Categorieën
Film Filmrecensie Frames Strips

Filmframes: Zinnenprikkelende Elektra

Eigenlijk is Jennifer Garner niet de ster van Elektra, maar de cameraman.

Sommige films kijk je niet om het verhaal. Het verhaal van Elektra (Rob Bowman, 2004) is die van de bekende martial-arts variëteit. Al moet ik zeggen dat de plot voor een actiefilm een mooie kop en staart heeft en dat het duidelijk is dat de makers Elektra een psychologische subtekst hebben willen geven (Elektra is een gekwelde ziel die in de loop van het verhaal haar menselijkheid terugvindt door een getalenteerd meisje en haar vader te beschermen.)

Toch is Elektra een film die je vooral kijkt voor het visuele spektakel. De actie is mooi in beeld gebracht en de gevechten zien er spannend uit. Jennifer Garner heeft haar strepen als vechtvrouw al ruimschoots verdient in de televisieserie Alias en als Elektra in Daredevil (Mark Stephen Johnson, 2003). Jennifer is mooi, goed getraind en overtuigt met iedere stoot die ze uitdeelt. De echte sterren van de film zijn wat mij betreft de cinematograaf Bill Roe, art director Eric Norlin en production designer Graeme Murray. Bill Roe heeft vooral veel ervaring opgedaan in televisieland, evenals regisseur Rob Bowman (The X-Files) en Graeme Murray. The X-Files was natuurlijk een serie die al een echte film feel had: gedraaid in druilerig British Columbia, met spookachtige belichting en prikkelende plots.

Licht en donker contrasteren in Elektra.

In Elektra zijn de meeste scènes gedraaid in sfeervolle chiaroscuro belichting: het licht komt voornamelijk van één overheersende lichtbron, waardoor het beeld getekend wordt door een sterk licht-donkercontrast en veel scherpe schaduwpartijen bevat. We kennen dit soort belichting van grootmeesters als Rembrandt en Caravaggio. In Film Noir (Hollywood, jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw) werd het ook veelvoudig gebruikt. Frank Miller, de geestelijk vader van Elektra, gebruikt in zijn strips Sin City een extreme vorm van dit licht-donkercontrast. In Elektra is de lichtbron vaak goudkleurig, wat goed combineert met andere warme kleuren als bruin en het half felle rood van Elektra’s kostuum.

De composities van de shots lijken opvallend veel op stripplaatjes: de cameraman haalde zijn inspiratie duidelijk uit de comics waarin Elektra eerder tot leven kwam.

Een interessante compositie waarbij het beeld in twee vlakken is ingedeeld. In het rechtervlak had de tekstballon gestaan als dit een stripplaatje was geweest.

De weerspiegeling van Elektra in het glas is pure stripesthetiek.

Dat geldt ook voor het kleurgebruik: soms zijn scènes bijna volledig monochroom, waardoor ze echo’s uit de strips van Frank Miller en inkter Klaus Janson lijken. Miller en Janson maakten de Daredevil-strip begin jaren tachtig, in een grimmige en duidelijk herkenbare stijl.

Sfeervolle bruine tinten in het kantoor van De Hand.

Elektra bijna geheel in silhouet – iets wat we veel zien in strips en animaties, waarin de personages meestal geheel zwart gekleurd zijn. Dit beeld benadert die techniek.

Stripverfilmingen als 300 en Sin City zijn heel duidelijk grafisch geïnspireerd door hun bronnen. De resultaten zijn vaak een lust voor het oog. Door de vormgeving hebben deze films heel duidelijk een comicbook ‘feel’, wat ze doet opvallen ten opzichte van andere Hollywood-films. Elektra bewijst dat het allemaal ook subtieler kan. Dit maakt de film wat mij betreft alleen al het bekijken waard.

Categorieën
Mike's notities

Het wordt tijd…

Het is een beetje alsof ik langzaam ontwaak en de slaap uit mijn ogen wrijf. The Fat Lady is nog niet aan het zingen, maar staat wel ergens in de coulissen te drentelen en verwarmt haar stem met toonladders. Het gaat niet lang meer duren… nog even. Van de week was ik in Utrecht om Hester te interviewen. De jonge journalisten die ik in de videoserie Starters in Beeld portretteer. De week ervoor had ik haar op Schiphol op video vastgelegd terwijl ze de werkdag van een verkeersleider versloeg. Nu zou ik haar op haar beurt interviewen over haar werk, studie en leven. Ze woont nog nét in het centrum van de Domstad. Hoewel ik tijdens ons gesprek bezig was met camerawerk én op het geluid moest letten, is het allemaal aardig gegaan. Het is dan ook makkelijk spreken met Hester. Het feit dat we drie maanden tegenover elkaar zaten op de redactie van Intermediair, zal daar ook iets mee te maken hebben. Na het interview liepen we door het centrum van Utrecht waar ik nog wat tussenshots van haar heb gedraaid. We kwamen geregeld ‘Te Huur’ borden tegen op de verschillende voorgevels. Wat mij betreft aansprekende borden; de laatste tijd besef ik maar al te goed dat het tijd wordt voor de wind der verandering. Mijn appartement verkeerd in de staat van opknappen of kappen. En aangezien ik het wel heb gezien in mijn locale Tinseltown, is de tijd aangebroken om verhuisdozen te vullen. Ik heb een tijdje nagedacht over de stad waar ik in zou willen wonen. New York schoot te binnen, maar dat is niet heel realistisch op de korte termijn. Bovendien wil ik niet het risico lopen dat ik Arnon Grunberg als buurman krijg… Stel je voor dat hij in het echt wél aardig blijkt te zijn. Je moet er niet aan denken. Maar Utrecht zou wellicht kunnen. Midden in Nederland – middenin het deel dat er toe doet tenminste – en een stad met een dorpse uitstraling. Ik kom er al sinds mijn studie aan de Hogeschool voor de Kunsten en eigenlijk overkomt me altijd wel iets leuks daar. Vorige week nog met enkele striptekenaars gezellig een terrasje bevolkt in de mooie zomeravond. Én de stad heeft een paar aardige bioscopen. Dat kan ik helaas niet zeggen voor het gat waar ik nu woon. De bioscopen die er waren zijn afgebrand of gesloten en de megabioscoop die tien jaar geleden beloofd werd moet nog steeds worden gebouwd. En een filmwetenschapper heeft niet genoeg aan een filmhuis dat zes maanden oude films draait. Kortom, let’s blow this town. Wie dus een aardige woning weet in de Domstad (en er zelf niet wil/kan wonen) mag me mailen. Dan kan The Fat Lady ook weer eens uit haar dak gaan… Ongetwijfeld to be continued…Lees ook: Multimediaal droste-effect en Nog niet dood.

Categorieën
Media

Onmogelijke televisie-uitzending

Waarom commerciële televisie het genieten van goede programma’s onmogelijk maakt.
Wie regelmatig op een commerciële omroep een televisieprogramma kijkt, zal het niet verbazen dat hij tussen de programma’s door steeds langere plaspauzes kan nemen, grotere potten koffie kan zetten of langer de hond kan gaan uitlaten. Ieder reclameblok lijkt een eeuwigheid en nog een beetje te duren.De meeste reclameblokken worden ingeleid met de boodschap: ‘Dit programma wordt medemogelijk gemaakt door X.’ Maar deze uitspraak klopt eigenlijk niet. Allereerst kunnen we stellen dat de uitzending van het betreffende programma medemogelijk gemaakt wordt door de sponsor en niet het programma zelf. De sponsor betaalt mee aan de aankoopkosten van het programma, ze produceert deze niet. Daarmee wordt niet de realisatie van de show, maar alleen aan de uitzending op die specifieke zender meebetaald.Maar eigenlijk klopt dat ook niet. Reclameblokken zijn immers verstorende elementen in een uitzending, en de boodschap van de sponsor doorbreekt, net als de rest van de commerciële content van het blok, de narratieve flow van het programma. Zit je net fijn mee te zwijmelen met een emotionele scène, of middenin een hartkloppingenveroorzakende actiescène en voordat je het weet krijg je maandverband, bier en deodorant door je neus geboord. Je wordt ruw uit het verhaal gerukt en pas na een heel lange tijd kom je weer terug in de verhaalwereld. Het is dan nog maar de vraag of je dan niet allang vergeten bent waarom je hartje zo snel ging kloppen. Dus eigenlijk moet de boodschap van de sponsor zijn: ‘De uitzending van dit programma wordt medeonmogelijk gemaakt door X’.Vernietiging van het kijkplezier
David Lynch heeft zijn gedachten hierover eens duidelijk weergegeven:

‘When you think about it, they [commercials, red.] break up the show, and people have got used to these little twelve-minute segments, then a commercial, a twelve-minute segment, then another commercial. And the commercials are very, very loud so people just “mute” them anyway. I would turn the whole set off! What are they doing to everything? They’re ruining everything with this! I don’t know how anything can work when they’re so destructive. But you’re like a voice in the wilderness.’ (Lynch on Lynch, edited by Chris Rodley, Faber and Faber 2005)

Het is geen geheim dat het commerciële omroepbonzen niet gaat om de programma’s zelf – deze zijn slechts opvulling om reclametijd te kunnen slijten. Het enige wat telt zijn kijkcijfers, want hoe hoger deze zijn, hoe beter de zendtijd verkocht wordt. Kijkers zijn consumenten en worden net zo respectloos behandeld als de programma’s zelf die telkens op andere tijden worden geprogrammeerd zodat je veel mist of iedere keer dezelfde herhaling ziet. Zelf ben ik regelmatig afgehaakt omdat het uitzendschema van een favoriete serie zodanig begon te irriteren, dat ik geen zin meer had om uit te vissen wanneer ik het vervolg van het verhaal zou kunnen volgen. Battlestar Galactica had in het midden van een seizoen een hiaat van zes maanden (!) voordat Veronica weer een paar episodes van de plank haalde. En wat te denken van Bones waar oude en nieuwe afleveringen lukraak door elkaar worden uitgezonden.

