natuurlijk te redden, maar niet voordat hij een portret van de schone Olga aan het canvas toevertrouwt.

Verschillende stijlen
Het bovenstaande plaatje spreekt boekdelen: Van Gogh ziet in Olga uiteraard een aantrekkelijk model. Ik vind het mooi hoe de stripmaker het schilderij van Olga in potlood heeft getekend, zodat het een andere textuur heeft dan de rest van het plaatje. Sowieso mengt Lodewijk in Het oor van Gogh allerlei tekenstijlen door elkaar: in de scène waarin een medewerker van het museum de geschiedenis van Vincent van Gogh vertelt, gebruikt Lodewijk tekeningen uit de strip Gauguin en Van Gogh van Dick Matena. Matena’s stijl is compleet anders dan de cartooneske tekenstijl van Lodewijk. Hetzelfde geldt voor de tekenstijl waarin Lodewijk de ‘nieuwe’ Van Goghs heeft getekend.

Na de poseerscène proberen onze helden met de kloon van het eiland te ontsnappen. Van Gogh wil eerst nog even langs zijn kamer om wat spullen in te pakken, waaronder een Kuifje-album. Van Gogh zegt in de toekomst stripmaker te willen worden. Terug in de bewoonde wereld stort hij zich dan ook op een carrière als de tekenaar van het stripfiguurtje Knijntje. Dit alles is vermakelijke gekkigheid die alleen uit de pen van Martin Lodewijk had kunnen komen. Tijdens een interview vertelde hij mij daar het volgende over: ‘Tijdens de research heb ik veel tekeningen van Van Gogh gezien. Hij was een man die zeker de kracht van strips ingezien zou hebben. Ik denk dat hij Kuifje bijzonder had gevonden.’

Theo van Gogh
Lodewijk was al met dit verhaal in het Algemeen Dagblad begonnen toen hij voor onderzoek door het Van Gogh Museum liep. Onder indruk van de collectie bedacht hij dat het eigenlijk jammer was dat Vincent zelf niet door het museum kon lopen. Zo kwam hij op het idee om hem te klonen, dan kon de stripversie van de schilder in ieder geval wel zijn eigen museum zien. Ongetwijfeld haalde Lodewijk zijn inspiratie ook uit het nieuws: indertijd beweerde een Franse sekte dat ze mensen kon klonen. Het uiterlijk van dokter Brigitte Holadier baseerde Lodewijk op de sekteleider. Holadier kloont de nieuwe Vincent met behulp van het afgesneden oor van de schilder en het DNA van Theo van Gogh. De filmmaker en columnist speelt dus ook een kleine, doch belangrijke rol in de strip. Een jaar na het verschijnen van de strip werd hij op brute wijze om het leven gebracht.

Agent 327 loopt door het Van Gogh Museum
Agent 327 loopt door het Van Gogh Museum

Veel van de mensen die toen in het Van Gogh Museum werkten, hebben overigens ook een cameo in het verhaal. Naar aanleiding van het album kreeg Martin Lodewijk in 2004 een tentoonstelling in het Van Gogh Museum. Eigenlijk heel bijzonder dat het werk van een stripmaker naast dat van een beroemd kunstschilder hing.

Martin Lodewijk. Het oor van Gogh.
In 2003 uitgegeven door uitgeverij M, later heruitgegeven door Uitgeverij L.

Dit artikel is gepubliceerd in Eppo #12 (2013).

Categorieën
Stripplaatjes onder de loep Strips

Stripplaatje onder de loep: Werkontwijkend geflater

Wat mij betreft kunnen we Guust zien als de ultieme luie werknemer. Ieder kantoor heeft wel zo’n type rondlopen, al betwijfel ik of er een grappiger luiaard rondloopt dan de heer Flater.