Plotseling waren Sam en Al uitgeleapt.

Onverwachts einde
In de States is al menig briljante serie gesneuveld omdat omroepbazen het beter dachten te weten dan de makers zelf. Aan Quantum Leap werd overhaast een einde gebreid toen het nieuwe seizoen plotseling niet door bleek te gaan. De narratieve koers van Twin Peaks werd aangepast toen de omroepgoden vonden dat de moordenaar van Laura Palmer bekend gemaakt moest worden. Lynch en Frost wilden deze McGuffin zo lang mogelijk laten voortduren. Ook werd na het einde van het tweede seizoen de stekker eruit getrokken, waardoor de liefhebbers geschokt moesten accepteren dat de slechte dubbelganger van Cooper de Zwarte Loge had verlaten. Aan de andere kant wordt het verhaal van andere series nodeloos opgerekt omdat kijkcijfers hoog blijven, zodat al het creatieve bloed allang is weggevloeid als het doek uiteindelijk valt: X-Files, Friends… en, tot op zekere hoogte, Buffy zijn hier het slachtoffer van geworden. Mogen zij allen rusten in vrede.Voor de liefhebber van goede televisieseries lijkt er daarom maar een uitweg: vergeet de televisie en kijk alles ongestoord op dvd. Probleem is alleen: voordat die worden uitgebracht, moeten de series eerst uitgezonden zijn op televisie…

Categorieën
Film

Eerste half jaar goed voor bioscoopbranche

Zo te lezen wordt het eerdere persbericht over het verwachtte succes van deze filmzomer een feit. Al brengen Nederlandse producties bijna geen geld in het laatje: ze hebben een marktaandeel van slechts 0,52%. Zoals altijd voeren Amerikaanse blockbusters de lijst met successen aan. Persbericht: Het eerste half jaar van 2007 is succesvol voor de bioscoopbranche, blijkt na bekendmaking van de omzet- en bezoekcijfers door de Nederlandse Federatie van de Cinematografie (NFC) die de bioscoopbranche vertegenwoordigt. De stijging is vergeleken met de cijfers van het eerste half jaar van 2006. De bruto-omzet groeide met 8,3% naar € 70,7 miljoen. In 2006 bedroeg de bruto recette € 65,3 miljoen. Ook het bezoekersaantal steeg in de eerste 6 maanden naar 10,4 miljoen bezoekers (2006: 9,75 miljoen bezoekers; + 6,6%).

De Transformers trekken volle zalen.

De stijging is het gevolg van een reeks succesvolle voorjaars- en zomerreleases zoals Spiderman 3, Shrek the Third, Pirates of the Caribbean en Mr.Beans Holiday.
Momenteel zorgen Transformers en Die Hard 4.0 voor volle zalen. Deze zomer wordt nog veel verwacht van Harry Potter and the Order of the Phoenix, Ratatouille, Evan Almighty en Fantastic Four.Het marktaandeel Nederlandse filmproducties bedraagt 0,52% (€ 3,72 miljoen). Er gingen 578.000 bezoekers naar een Nederlandse film, met als koploper Ernst, Bobby en de Geslepen Onix (225.000 bezoekers). Voor het gehele jaar 2006 gaat het om een percentage van 11,3%. Het lage marktaandeel is het gevolg van het uitblijven van nieuwe Nederlandse films; deze worden op dit moment gemaakt en komen pas na de zomer uit en/of in 2008.Uitzondering is Zoop in Zuid-Amerika en Wolfsbergen die nog deze zomer uitkomen. In het najaar zijn de premières van Duska, Timboektoe, Alles is Liefde en Waar is het Paard van Sinterklaas? gevolgd door de kerstreleases Kapitein Rob en Het Geheim van Prof.Lupardi en De scheepsjongens van Bontekoe.

Categorieën
Media Mike's notities

Column: Multimediaal droste-effect

Half negen ’s ochtends. Ik sta op Schiphol Plaza voor mijn afspraak met Hester. Ze is journalist en loopt voor de rubriek ‘De Werkdag Van’ in Intermediair een dagje mee met Hans-Peter Spies, luchtverkeersleider op Schiphol. En ik loop een dagje mee met Hester. Ze is het onderwerp van een nieuwe aflevering van Starters in Beeld. (Vorige week afgestudeerd, zelden vind je zulke verse starters). Dat is een videoserie op IntermediairForward.nl waarin starters worden geportretteerd.Terwijl ik Hester terloops wat vragen stel, haar met één hand probeer scherp te houden in de cameralens en met de andere hand een slok van mijn cappuccino drink, lopen we richting de bus die net voor onze neus wegrijdt. Gelukkig is het bijna droog vandaag.Aangekomen bij de luchtverkeersleiding worden we vriendelijk ontvangen door Marjolein Wenting die de PR regelt. Al snel ontmoeten we ook het onderwerp van Hesters artikel. Hans-Peter spreekt enthousiast over zijn vak en weet in korte tijd uit te leggen wat zijn werk precies inhoudt. Het klinkt als een spannende baan met veel verantwoordelijkheid. Terwijl Hester nauwkeurig noteert, schiet ik af en toe een totaalshotje van hen tweeën, gevolgd door een close-up. Covershots voor later. De zendermicrofoon die Hester omheeft, geeft mooi geluid waarop ook Hans-Peter goed te horen is. Hoewel we het geluid in de uiteindelijke film waarschijnlijk niet nodig hebben omdat Hesters voice-over te horen zal zijn, is het altijd goed om het oorspronkelijke geluid iets zachter op de achtergrond te hebben. Dat verhoogt de realiteitszin van de beelden. Het NOS-journaal werkt ook zo. Als je nieuwsbeelden zonder geluid zou zien, krijgt het geheel iets artificieels. Nieuws wordt dan minder écht.Na het gesprek gaan we naar de ruimte waar hét allemaal gebeurt: het controlecentrum. Hier zitten veel mensen achter grote monitoren de verschillende vluchten in goede luchtbanen te leiden. Het plafond is golvend voor de juiste akoestiek – stemmen klinken zacht op de achtergrond. De plafondverlichting staat laag, wat de ruimte een rustgevende uitstraling geeft. Ik ben er zelf niet zo blij mee, want het is altijd lastig videofilmen als er weinig licht is.Op een gegeven moment verschijnt een fotograaf van het bedrijf in mijn gezichtsveld. Hij wil graag vastleggen hoe ik Hester vastleg die op haar beurt weer de werkdag van Hans-Peter verslaat. Als niet veel later ook nog de fotografe van Intermediair de werkvloer op loopt, is het plaatje compleet. Media registreren andere media. Een live uitvoering van het droste-effect. Eigenlijk is er van een echte werkdag geen sprake: Hans-Peter geeft eerder een demonstratie van zijn werk dan dat hij het uitvoert. Ook een typisch verschijnsel van media en film: om de werkelijkheid vast te leggen wordt ze geënsceneerd. Handelingen worden overgedaan totdat het shot goed is. Uiteindelijk is alles immers een kwestie van interpretatie en selectie. Mij zal je nooit horen zeggen dat we de werkelijkheid weergeven. Alleen dat we een impressie ervan maken die deze hopelijk benadert.Tegen lunchtijd pak ik mijn camera weer in. Ik heb genoeg materiaal verzameld voor de geplande scène in de reportage. Hester zal de rest van de dag nog meelopen met Hans-Peter – uiteindelijk zullen ze nog de verkeerstoren op de luchthaven bezoeken. Voor haar is het immers wel een echte werkdag. Working on top of the World. Volgende week staat het video-interview met deze verse reporter gepland. En daarna duiken we de montageruimte in om het filmpje zodanig vorm te geven dat het een goede impressie geeft van haar werk.