guustflater_strook
Het onnozele hoofd van Guust Flater in het rechter plaatje spreekt boekdelen en is bovendien de punchline van een geslaagde grap. Chef Pruimpit beveelt Guust om een lijst met adressen uit te tikken. ‘En waag het niet te gaan zitten pitten!’ roept hij de slungelige Guust toe terwijl hij het kantoor uitloopt. Maar Guust, de eeuwige luie werknemer, is niet voor een gat te vangen. Hij verbindt de deur met een stuk bijna onzichtbaar nylondraad en maakt de draad aan zijn nek vast. Daarna knapt hij een uiltje en rust met zijn hoofd op zijn typemachine. Zodra Pruimpit de deur opendoet wordt Guust overeind getrokken en begint druk te typen. Maar de afdruk van de toetsen op zijn neus verraadt hem. Het is een mooi voorbeeld van hoe Guust door middel van een van zijn uitvindingen aan zijn werk probeert te ontkomen.

Franquin
De reeks strips over Guust van de Belgische striplegende André Franquin (1924-1997) mag je gerust als klassieker beschouwen, evenals de reeks Robbedoes en Kwabbernoot die Franquin meer dan twintig jaar tekende. Hoewel het duo bedacht is door Rob Vel, was het Franquin die de avonturen pittiger maakte en Robbedoes meer persoonlijkheid gaf. Ook introduceerde hij het wonderlijke wezen de Marsupilami.

Dankzij zijn zwierige, elastieken lijnvoering hebben Franquins tekeningen en personages een vrolijkmakende levendigheid. Met zijn tekenstijl en meesterschap heeft Franquin een duidelijke stempel op de Europese strip gedrukt.

Ontregelen
Franquin vertelde eens het volgende over de creatie van Guust: ‘Ik heb Guust bedacht om even uit te rusten toen ik problemen had met Robbedoes. Ik heb hem gecreëerd om mijn eigen luiheid te illustreren. Zelfs toen ik depressief was bleef ik hem tekenen: hij bracht me rust.’

De carrière van Gaston Lagaffe (‘gaffe’ betekent ‘flater’ in het Frans) in het tijdschrift Spirou (de Franse versie van Robbedoes) begon bescheiden. Opeens dook hij in 1957 zwijgend in de redactionele pagina’s van het tijdschrift op. Wekenlang verscheen slechts één tekening van hem, omringd met tientallen blauwe voetstappen die willekeurig op de pagina’s waren afgedrukt. In eerste instantie was Guust in het leven geroepen om Spirou op te leuken: hij schopte de layout van het blad in de war door argeloos door plaatjes en tekst heen te lopen.
Al snel kreeg hij zijn eigen strip waarin Guust de post moet sorteren van een fictieve redactie die erg veel op de redactie van het stripblad lijkt. Vooral met zijn bizarre uitvindingen en experimenten weet hij veel chaos te veroorzaken. Zo brengt het instrument de Flaterfoon zulke zware trillingen voort dat het plafond, het behang en het plamuur naar beneden storten. Menig experiment heeft een explosie tot gevolg of verstoort ongewild de contractbesprekingen tussen zijn bazen en Demesmaeker.

Maar bovenal probeert Guust op creatieve wijze zijn werktaken te ontduiken en drijft hij zijn chef – eerst Kwabbernoot, later vervangen door Pruimpit – tot waanzin. Wat dat betreft kan een ieder die zijn baas gek wil maken nog veel van Guust leren.
De problemen die Guust veroorzaakt komen voort uit zijn onhandigheid, zijn dierenliefde en interesse in wetenschap en is geen boze opzet. Dat maakt hem juist tot zo’n beminnelijk personage.

Handtekening
guustflater_handtekEen van de kenmerken van de latere Guust-verhalen is de creatieve manier waarop Franquin zijn strips ondertekende: soms door een snelle handtekening, maar vaak was die handtekening onderdeel van een kleine tekening geïnspireerd op de grap. Die verschillende handtekeningen zijn in 1992 gebundeld door Dupuis in Signé Franquin.

André Franquin: De Flater Bende.
Dupuis, 1976.

Eerder gepubliceerd in Eppo #9 (2013).