Categorieën
Strips

Superhelden 101: Het superhelden genre

‘To this day, nearly all superhero comics conform to the genre prerequisites of musclebound anatomy, exaggerated depths of field and everescalating stakes!’
– Scott McCloud In bovenstaande quote van McCloud staan drie kenmerken van het superheldengenre, waarvan het gespierde lichaam van de personages ongetwijfeld het meest bekende kenmerk is. Toch heeft het superheldengenre wat meer om het lijf dan die drie kenmerken.In de komende weken zullen deze aspecten nader onder de loep worden genomen in een serie essays over dit genre. In aflevering 1 wordt de superheld onder microscoop gelegd. Gevolgd door zijn tegenhanger de superschurk in aflevering twee. Tot slot wordt de wereld waarin deze personages leven nader beschouwd. Er kan maar één superman zijn
Het superheldengenre begon met de komst van Superman, de man van staal. Deze creatie van tieners Jerry Siegel en Joe Shuster verscheen voor het eerst in Action Comics #1 (1938) en al snel kreeg de held zijn eigen comic. Een jaar later werd Superman in de misdaadbestrijding bijgestaan door de duistere held Batman van Bob Kane & Bill Finger. Daarna volgde een hele reeks superhelden.Het verhaal van Superman legt de basis voor het superheldengenre:
‘It is impossible to overestimate the significance or importance of Superman. He is indisputably the most imitated character in comics. It is likely that without him we would never have seen the likes of Spiderman, Wonder Woman, X-Men and, more specifically, Batman […]’, schrijft Paul Sassienie in The Comic Book. The One Essential Guide for Comic Book Fans Everywhere . (1994): p. 23.Richard Reynolds heeft in zijn werk Superheroes: A Modern Mythology (1992) het fenomeen superhelden nader onderzocht en geeft een stel richtlijnen voor dit genre. Een belangrijk grafisch element is de dynamische stijl van superheldencomics. Kenmerkend voor deze stijl zijn de dieptecomposities die uit meerdere lagen bestaan. Daarbij worden binnen het stripkader de personages zodanig neergezet dat de fysieke- en machtsverhoudingen tussen de karakters duidelijk zijn. Inhoudelijk zijn er verschillende belangrijke kenmerken van het superheldengenre te onderscheiden.Culturele iconen
Will Brooker, die in zijn Batman Unmasked: Analyzing a Cultural Icon (2000) de verschillende incarnaties van het personage Batman onderzoekt, plaatst deze held binnen de familie van culturele iconen waar ook James Bond, Robin Hood en Dracula toe behoren:

Figures such as these, whose associations have changed over their histories – whether during the shifts from one medium to another, as a result of changing audience or in response to a new social context – offer more interesting possibilities for study with every year of their development as they transform and resurface in new guises, carrying meanings which increasingly toy with and sometimes overturn the conventions of the ‘original’. (Brooker 2000: 9)

In sommige gevallen komen deze iconen geheel los te staan van de originele tekst en kent het icoon verschillende en soms tegengestelde incarnaties in diverse culturele vormen. Dit is het geval met Robin Hood en Dracula, maar geldt nog niet voor Batman. Hij is nog sterk verbonden aan zijn oorsprong, doordat uitgeverij DC comics en Warner Bros. streng over de officiële versie waken. Dit betekent overigens niet dat er geen alternatieve interpretaties van het personage bestaan, maar wel dat Batman op dit moment nog geen losstaand icoon is dat in het publieke domein rondzweeft. Wat Batman wel gemeen heeft met zijn iconische collega’s is dat het personage in loop der jaren is aangepast aan de mode van het moment, terwijl de basisgegevens herkenbaar zijn gebleven. Culturele iconen worden tot op zekere hoogte geadapteerd aan de tijdsgeest. Hierdoor gaan ze lang mee, ze blijven immers voldoen aan de smaak van het publiek. Een tweede overeenkomst is dat bijna iedereen wel weet wie Batman is. Mensen hoeven de strip niet te kennen om de basiselementen van het Batman-concept op te kunnen noemen. Dergelijke informatie vormt de voorkennis van het publiek en op basis hiervan gaat men met een bepaalde verwachting naar de film. Juist deze algemene bekendheid van de personages maakt het voor Hollywood interessant om zich te wagen aan een stripverfilming. Wat voor Batman geldt, is over het algemeen ook waar voor andere bekende superhelden als Superman, Spiderman, Captain America en de Hulk.Overigens kunnen niet alle superhelden gezien worden als culturele iconen – dit is puur afhankelijk van de bekendheid die het betreffende personage geniet bij een groot publiek. Omdat het publiek bekend zal zijn met het concept van de superheld, zijn onbekende helden wel snel herkenbaar en in de juiste context te plaatsen. Buitenstaanders & maverick heroes
Superhelden zijn zowel insiders als outsiders. Enerzijds zijn superhelden mensen die buiten de maatschappij staan. In tegenstelling tot de handhavende macht, vertegenwoordigd door de politie en het leger, onderscheiden zij zich van de maatschappij door hun speciale krachten. Sommigen van hen lijken zelfs meer op goden dan gewone stervelingen, zoals Thor en Superman. (Reynolds 1992: 12-16.) Reynolds wijst erop dat de origin story van Superman een duidelijke mythische ondertoon heeft en vergelijkbaar is met passages uit de bijbel:

‘A ‘passing motorist, discovering the sleeping baby within’ echoes the Magi on the road to Bethlehem, or Moses among the bullrushes – both clearly appropriate notes to strike. The sky-spanning spaceship crashes into the Earth, leaving – in later versions of the myth, at least – a deep gash in the soil. So Superman is born from a marriage of Uranus (Heaven) and Gaia (Earth).’ (Reynolds 1992: 13-14)

Anderzijds zijn superhelden wel insiders, wat te maken heeft met hun normale identiteit. Ze maken deel uit van de maatschappij en vertegenwoordigen de Amerikaanse normen en waarden: zo zegt Superman (Christopher Reeve) tegen Lois Lane (Margot Kidder) in Superman (USA: Richard Donner, 1978) dat hij vecht voor ‘truth, justice and the American way’. Daarmee belichamen superhelden de Amerikaanse paradox van de gewone man die heel bijzondere daden weet te verrichten. Clark Kent is daar een goed voorbeeld van: ‘He is a nonviolent hero, a modest man who never seeks fame or glory,’ aldus Kiku Adatto. Superhelden zijn volgens Adatto een variatie op wat hij the maverick hero noemt: ‘[A] self-reliant American archetype who does things his own way; often outside established institutions, but who triumphs in the end, vindicating noble ideals.’ (Adatto 1993: 125) De maverick hero is een verzamelnaam voor verschillende subtypen helden en kent een lange geschiedenis in het imaginaire Amerika dat we kennen uit boeken en films. De klassieke westernheld zoals Gary Coopers sherrif in High Noon (USA: Fred Zinnemann, 1952) is een subtype, maar ook bijvoorbeeld de maverick cop zoals John McClane uit Die Hard (John, McTiernan, 1988).De maverick hero bestaat uit de volgende karakteristieken:

  1. Hij bewijst zijn kracht door één-op-één gevechten met vijanden, meestal met vuisten of wapens. De held schakelt de schurk uit met zijn eigen kracht en slimheid en is niet afhankelijk van institutionele hulp of technische voordelen.
  2. De held verlangt niet naar een gevecht, noch verlangt hij naar macht. Hij begint zijn missie met tegenzin. Wanneer de strijd geleverd is, verlaat hij het (strijd)toneel.
  3. Hoewel de held duidelijk als individu handelt, vecht hij wel ten behoeve van een gemeenschap die zijn inspanningen waard is. Hij is zowel in insider als een outsider: een insider omdat hij de (hoogste) idealen deelt met de maatschappij of gemeenschap die hij dient en een outsider omdat hij niet tot een organisatie behoort. De held wantrouwt officiële organisaties; vaak werken deze instituties en organisaties hem tegen of corrumperen ze de idealen waar hij voor staat.