Categorieën
Stripplaatjes onder de loep Strips

Stripplaatje onder de loep: De transformaties van de Hulk

Transformatie is een belangrijk thema in het leven van wetenschapper Bruce Banner. Tijdens de ontploffing van de gammabom, zijn eigen uitvinding, werd hij blootgesteld aan een enorme dosis gammastraling. Sindsdien verandert hij als hij kwaad wordt in het groene monster de Hulk. Hoe breng je dat als stripmaker op originele wijze in beeld?
hulk_transformeert
Bovenstaande scène is getekend door Sal Buscema naar een script van Bill Mantlo. Bruce Banner verandert in zijn alter ego de Hulk om zijn vriend Rick Jones te redden uit de handen van Pariah: een bovennatuurlijke cowboy, net als Ghost Rider een levend skelet, die de bewaarder is van een steen vol geesten die de levensenergie van Jones willen opzuigen om te overleven. Uiteraard kunnen ze niet op tegen de brute kracht van de Hulk.

Buscema heeft zo’n beetje alle superhelden van Marvel getekend, maar de Hulk is een van zijn favorieten: maar liefst tien jaar lang tekende hij zijn avonturen totdat Buscema en Mantlo onenigheid kregen.

Variatie in verandering
Vroeger vond ik de transformatiescène een van de boeiendste momenten in de Hulk-strip. Hoe zou de tekenaar de gedaanteverwisseling dit keer in beeld brengen? Buscema kwam telkens op nieuwe manieren: ‘Ik probeerde altijd verschillende dingen: andere camerahoeken, de transformatie laten zien in een reeks plaatjes, slechts een deel van het lichaam laten zien dat uit een T-shirt scheurt, etc.,’ vertelt hij in het in interviewboek Sal Buscema: Comics’ Fast & Furious Artist.

Televisie-Hulk.
Televisie-Hulk.

Pruik
Als tekenaar had Buscema hetzelfde dilemma als de televisiemakers van The Incredible Hulk, de dramaserie die eind jaren zeventig en begin jaren tachtig op de buis werd vertoond. Bill Bixby (1934-1993) speelde daarin David Banner die twee keer per aflevering de Hulk werd als hij zijn woede niet meer kon beheersen. De Hulk werd toen nog niet uit de computer getoverd, maar gespeeld door Lou Ferrigno, een bodybuilder die werd voorzien van een kortgeknipte spijkerbroek, groene bodypaint en een slechte pruik.

De makers hebben flink geëxperimenteerd met het uiterlijk van de Hulk en hoe ze de transformaties moesten tonen. Vaak lieten ze stilstaande beelden van Bixby, van zijn normale uiterlijk tot half als de Hulk opgemaakt, in elkaar overvloeien naar een shot van Ferrigno. Eigenlijk een reeks stripplaatjes zoals hierboven.

Grijs
Overigens is de Hulk niet altijd groen geweest. In het eerste nummer van The Incredible Hulk van Stan Lee en Jack Kirby uit 1962, is het oersterke monster grijs gekleurd. Toen Lee de gedrukte strip onder ogen kreeg, vond hij het grijs te vlekkerig. De drukker legde uit dat grijs een moeilijke kleur was om egaal te krijgen. ‘Met welke kleur lukt dat wel?,’ vroeg Lee. Het antwoord was groen, de kleur die de Hulk in het volgende nummer zou hebben. Toen jaren later de druktechnieken waren verbeterd is de Hulk weer een tijdje grijs geweest. Tegenwoordig sloopt er ook een rode Hulk de boel in het Marvel Universum.

Zijn huidskleur is overigens niet de enige verandering die de Hulk heeft ondergaan. In het begin veranderde Banner alleen maar in het monster van zonsondergang tot de volgende morgen, net als een weerwolf. Pas later bedacht men dat hij veranderde als hij boos was.

The Incredible Hulk 268.
Tekst:Bill Mantlo, tekeningen: Sal Buscema. Juniorpress 1982.

Dit artikel is gepubliceerd in stripblad Eppo (2013).

Categorieën
Stripplaatjes onder de loep Strips

Stripplaatje onder de loep: Bekende koppen in Lucky Luke

De Belgische stripmaker Morris (pseudoniem van Maurice de Bevere) is natuurlijk het meest bekend vanwege de strip Lucky Luke, over de sympathieke cowboy die altijd sneller schiet dan zijn schaduw en het opneemt tegen al dan niet historische schurken als Billy the Kid, Jesse James en de gebroeders Dalton.

stripplaatje_luckyluke
Deze parodie op de Amerikaanse westernfilm is een van de favoriete strips uit mijn jeugd. Zo nu en dan sla ik nog wel eens een album open om te genieten van het tekenwerk van Morris en de grappen van scenarist René Goscinny, die tot zijn dood in 1977 de meeste albums schreef.

De tekenstijl van Morris veranderde in de loop der jaren. Aan het begin van zijn carrière werkte hij in een Brusselse animatiestudio en was zijn stijl sterk beïnvloed door de animatiefilms uit die tijd. Later veranderde dat toen hij karikaturen en illustraties maakte voor de Belgische krant Het Laatste Nieuws en het weekblad Télémoustique. Lucky Luke debuteerde in 1946 en verscheen jarenlang in stripbladen Spirou en Robbedoes. Inmiddels zijn de albums in meer dan 23 talen verkrijgbaar – het is een van de meest succesvolle Europese strips ooit.

Filmsterren
Morris liet zich voor zijn strips inspireren door de cinema. Hij vond dat beide media veel met elkaar gemeen hebben omdat ze van dezelfde soort technieken gebruikmaken. Bovenstaande scène uit De premiejager is daar een mooi voorbeeld van: in de onderste strook zouden de eerste drie plaatjes één shot kunnen zijn uit een film, waarbij de camera in het derde plaatje inzoomt op het personage.

Niet alleen lijken sommige stripplaatjes rechtstreeks uit films te komen, oplettende lezers herkennen veel kopstukken uit de Amerikaanse en Franse filmwereld die een bij- of hoofdrol spelen: Alfred Hitchcock, David Niven, Boris Karloff, Mae West, Louis de Funès, Serge Gainsbourg, Lee Marvin en Groucho Marx kwamen allemaal wel eens voorbij.

Stond acteur Jack Palance nog model voor Phil IJzerdraad, in het verhaal De premiejager uit 1972 is de beeltenis van Lee van Cleef gebruikt voor het personage Elliot Belt. Van Cleef (January 9, 1925 – December 16, 1989) was een Amerikaanse filmacteur die we vooral kennen uit westerns. Vaak speelde hij de schurk, zoals in High Noon uit 1952 en de klassieke spaghettiwestern The Good, The Bad and The Ugly van Sergio Leone, waarin hij de hoofdrol naast Clint Eastwood vertolkt.

Lee van Cleef.
Lee van Cleef.

Boeventronie
Lee had met zijn puntige neus en priemende ogen aan een starre blik of een half woord genoeg om als bedreigende schurk over te komen. Morris heeft van zijn gezicht een prachtige karikatuur gemaakt, net zo goed als dat de rol van Elliot Belt een parodie is van de premiejager die Lee neerzette in de film For A Few Dollars More.
Belt is een opportunistische premiejager die zijn eigen moeder nog voor een beloning zou uitleveren. Wanneer de bijzondere dekhengst van paardenfokker Bronco Fortworth is gestolen, verdenkt Fortworth zijn stalknecht, de Cheyenne indiaan Tea Spoon, en zet een prijs van 100.000 dollar op zijn hoofd. Belt ruikt een buitenkans en probeert eerst samen te werken met Lucky Luke om de indiaan te vangen, maar wanneer Luke dat niet wil, trommelt Belt collega-premiejagers op. In bovenstaande scène probeert Luke Tea Spoon te beschermen tegen een lynchpartij waar Belt en Fortworth de aanstichters van zijn. Gelukkig maar, want even later blijkt dat de vrouw van Fortworth het paard heeft gestolen omdat ze te weinig aandacht van haar echtgenoot kreeg.

Morris stierf in 2001. Spijtig, want ik ben heel benieuwd hoe zijn karikaturen van hedendaagse sterren als George Clooney, Brad Pitt en Bruce Willis eruit hadden gezien.

Dit artikel is in Eppo #13 (2012) verschenen.