In tegenstelling tot de standaard maverick hero, rebelleert de superheld niet tegen de methoden en praktijken van de instituten die hij dient. Meestal werkt hij mét de autoriteiten. Dit betekent overigens niet dat de superheld altijd alom gerespecteerd is: vooral de helden Spiderman, Batman en de X-Men hebben een ambivalente status en worden vaak afgeschilderd als vigilantes of misdadigers – ze worden eerder gezien als een gevaar voor de algemene orde dan beschermers ervan. Dit komt deels doordat de superheld, ondanks zijn geloof in gerechtigheid, vaak de wet overtreedt om gerechtigheid te doen geschieden.Autoriteit en macht
Daarmee neemt de superheld een speciale positie in ten opzichte van normale ordehandhavers. Hier komt duidelijk een tweedeling tussen autoriteit en macht naar voren. Dikwijls bezitten de autoriteiten in superheldenverhalen niet de macht om de juiste dingen te laten gebeuren en misdaad te bestrijden. Deze tweedeling zien we onder meer terug in de relatie tussen Commissioner Gordon en Batman.
Soms wordt deze tweedeling in één personage belichaamd, zoals bij Matt Murdock/Daredevil. Overdag is Murdock als advocaat een vertegenwoordiger van de autoriteiten. ’s Nachts compenseert hij als Daredevil de tekortkomingen van de wet door middel van vigilante acties. De autoriteit schiet in principe altijd tekort: zo zal Gotham City nooit veilig worden onder het gezag van Gordon alleen, maar heeft de politiemacht Batman nodig om de stad nog enigszins leefbaar te houden.Het alter ego
Het hebben van een dubbele identiteit is een vast gegeven in het superheldengenre. Volgens Agatha Taormina die archetypes in sciencefiction heeft onderzocht, kan het alter ego van de superheld meerdere functies hebben. In het geval van de menselijke superheld, zoals Batman, is de heldenidentiteit de ‘tweede ik’: de geheime identiteit beschermt de held en zijn naasten tegen bedreigingen van vijanden. In het geval van Superman is de heldenidentiteit zijn ‘eerste ik’ en is zijn normale voorkomen Clark Kent een vermomming. Clark Kent geeft Superman toegang tot informatie die normaliter voor hem onbereikbaar zou zijn. Tegelijkertijd geeft de Kent-identiteit Superman toegang tot een normaal leven. (Taormina 1982: 99)Het hebben van een dubbele identiteit geeft vaak problemen en vraagt om offers. Meestal lijdt het privéleven van de held onder zijn plicht. In het geval van Peter Parker maakt zijn Spiderman alter ego het moeilijk een normaal leven te leiden. Wanneer hij met zijn vriendin uit wil gaan, moet hij plotseling in actie komen als Spiderman. Anderzijds verstoort zijn privé-leven ook Spidermans activiteiten: in The Amazing Spider-Man (Vol.1) # 17 (1964) moet Spidey een gevecht met de Green Goblin staken omdat zijn tante May acuut is opgenomen in het ziekenhuis. Omdat de toeschouwers van het gevecht niet weten waarom de held plotseling het strijdtoneel verlaat, wordt aangenomen dat Spiderman een lafaard is. Hierdoor loopt zijn toch al niet goede reputatie een hoop schade op.De dubbele identiteit van superhelden en de ontdekking ervan is een bron voor mogelijke verhalen en suspense. Het blijft de achillespees van de held; zijn/haar zwakke plek.Kostuum
Een belangrijk kenmerk van het superheldengenre is het kostuum dat helden en schurken dragen. Het kostuum is een teken van een individuele identiteit – het uiterlijk van het alter ego. Reynolds herkent in de conventies van het superheldenkostuum Saussures systeem van langue en parole. Langue (taal) is de structuur waaruit kostuumconventies bestaan, de regels die bepalen hoe deze eruit zien. Parole is een specifieke uitspraak binnen deze conventies: een individueel kostuum.Daarbij zijn de tekens die gebruikt worden geenszins arbitrair, het kostuum zegt iets over de drager. Zo geven het web en de spin op Spidermans pak aan waar hij zijn krachten vandaan heeft. In sommige gevallen is het kostuum een bron van kracht, zoals bij Iron Man. Iron Mans pak is een stalen harnas, dat oorspronkelijk gemaakt is om de drager Tony Stark – die een zwak hart heeft – in leven te houden. In dit geval is het kostuum de superidentiteit: als Tony Stark zijn pak uitdoet is hij een gewone sterveling. Iemand anders kan zijn pak aandoen en daarmee de identiteit van Iron Man aannemen.Het kostuum heeft ook de functie van een uniform; hiermee onderscheiden de superpersonages zich van de gewone stervelingen. Zo creëert het kostuum een gemeenschap onder de dragers. Bij het eerste team van de X-Men hadden de kostuums de functie van uniform. Ieder lid van het team droeg hetzelfde kostuum omdat deze de functie had van schooluniform: het eerste team bestond immers uit mutanten in opleiding op de School Voor Begaafde Jongeren van Charles Xavier.Over het algemeen draagt een superheld altijd hetzelfde kostuum. Dit kan door de jaren heen wel wat aangepast worden: zo is het pak van Iron Man tegenwoordig meer gestroomlijnd dan de eerste versie. Deze eerste versie kwam overeen met hoe in die tijd robots werden voorgesteld, namelijk hoekig en grijs. In dit opzicht zijn kostuums wel modegevoelig.Wanneer een held van kostuum wisselt, kan dit een verandering in het karakter aangeven. In de film Spider-Man draagt Peter eerst een snel in elkaar gezet pak en noemt hij zich ‘The Human Spider’. Hij probeert met zijn nieuwe krachten snel een paar dollar te winnen door aan een worstelwedstrijd mee te doen. Pas wanneer hij ervoor kiest zijn krachten in te zetten voor de mensheid, draagt hij het overbekende Spiderman kostuum.Volgens Reynolds zijn het vooral de secondaire superhelden die van kostuum veranderen. Deze helden zijn dikwijls lid van een superheldenteam en hebben geen eigen serie. Hij geeft als voorbeeld het personage Henry Pym, dat meerdere malen van identiteit en kostuum is veranderd. Dit zou Pyms onzekerheid ten opzichte van meer charismatische helden binnen het team de Avengers weergeven. (Reynolds 1992: 29) De grote helden veranderen bijna nooit van kostuum: ‘To change the costume of Captain America or Batman would mean redefining a precise iconographic configuration’, aldus Reynolds. Reynolds wijst op een belangrijk onderscheid tussen de verschillende kostuums: ‘Superhero costumes are either sexless, denying the humanity of the hero within, or garments of great erotic significance’. (Reynolds 1992: 30) Het pak van Iron Man, dat hem een robotachtig uiterlijk geeft valt onder de eerste categorie. De kostuums van vrouwelijke supermensen vallen duidelijk onder de tweede categorie, want deze verhullen vaak niet zo heel veel en accentueren de lichaamsvormen goed. Hoewel de strakke outfits van de mannelijke helden ook lichaamsbouw en spieren accentueren, is bij de vrouwelijke heldinnen en schurken meer huid te zien. Dit plaatst ze eerder in de categorie van lustobject dan hun mannelijke collega’s.Fetisj
Het dragen van een kostuum kan ook een fetisjerende functie hebben en kan de bron zijn van seksuele kracht. Het kostuum van Catwoman in Batman Returns (USA: Tim Burton, 1992) roept dankzij haar naaldhakken, zwarte latex en zweepje een directe associatie op met bondage. Joel Schumacher, regisseur van Batman Forever (USA: 1995) en Batman & Robin (USA: 1997) hijst de helden in zwarte rubberen pakken met tepels en biedt het publiek close-ups van het achterwerk en kruis van Batman. Hierdoor lijkt de Dark Knight meer op een Darkroom nicht. Verloren ouders en alternatieve familie
Maar weinig superhelden hebben een simpele en ongecompliceerde relatie met hun ouders. Dit geldt in het bijzonder voor de superhelden die hun krachten krijgen als tiener, zoals Spiderman en de mutanten:

‘The roots of a superhero career – the all-imporant “origin story” – go back to adolescence, and the character’s development as a superhero must encompass evolving relationships with parents or substitute parental figures.’ (Reynolds 1992: 61)

In veel gevallen is de held wees en wordt hij grootgebracht door surrogaatouders. Peter Parker is opgevoed door zijn oom Ben en tante May, Superman door Jonathan en Martha Kent en Batman door Alfred de butler. In sommige gevallen speelt het verlies van de ouders een centrale rol in de wording van de held.Wanneer een superheld zijn krachten krijgt na de pubertijd, neemt de held vaak zelf een vaderrol in. Reed Richards van de Fantastic Four is de leider van het team en heeft daardoor een vaderrol voor de andere leden. Dit geldt ook voor Professor Xavier van de X-Men: hij is zowel leider van de X-Men, als leraar en vaderfiguur voor de studenten op zijn voor mutanten. De X-Men als groep vormt weer een alternatieve familie voor de mutanten die wees zijn of zijn verstoten door hun familie.Vaderfiguren spelen een belangrijke rol in de verhalen: zo probeert Norman Osborn een vader te zijn voor Peter Parker in Spider-Man, en is Batman in de strips zelf een surrogaatvader voor Robin. Omdat het personage Robin in de films wat ouder is dan in de comics, is de situatie in de films eerder die van mentor-leerling of zelfs een vriendschappelijke relatie in plaats van vader-zoon.Moeders
Het is overigens wel frappant dat de vader zo’n prominente rol heeft in superheldenverhalen. De moeder heeft wat de wording van de held betreft maar een marginale rol. Dit heeft misschien te maken met de oorsprong van het genre dat plaatsvond in een tijd dat er nog meer sprake was van een mannenwereld. Dit wordt ook gereflecteerd in de sekse van de helden: mannelijke superhelden waren (en zijn vaak nog) in de meerderheid. Wellicht hangt dit ook samen met het (oorspronkelijke) beoogde lezerspubliek van mannelijke adolescenten.Lees verder over de superschurk

Michael Minneboo
Bovenstaande tekst is een bewerking van de doctoraalscriptie Superhelden in actie: Comics op celluloid. Geschreven door Michael Minneboo, major filmstudies Vakgroep Film- en televisiewetenschappen, Universiteit van Amsterdam.Literatuur
Adatto, Kiku. Picture Perfect. The Art and Artifice of Public Image Making. New York: Basic Books, 1993.

Brooker, Will. Batman Unmasked. Analyzing a Cultural Icon. London: Continuum, 2000.

McCloud, Scott. Understanding Comics. The Invisible Art. 2e druk. New York: Paradox Press, 2000(a).

Reynolds, Richard. Superheroes. A Modern Mythology. London: B.T. Batsford, 1992.

Sassienie, Paul. The Comic Book. The One Essential Guide for Comic Book Fans Everywhere. London: Ebury, 1994.

Taormina, Agatha. The Hero, the Double, and the Outsider. Images of Three Archetypes in Science Fiction. Diss. Carnegie-Mellon University, 1980. Ann Arbor: University microfilms international, 1982.

Gerelateerde artikelen
Batman op de divan
De charme van Spider-Man

Categorieën
Film Filmrecensie

Het optreden van Ten Damme

Ellen Ten Damme is misschien het enige divameisje dat Nederland kent. Een grotere ster in Duitsland dan hier, maar deze getalenteerde duizendpoot weet toch iedere keer weer te verbazen en zich met volle overgave te presenteren. Of ze nu optreedt met haar band of in een film acteert. En zélfs als ze zichzelf in een documentaire speelt. Toen er bij Ten Damme in 2005 borstkanker werd geconstateerd, vroeg ze regisseur/cameraman Rob Hodselmans om haar leven vast te leggen. ‘Dan is er toch een keer een goed portret van me gemaakt’, dacht Ten Damme die bang was dat ze er over een half jaar misschien niet meer zou zijn.

Hodselmans volgde haar anderhalf jaar lang. Tijdens de opnames bleek de ziekte niet levensbedreigend te zijn en werd de focus van de film wat verlegd naar haar leven én werk. In As I was wondering where this little life of mine was leading to worden scènes van Ten Damme als vakvrouw afgewisseld met bezoeken aan de dokter, stralingstherapie en chemokuur.

Het contrast tussen de stertekst en Ten Damme zelf is minder groot dan het lijkt. Ze lijkt namelijk in beide situaties zichzelf bloot te geven en tóch een optreden te geven. Als ze als Marlene Diettrich of Nina Hagen optreedt, zien we een uitvergroting van haarzelf – theatraal, levensluchtig en toch ook meisjesachtig ondeugend. Een divameisje.

Levenslust en meisjesachtigheid zien we ook terug in de meer ingetogen scènes uit haar dagelijks leven waar ze vervelende zaken vaak met een grapje afdoet. Het is een dagelijks leven waarin ze door de aanwezigheid van de camera’s ook een optreden geeft.

‘Ik wilde wel gefilmd worden, maar niets zeggen,’ vertelt Ten Damme. Daarom hebben de filmmakers haar overgehaald toch een interview te geven dat televisiemaker Wilfried de Jong afnam. Dit zijn de momenten waarin we Ten Damme op haar meest openhartigst zien. In de mediumshots van Ellen zijn daarom meer zeggend dan de shots waarin ze haar stralingsbehandeling ondergaat. Die zijn om andere reden weer confronterend: een vrouw in de kracht van haar leven die, met ontbloot bovenlijf, stralingstherapie krijgt. De showwereld van Ten Damme lijkt hier mijlenver weg.

Dubbelzinnig
De film geeft een dubbele boodschap. Aan de positieve kant blijkt dat kanker niet het einde hoeft te zijn. De vorm van borstkanker die Ten Damme heeft is goed te genezen. Ze gaat er ook luchtig mee om en laat zich door de ziekte niet uit het veld slaan. Chemokuren worden door de bedrijven door gepland. ‘Kan de behandeling niet een weekje later beginnen?’, vraagt Ellen aan haar arts, ze moet namelijk nog in Ahoy een show presenteren en optreden met Xander de Buisonjé. Je moet immers prioriteiten stellen.

Ten Damme lijkt ook weinig last te hebben van de chemokuur. Het ergste dat haar overkomt is het verlies van haar haar. De opnames waarin ze haar mooie lange lokken verliest, hakt er dan ook in, maar ook daar weet ze met een grapje de situatie te verlichten.

Dat is ook meteen de andere kant van de boodschap – want er zijn natuurlijk genoeg mensen bij wie kanker een vernietigende werking heeft. En dat is een kant die in deze film niet belicht wordt.

Er zijn wel momenten waarin Ten Damme haar gelaten houding laat vallen. In de tweede scène waarin ze chemokuur ontvangt, zegt ze tegen haar vriendje Robin Berlijn (met wie ze ook de muziek van de film en bijbehorende cd heeft gemaakt) dat ze er geen zin meer in heeft. Het is de vraag of ze op dit moment alleen refereert naar de chemokuur, want een korte blik richting camera verraadt dat ze ook genoeg heeft van haar rol voor het alziende glazenoog.

Joost Zwagerman heeft Ten Dammes kameleontische kwaliteiten al eens beschreven. Iemand die met gemak in de huid van andere sterren kruipt en zich op verschillende manieren creatief uit, is moeilijk te vatten. Wie is Ellen Ten Damme? Deze film geeft enkele glimpen van haar, maar biedt geen eenduidig beeld. De opnames van haar optredens en de songs die in de film gebruikt zijn, prikkelen om verder te kijken en meer van Ellen ten Damme te gaan luisteren. As I was wondering where this little life of mine was leading to verscheen eind juni op dvd. Ellens nieuwe cd Impossible Girl kwam in april uit.

(Gebruikte citaten zijn afkomstig uit een ANP bericht.

Categorieën
Media

Low: David Bowie’s Magnus Opus

Gastauteur Menno Kooistra duikt in het klassieke album Low van David Bowie. Low is niet dat vage experimentele album dat je als liefhebber van Bowie koopt, maar nooit speelt, maar een prachtalbum met 11 uitstekend doordachte arrangementen.

Low
Low

Kort door de bocht is Low een album uit 1977 dat zijn tijd ver vooruit was. Destijds was het behoorlijk experimenteel en het presenteerde een nieuwe Bowie aan het publiek. Het is het eerste album sinds eind jaren ’60 waarop Bowie geen typetje speelt. Wie zien en horen geen Ziggy Stardust, Aladdin Sane, Halloween Jack of Thin White Duke. Nee, dit is David Bowie. Iemand die genoeg had van succes, mensen, huwelijk, drugs en vooral Amerika. Hij besloot zich terug te trekken en verhuisde naar West-Berlijn. Hier kon hij in alle rust, samen met vriend en bondgenoot Iggy Pop, afkicken van zijn coke- en alcoholverslaving. Echter, stilzitten is niets voor Bowie (de man heeft tussen 1969 tot 1977 10 solo-albums gemaakt, geproduceerd voor o.a. Iggy Pop en Lou Reed, nummers geschreven voor anderen (waaronder Mott the Hoople), geacteerd in film en op toneel en was bijna non-stop op tournee. Dus waarom nu ineens rustig aan doen? Eno
Bowie dook de studio (de ‘Hansa by the Wall’ studio) weer in om met zijn vaste producent Tony Visconti en niemand minder dan verstrooide professor en muziek-kunstenaar Brian Eno, aan nieuwe nummers te werken. Het aantrekken van Eno was een meesterlijke stap. Eno, die in 1973 uit de succesvolle glamourband Roxy Music stapte, ontwikkelde zichzelf tot meester in de zgn. ‘minimal music’ (herhaling, tonen aanhouden en consonantie), wat resulteerde in instrumentale ambient-achtige muziek. Vage shit dus.Eno is een essentiële factor in Bowie’s carrière na 1976. Samen maakten ze in totaal vier albums, waaronder de ‘Berlin-trilogy’ Low (1977), “Heroes” (1977) en Lodger (1979). Pas in 1995 kwam het stel weer samen om 1.Outside te maken. Maar de Berlijnse albums zijn heuse klassiekers en worden stuk voor stuk als meesterwerk beschouwd. Ik ben het er mee eens, hoewel ze verschillen in kwaliteit. Ik zal me nu beperken tot Low. Mijn inziens de winnaar en een van Bowie’s allerbeste albums. Eno, Visconti en Bowie
V.l.nr. Eno, Visconti en Bowie Zoals gezegd kwam Bowie naar Berlijn om op adem te komen. Zijn productiviteit en het succes was enorm en daarbij had hij net het filmen van de film The man who fell to earth (1976) afgerond. Een SF-film van regisseur Nicolas Roeg (Don’t Look Now), waarin Bowie een alien speelt die op aarde komt om zijn planeet te redden. Je moet er van houden, maar de film was redelijk succesvol en wordt door sommigen zelfs als een ware cultklassieker beschouwd. Bowie zelf was ook niet ontevreden, getuige het feit dat op de covers van zijn albums Station to Station (1976) en Low beiden foto’s uit The man who fell to earth prijken. Bowie who fell to earth
Bowie op de set van ‘The man who fell to earth’,
gefotografeerd door Steve Schapiro
Low bestaat uit twee delen. Logisch, want langspeelplaten hadden een kant A en een kant B. Bowie maakte hier gebruik van en verdeelde Low in een kant ‘vrolijk’ en een kant ‘depressief’. Bindende factor is de experimentele muziek. Alles wat je niét van Bowie verwacht, staat op Low. Behoorlijk geïnspireerd door Duitse Krautrockers als Neu!, Cluster maar vooral Kraftwerk, staan op Low veel vreemde geluiden, synthesizers, samples, loops, herhalingen en vervormingen. Een eerste luistersessie kan je niet anders doen concluderen dan: ‘WTF? Wat is dit? Waar gaat dit heen?’, wat dan ook gebeurde toen het album uitkwam. Ik stel voor dat je het album koopt, download of leent en deze opzet terwijl je onderstaande tekst leest. Laat het op je af komen. Er gaat een wereld voor je open! Zang
Bowie zingt wel op Low, maar sporadisch. Het hele album bevat 11 nummers en Bowie’s stem is op slechts vijf nummers te horen. Ik zeg bewust stem, want waar Bowie wél zingt is het vaak een korte opsomming van woorden. Uiteraard klinkt zijn stem vertrouwd en immer als de goede zanger die hij is, maar op Low draait het vooral om de muziek. Zoals gezegd is Kant A (nummers 1 t/m 7) wat vrolijker gestemd dan Kant B. Het eerste deel is dan ook het gezongen deel, behalve de opener, Speed of Life, dat instrumentaal is. Hier hoor je gelijk de nieuwe Bowie. Iemand die lol heeft in muziek maken en allerlei nieuws probeert. Speed of Life lijkt eeuwig te duren (ook al duurt het 2 minuten en 45 seconden) en je ziet de muzikanten breed lachend hun ding doen. De snairdrum klinkt vet en vervormd, een typisch geluid voor Low, en de synthesizer staat op het hoogste volume. Lekker.
Nummer 2 is, zoals gezegd, gezongen. Breaking Glass vertelt het verhaal van iemand die iets op het tapijt heeft geschreven. Maar wat in godesnaam? En wie is deze ‘wonderful person’ tegen wie hij het heeft? Hij of zij heeft in ieder geval ‘problems’. Zeer waarschijnlijk heeft Bowie het hier over zijn vrouw Angie (ja, die van de Rolling Stones), met wie hij snel zou scheiden. Breaking Glass eindigt alweer als je er net lekker inzit.
Er volgen nog 4 gezongen nummers. What in the World is weer zo’n snel nummer waarin Bowie vertelt over een ‘little girl with grey eyes’. Een geweldig nummer dat vooral live als een trein loopt. Iggy Pop zingt ook nog een beetje mee.

Sound and Vision
, nummer 4 op Low, werd de hit van het verder geenszins commerciële album. In Nederland haalde het zelfs de tweede plaats. Het is dan ook een sympathiek en catchy deuntje met een lekkere meezingtekst, dat bijna op een kinderliedje lijkt. Uiteraard is de tekst weer zo cryptisch als het maar kan, hoewel er wel degelijk een boodschap uit te halen is.
Always Crashing in the Same Car is nog zo’n popliedje en is te vertalen als Bowie die aan het biechten is. Zelf noemde hij het ‘self-pitying crap’, waarin hij verhaalt hoe moeilijk het is om een relatie te onderhouden en normaal je leven te leiden. Een erg mooi liedje.
Be My Wife
, verhult op het eerste gezicht heel weinig. Het is een onschuldig liefdesliedje. Echter, het is wel cru als je bedenkt dat Bowie destijds nog gewoon getrouwd was met Angie Bowie.
En dan het laatste nummer van kant A, het veelzeggende A New Career in A New Town. Bijna drie minuten lang horen we een optimistisch deuntje, compleet met de inmiddels bekende vette snairdrum, groovy gitaartje, synthesizers en een fascinerende mondharmonica. Maar ook zonder Bowie’s zang. En de luisteraar van Low denkt nu “best een leuk album. Beetje raar, maar het gaat prima”. De videoclip van Be My Wife En dan zullen we het krijgen. Kant B. Het grauwe Berlijn van de jaren ’70, David Bowie goes Kraftwerk en Brian Eno die eindelijk écht zijn ding kan doen. Nee, dit zijn geen onschuldige popliedjes. Stemmingmakers zijn het wel. Het begint met Warszawa. Een lang nummer (6 minuut 17) dat filmisch aandoet. Sterker: het doet me nog altijd denken aan de instrumentale nummers op de soundtrack van ‘Labyrinth’ (1986, Jim Henson), ook met Bowie. Warszawa gaat over Bowie’s trip naar het Poolse Warschau en de indruk die de stad op hem maakte. Het is een emotioneel stuk geworden dat bijna religieus aandoet. Ik heb echter gelogen toen ik zei dat kant B zonder Bowie’s zang is; in Warszawa wordt wel degelijk gezongen. Na een minuut of 4 doemt er ineens een mannenkoor op met Bowie als lead. Maar wat hij zingt is onverstaanbaar. Waarschijnlijk is het een fantasietaal, vermengt met Pools en zelfs wat Bosnische invloeden.Het tweede nummer van Kant B oftewel nummer 9 op de cd is Art Decade. Weer zo’n poëtisch melodielijntje dat zo uit een film kan komen. Art Decade gaat, liet Bowie later weten, over het West-Berlijn van de 1977, een stad die is afgesneden van de rest van de wereld, vooral op het vlak van kunst en cultuur, vandaar de titel.En als we het dan toch over Berlijn hebben, kun je natuurlijk de muur niet negeren. Bowie zou er later uitgebreid over uitweiden op het album én het nummer “Heroes”, maar op Low uit zich dit vooral in de vorm van Weeping Wall. Geheel geschreven, gecomponeerd en ingespeeld door Bowie (zonder Eno). Het is een chaotische aaneenschakeling van piano’s, vibrafoons, xylofoons, synthesizers en een krijsende gitaar. Het geheel wordt gestuwd door een constante snelle toon. Componist Philip Glass was zwaar onder de indruk van dit stuk. Dan weet je wel een beetje wat je kunt verwachten.Het volgende nummer was aanvankelijk geschreven voor de soundtrack van ‘The man who fell to earth’, maar haalde het niet. Net als de film gaat het in Subterraneans over isolatie en het verliezen van je identiteit. Het is na Warszawa het langste nummer van Low. Bowie humt en zingt ook hier wat onverstaanbare melodielijntjes (hij zingt ‘share bride failing star’, maar daar wordt je ook niet wijzer van) en tettert wat op een bijna valse saxofoon. Een ontzettend deprimerend stuk muziek dat op een de een of andere manier uitstekend past bij het beeld van Berlijn en diens muur. Bowie in Berlijn, 1977
Bowie in Berlijn, 1977 En dan laat Bowie je achter met stilte. Met de depressieve deunen van Subterraneans nog in je hoofd. Dat was Low. En zo voel je je ook: low. Snel kant A opzetten stemt je wellicht weer wat optimistischer.Release
Low werd uitgebracht op 14 januari 1977. Een ‘killing’ tijd voor muziekalbums, zo na de feestdagen. Geen onbewuste keuze van platenmaatschappij RCA, want Low was geen commerciële plaat. Dit was niet de hippiemuziek van Hunky Dory, geen glamrock van Ziggy Stardust, geen plastic soul van Young Americans. Dit was een Bowie die gek was geworden! Een Bowie die low-profile in Berlijn ging wonen en in een studio ging zitten pielen. En waar was de zang? En zo werd het album compleet afgemaakt door de journalisten en ook het publiek trok het niet. En dat terwijl Bowie met Sound and Vision toch een hele grote hit scoorde in de hitlijsten die werden gedomineerd door The Sex Pistols en The Muppets. Later werd Low steeds meer gewaardeerd en nu wordt het beschouwd als een van Bowie’s belangrijkste albums en een grote inspiratiebron voor vele artiesten. Het is verbazingwekkend hoeveel aspecten van Low in de mainstream terecht kwamen. Zaken die nu als vanzelfsprekend beschouwd worden, vinden hun oorsprong in albums als Low. Denk aan de voortdurende en aanwezige drum, bijna vals klinkende gitaren, gevoelige en emotieloze zangpartijen. Een meesterwerk.
Voor meer artikelen (en strips) van Menno zie Mennomail.

Categorieën
Boeken Media

Op verkenning in Second Life

Een gesprek met Ilja Pfeijffer:’Het is interessant om te zien wat er gebeurt als mensen zonder beperkingen hun fantasieën kunnen waarmaken.’Ilja Leonard Pfeijffer (1968) is dichter, romancier, essayist, criticus en polemist. Voor nrc.next schreef hij veertien dagen lang reportages over zijn avonturen in Second Life. Deze teksten werden aangevuld met nieuwe verhalen en gebundeld in het boekje Second Life: Verhalen en reportages uit een tweede leven dat recent verscheen bij De Arbeiderspers. Driekwart jaar geleden las Pfeijffer een artikel over Second Life. Nieuwsgierig maakte hij een avatar aan, (je verschijningsvorm in de virtuele wereld, meestal een menselijk figuur) en ging als de fraaigevormde Lilith Lunardi op verkenning. Pfeijffer kreeg het idee voor een reeks reportages nadat hij een tijdje actief was in de virtuele wereld. ‘Driedimensionale virtuele werelden hebben mij altijd gefascineerd, al heb ik nooit games gespeeld zoals World of Warcraft’, zegt Pfeijffer. ‘Second Life is een soort van online 3D-game, zonder spelelement. Daarbij wordt deze virtuele wereld niet door een stelletje whizzkids in elkaar gezet, maar door de bezoekers zelf vormgegeven.’Schemergebied
‘Second Life is een heel interessante proeftuin, een schemergebied tussen fictie en non-fictie. Het is interessant om te zien wat er gebeurt als mensen zonder beperkingen hun fantasieën kunnen waarmaken. Second Life gaat over fantasieën. De vraag van identiteit en authenticiteit is trouwens altijd een belangrijk thema geweest in mijn werk.’ In de media wordt Second Life vooral afgeschilderd als een vrijplaats voor virtuele seks, paaldansen en schaars geklede avatars.
‘Het beeld van Second Life in de media is wel wat vertekend. Alles wat met seks te maken heeft krijgt aandacht. Dat soort dingen gebeuren er ook allemaal wel, maar het is niet zo dat het daar om draait. Er zijn heel veel mensen actief op Second Life die geen boodschap hebben aan virtuele seks. Sociale interactie is de drijfveer van Second Life, daarmee lijkt het veel op je eerste leven: je kunt er iemand worden en vrienden maken. Vooral dat laatste is voor de meeste mensen het belangrijkste motief om in Second Life te zijn. Je kunt op een prettige en laagdrempelige manier kennismaken. Je hoeft geen gêne te overwinnen.’Pfeijffer schrijft in zijn boek ook over de verschillende ontmoetingen in Second Life. Over een van zijn beste vrienden Wim, over ideaalgetekende dames met illustere namen als Vogue Foulon en Beatrice Boisblanc. ‘Ik heb mijn online vrienden nooit in First Life ontmoet, maar dat was ook de opzet. Ik wilde die werelden gescheiden houden. Één vriend weet inmiddels wie ik in werkelijkheid ben, die ga ik wellicht in het echt ontmoeten.’Rolstoel
‘Sommige mensen kunnen in Second Life meer dan in First Life. Er was een terminaal ziek meisje dat in een ziekenhuis aan een bed gekluisterd zat. In Second Life kon ze toch een normaal leven leiden.’ Pfeijffer verhaalt in zijn boek een ontmoeting met Elke die in de virtuele wereld, net als in het echte leven, in een rolstoel zit. Twee jaar geleden kreeg ze een ongeluk met een vrachtwagen. Elke legt haar situatie uit: ‘Mijn eerste maand hier heb ik wel benen gehad. Ik had de langste benen van heel Second Life. Ik kon dansen en rennen, neuken en dansen. (…) Maar er klopte iets niet. Ik had het idee dat ik in Second Life niet mezelf was.’
Pfeijffer weet op deze momenten door te dringen tot de mens achter de avatar en de virtuele façade te ontsluieren. Virtueel doorleven
Leven en dood gaan hand in hand in Second Life. Tussen alle paradijselijke decorstukken in, kun je zomaar een virtueel graf vinden. Zoals het Lydia Rose Memorial Park, dat de vader van Lydia bouwde om zijn dochter te herdenken die op drie jarige leeftijd overleed aan een genetische aandoening. De dood bestaat natuurlijk niet echt in Second Life: avatars kunnen immers niet sterven.
Mensen worden zelfs als avatars weer tot leven gewekt:
‘Ik vond het feest ter ere van (muzikant, red.) Bert van der Grift, die toen een jaar dood was, de meest indrukwekkende gebeurtenis tijdens mijn tijd in Second Life’, zegt Pfeijffer. ‘Zoals ik ook in het boek heb gezet was dit de eerste keer dat ik een Second Life-feestje in mijn agenda heb genoteerd. L.B. Blum (het pseudoniem van producer, dj en webdesigner Ernest Petrus, red.) had het feest ter ere van zijn compagnon georganiseerd dat tegelijkertijd in Second Life en in Ekko in Utrecht plaatsvond. Blum creëerde in Second Life een dansclub en maakte zelfs een virtuele versie van Bert. Daarmee had hij zijn vriend weer tot leven gewekt. Dat was zeer ontroerend. Hij danste zelfs als Bert. Second Life biedt een meerwaarde en voegt veel emotie toe.’ Manwijven
De vrouwelijke avatars kennen over het algemeen ideale vormen zoals hun tegenhangers in Playboy. Veel vrouwelijke avatars worden echter achter het toetsenbord bediend door mannen in de echte wereld. Pfeijffer koos er ook voor om vrouw te zijn in Second Life.
‘Ik weet in het echt wel wie ik ben, daarom wilde ik iets anders. Na een tijdje word je ook daadwerkelijk het personage. Als ik inlog als Lilith, ga ik op een andere manier praten.’ Over Wim schrijft Pfeijffer: ‘Toch blijf je altijd de beste vriend van Lilith Lunardi. Omdat je lief bent. En als man zou ik zulke woorden nooit over mijn lippen krijgen.’Het leven van een mooie vrouw in Second Life heeft veel gemeen met real life: ‘Als vrouw in Second Life heb ik veel geleerd over hoe mannen zijn – dat was erg confronterend. Je hoeft als vrouw maar een kort rokje aan te trekken en je hebt aandacht. En ze zijn ook zo opdringerig die mannen. Ik denk niet dat ik er uiteindelijk een ander mens van ben geworden, al leer je er natuurlijk wel wat van. Maar wat precies is moeilijk in te schatten.’ Dichterlijke vrijheid
Second Life: Verhalen en reportages uit een tweede leven, is een levendig geschreven verkenning van de virtuele wereld geworden. De doorgewinterde Second Lifer (in Nederland zijn ongeveer 17.000 mensen actief in Second Life), zal weinig nieuws in het boekje ontdekken. Voor beginners bieden de reportages echter een prettige kennismaking. Pfeijffer vertelt over zijn ontmoetingen in Second Life, virtuele seks, politiek, kunst, misdaad en de aanwezigheid van grote bedrijven als ABN-Amro die een poging doen verdwaalde avatars te informeren over hun producten. Overigens kun je niet spreken van een afgerond verhaal. Het is een episodische verkenningstocht waarin de avonturen van Lilith centraal staan. ‘Alles in het boekje is non-fictie en wat ik geschreven heb staat dicht bij de werkelijkheid. Hier en daar heb ik wat namen veranderd, enkele personen samengevoegd’, zegt Pfeijffer. Sommige dialogen lijken te mooi om waar te zijn. ‘Een gesprek dat tien minuten heeft geduurd vat ik samen in vier zinnen.’ In het laatste hoofdstuk suggereert Pfeijffer de verkoop van zijn avatar Lilith. Maar of dit ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden?
‘Of ik Lilith ook echt heb verkocht, laat ik in het midden. Wat ik fascinerend vond is dat populariteit en status op een bepaalde manier meetbaar zijn. Mensen hebben daar zelfs geld voor over. Het verkoop van avatars is overigens niet ongewoon in de virtuele wereld. In World of Warcraft worden heel vaak avatars doorverkocht. Je koopt namelijk ook de prestaties van het personages.’ Overigens is Pfeijffer nog steeds actief op Second Life, al is hij er een stuk minder nu hij er geen reportages meer over schrijft. ‘Af en toe neem ik een kijkje; ben benieuwd hoe het met mijn vrienden gaat.’
Mocht je binnenkort dus Lilith Lunardi tegen het lijf lopen, dan zou dit best wel eens Ilja Pfeijffer kunnen zijn die research doet voor een nieuwe reportage. Je bent gewaarschuwd. Dit artikel is ook verschenen op IntermediairForward.nl.

Categorieën
Film Media Strips

Een introductie tot Heroes

De makers van de serie Heroes lieten zich ongetwijfeld inspireren door superheldenstrips en hebben interessante televisie afgeleverd. Het komt zelden voor dat televisiemakers met iets nieuws komen. Televisie is per definitie een volgzaam medium dat al sinds de eerste uitzending ideeën ‘leent’ van het oude medium film. Sommige televisieseries hebben echter een mooi verhaal met goeduitgewerkte personages. De serie Heroes, waarmee NBC duidelijk probeert mee te liften op het succes van de superheldenverfilmingen van de afgelopen jaren, is zo’n serie. Over de gehele aarde blijken mensen speciale gaven te bezitten. Een kunstenaar kan de toekomst schilderen, een politicus kan vliegen, een Japanse kantoorslaaf kan tijd en ruimte manipuleren, een zorgzame moeder heeft een gewelddadig alter ego, en een cheerleader is schijnbaar onbreekbaar… Een echte verklaring hiervoor wordt niet gegeven, behalve dan dat er wat gegoocheld wordt met termen uit de genetica. De verklaring voor de krachten is dan ook niet heel belangrijk. Wat mensen met hun gaven doen wél.Marvel
De invloed van superheldenstrips is duidelijk te merken. De mensen in Heroes zijn feilbaar. Terwijl ze al moeite hebben met het leven van alledag, moeten ze ook nog eens leren omgaan met het hebben van speciale krachten. Daarbij brengt het hebben van deze gaven hen vaak in de problemen en lijken deze eerder een vloek dan een zegen te zijn. Dit zal menig striplezer bekend in de oren klinken. Tim Kring heeft bij het bedenken van de serie vast zijn verzameling Marvel-comics nog eens doorgenomen. Zijn helden lijken dan ook veel op de mutanten van Stan Lee en Jack Kirby. Overigens wordt er in de serie openlijk verwezen naar superheldenstrips. Hiro (Masi Oka), die tijd en ruimte kan manipuleren, haalt zijn wijsheid over tijdreizen uit X-Men comics. In de eerste aflevering legt hij uit dat tijd niet verloopt in een rechte lijn, maar cirkelvormig is. Als zijn vriend Ando vraagt hoe hij aan deze wijsheid komt, bekent Hiro dat hij het van Kitty Pryde van de X-Men heeft. Hiro heeft last van een heldencomplex door alle strips die hij gelezen heeft. Wanneer in de loop van de serie zijn krachten lijken af te nemen, bewijst hij zijn heldenmoed door toch door te zetten. In dat opzicht is Ando wellicht de echte held van het verhaal, aangezien deze sidekick helemaal niet beschikt over speciale kracht. Visueel is Heroes ook een ode aan de superheldenstrip. Isaac Mendez (Santiago Cabrera) maakt zijn schilderijen in comicbookstijl. De typografie van de titels doet denken aan stripteksten. Wanneer Hiro en Ando in het Japans praten, komt de ondertiteling telkens op een andere plek in beeld net als tekstballonnen uit strips. (Dit geldt overigens alleen voor de Engelse versie.)Huis en haard
Gezinswaarden zijn erg belangrijk in Heroes. Alles draait om familiebanden en het beschermen van gezinsleden. Nathan en Peter Petrelli (Milo Ventimiglia) hebben een typische grote en kleine broer relatie met alles wat daarbij hoort. Niki Sanders (Ali Larter) wil koste wat het kost haar zoon Micah beschermen. Haar alter ego legt misdadigers om zonder met haar ogen te knipperen en is zelfs bereid Micahs vader neer te schieten als het moet. Claire’s vader (Jack Coleman) doet alles uit liefde voor zijn geadopteerde dochter. Hij weet dat ze zichzelf heel snel kan genezen en om haar geheim te beschermen maakt hij jacht op andere begaafde mensen. Dat is ook nodig, want Claire (Hayden Panettiere) staat op het lijstje van Sylar die de gaven van anderen verzamelt. Om deze gaven over te kunnen nemen moet hij de helden eerst vermoorden en ontdoen van hun schedeldak. Met iedere moord wordt hij sterker en gevaarlijker. Sylar vormt echter niet het enige gevaar: vanaf aflevering één is duidelijk dat de wereld afstevent op een kleine Apocalyps – de vernietiging van New York. Of de helden van Heroes ook daadwerkelijk in staat zijn om dit verijdelen is de vraag, want voorlopig liggen ze vooral met hun krachten, elkaar en hun familie overhoop. Laat staan dat ze het einde van The Big Apple kunnen voorkomen. Niets menselijks is hen immers vreemd. Crossmediaal heldendom
Behalve een televisieserie is Heroes ook een crossmediaal feest. Op de website kun je afleveringen terugkijken (met of zonder commentaartrack), een stripverhaal lezen dat achtergrondinformatie geeft en je theorieën kwijt op een forum. In dat opzicht wordt er handig gebruik gemaakt van wat digitale media te bieden heeft om de kijkervaring te vergroten: de dvd-extra’s nu al op het internet. De serie wordt in Nederland vooralsnog op donderdag om 21.30 uitgezonden op ReuTeL-5, met een herhaling op zondagavond. Maar echte fans hebben Heroes natuurlijk allang gedownload of op het interpret gekeken. Binnenkort meer over Heroes.

Categorieën
Striprecensie Strips

Striprecensie: Zo lief ben je nou ook weer niet!

De autobiografische strips van Maaike Hartjes zijn op het eerste gezicht simpel getekende, oppervlakkige verhaaltjes over dagelijkse zaken. En dat zijn ze op het tweede gezicht bijna ook.Bijna, want ook al zijn de harkpoppetjes-achtige figuren simpel qua vorm, op grafisch vlak drukt Hartjes zich veelzijdig uit. Hartjes varieert tussen open en gesloten kaders en wisselt iedere strip van kaderformaat. Ze monteert haar strips tot op het plaatje nauwkeurig en laat zich niet beperken tot een vast stramien van een bepaald aantal plaatjes of stroken. Daarmee geeft ze iedere pagina (en stripje) een eigen karakter. Ze voegt waar gepast fotomateriaal toe. Bijvoorbeeld in het stripje over de zangeres Peaches, of wanneer ze schijnbaar geen zin heeft om Jos Brink natuurgetrouw neer te pennen. Ze maakt optimaal gebruik van het harde contrast tussen zwart-wit vlakken. Zo geeft Hartjes haar strips op de meest heldere wijze vorm. Haar tekeningen zijn daarom ook niet simpel, als wel zeer eenduidig. Zoals Maaike zelf op haar website schrijft, komen de meeste stripjes voort uit haar eigen leven. Net als het werk van stripmakers Barbara Stok en Floor de Goede. Flo vervult overigens geregeld een gastrol in het werk van Hartjes. Evenals haar vriendje Mark met wie Maaike ook in de echte wereld samenwoont. De meeste strips gaan dan ook over hun relatie en algemene zaken die voor iedereen herkenbaar zullen zijn. Jammer genoeg geeft Hartjes deze herkenbare situaties geen verrassende wending, waardoor haar werk voorspelbaar blijft. De gezapige stripjes hebben iets onschuldigs – ze worden niet voor niets in de Viva afgedrukt. De titel van de bundel mag dan Zo lief ben je nou ook weer niet! zijn, haar werk is mij net iets te liefelijk. Zo lief ben je nou ook weer niet! is daarom een prima cadeautje voor een vriendin. Wie een stripverhaal zoekt dat meer om het lijf heeft, kan de bundel in de schappen laten liggen. Tenzij het hem/haar om de tekeningen te doen is. Zo lief ben je nou ook weer niet!(Maaike Hartjes) Oog & Blik, De Harmonie 2007. ISBN 978-90-5492-189.9
Voor meer nieuws en recensies over strips surf naar Comicbase.

Categorieën
Bloggen

Blog met mate

Bloggen. Waarom eigenlijk? En – als er al regels over opgesteld mogen worden – waar moet een goed weblog aan voldoen?Iedere dag komen er wereldwijd 120.000 nieuwe weblogs bij, schat Ilse Media directeur Paul Molenaar. Multimediajournalist Peter Olsthoorn zet vraagtekens bij de kwaliteit van deze enorme aanwas. Hij vertelde laatst op Blognomics 07 met veel zelfrelativering wat hij nu verstond onder een goede weblog: originaliteit staat bovenaan. Dit hangt samen met een individuele toonzetting. De blogger moet een kwaliteitsmaatstaf hanteren en moet naar buiten zijn gericht. Olsthoorn houdt niet van blogs die last hebben van gebrek aan zelfkritiek, die voorspelbaar zijn en te veel aan navelstaarderij doen. Wat is het grootste euvel?
‘De meeste bloggers zouden selectiever mogen schrijven. Door de technologie is publiceren makkelijk geworden. Dat is goed, maar de lat mag wel wat hoger. Bloggers moeten meer naar buiten gericht denken en eventueel de gebeurtenissen uit de wereld aan een persoonlijke invalshoek verbinden.’Bloggen als webdemocratie?
‘Een belangrijk element van het begrip web 2.0 is het idee dat de massa beter de waarheid kan bovenhalen dan de journalistieke elite. Men komt in verweer tegen die elite en die kritiek maakt de journalistiek scherper.’Welke blogs lees je zelf?
‘Ik ben vooral beroepsmatig geïnteresseerd in de weblogs over technologie en internet: Frankwatching.com, Bright.nl en Erwinblom.nl. Die zijn meer journalistiek en selectief.’Nog een tip voor welwillende bloggers?
‘Zet de pc wat vaker uit en ga naar buiten om iets sociaals te doen wat niet achter het scherm gebeurt.’ Een ieder zal zijn eigen motief hebben om te bloggen. De een wil gewoon even kwijt dat zijn kat is verdwenen tussen de kaken van de pitbull van de buurman, de ander kaart graag misstanden in de maatschappij aan of houdt een themablog bij. Weer anderen houden een tekenbattle online, of doen aan schaamteloze zelfpromotie.Ik ben ooit met Mike’s Webs begonnen omdat ik als freelancer soms een idee had voor een artikel, maar dit niet aan een opdrachtgever kwijt kon. Ik wilde de stukken toch schrijven en publiceren – een blog leek daar een goede vorm voor. Tegenwoordig heb ik een vaste baan, maar ik merk dat ik daarnaast nog meer kwijt wil. Ook heb ik veel lol aan het bloggen.
Ik ben benieuwd of bloggers inderdaad veel aan zelfcensuur doen. Hoe selectief blog jij? En waarom blog je?(Interview is eveneens verschenen in Intermediair #21.)