Categorieën
Boeken Strips

Striprecensie: Het gat van Øyvind Torseter

In Het gat betrekt de naamloze hoofdpersoon zijn nieuwe appartement en ontdekt hij dat er een gat in de muur zit.

Een mooi rond gaatje bij de deur van de badkamer. Maar dan blijkt het gat te bewegen. Een mysterie dat opgelost dient te worden, dus belt de hoofdpersoon met het laboratorium in de stad om hulp te vragen. Langskomen wil men niet, hij moet het gat maar meenemen. Het lukt hem uiteindelijk het gat in een doos te vangen en naar het lab mee te nemen.

Het_gat_02

Het gat is een conceptalbum van de Noorse illustrator Øyvind Torseter. Midden in het boek is daadwerkelijk een gaatje geboord en dat is het gat uit de titel van het verhaal. Erg grappig natuurlijk dat een fysiek gat, dat dus iedere bladzijde op dezelfde plek zit, telkens op een andere plek in de tekening opduikt alsof het beweegt. Ook leuk gevonden is hoe het gat telkens een logische plek in de tekeningen heeft als de hoofdpersoon afreist naar het laboratorium. Zo zit het op de plek van een stoplicht, fungeert het als mond van een fluitende postbode en als ‘o’ in het woord ‘uitverkoop’ op de voorgevel van een winkel. (Ook bij DWDD konden ze om het uitgangspunt van dit prentenboek lachen.)

het gat_coverDe tekenstijl van Torseter vind ik minder boeiend. Torseters tekeningen vertellen het verhaal op adequate wijze, maar persoonlijk vind ik ze niet fraai.

Het uitgangspunt is leuk gevonden, goed voor een brede glimlach en enkele grappige momenten. Als het gat eenmaal is afgeleverd bij het lab bloedt het verhaal echter dood. Wat dat betreft trakteert Torseter ons op een anticlimax. Behalve een leuke visuele grap zit er weinig in Het gat. Jammer.

Øyvind Torseter. Het gat.
Uitgeverij De Harmonie. € 24,90.

Categorieën
Strips

Esther Verkest: Sexy dame in een donkere, absurde wereld

Kim Duchateau laat heldin Esther Verkest surrealistische en absurde avonturen beleven. ‘Het is godsgruwelijk moeilijk om mooie vrouwen te tekenen!’

Esther_verkest_octopusIn een nachtelijk bos wordt Esther achtervolgd door een levensgroot speelgoedkonijn met een opwindsleutel in zijn rug. Als het konijn uitgeput neervalt, rijgt de heldin hem aan het spit: ‘Met Duracell-batterijen is het normaal gezien nog spannender,’ zegt ze smikkelend. In een andere aflevering vindt ze na weken reizen dankzij een sjamaan midden in de woestijn een plek waar vrouwen met een plezierige uitdrukking op het gezicht samen komen: de legendarisch G-spot is gevonden. En de ideale man, die zet Esther zelf in elkaar met een ‘IKAE’-bouwpakket. Zoals we van de zelfbouwgigant mogen verwachten zit er net bij dit exemplaar een schroefje los.

Drie uiteenlopende voorbeelden uit de strip Esther Verkest, een van de opvallendste Belgische stripfiguren van de afgelopen jaren. De sexy, roodharige Esther beleeft allerlei surrealistische en absurdistische avonturen, gelardeerd met een flinke dosis seks en cartoongeweld. ‘Ik maak absurde, afwijkende strips,’ legt Kim Duchateau (Sint-Truiden, 1968) uit.
De Vlaamse stripmaker heeft het er druk mee: behalve Esther tekent hij dagelijks een cartoon voor De Morgen, cartoons voor P-Magazine, geeft hij tekenles aan de Provinciale Hogeschool Limburg en is DJ bij FM Brussel. Tussendoor treedt hij op als muzikant, werkt hij aan verschillende opdrachten en aan een graphic novel met Hanco Kolk.

Een heel weeshuis aan stripfiguren vloeide uit zijn pen, zoals Madelfried de onverschrikkelijke, een lui superkonijn, en Aldegonne: een zielig, moederloos meisje dat door iedereen gepest wordt. Duchateau: ‘Met de loser, of degene die altijd in een ongeluk terechtkomt, kun je gewoon veel doen. Personages die slecht of onsympathiek zijn, vind ik interessanter dan de brave held zoals je die wel hebt bij klassieke stripreeksen. Obelix is jaloers, te dik en ijdel. Daarbij vergeleken is Asterix saai.’ In tegenstelling tot Aldegonne delft Esther zelden het onderspit. In wezen zijn ze elkaars tegenpolen.

kim_Aldegonne-en-varkentje

Geen neukpop
Duchateau maakte drie jaar cartoons voor P-Magazine, de Belgische Panorama, toen men hem september 2000 vroeg ieder nummer een hele pagina te vullen. Binnen vier dagen moest hij met een concept op de proppen komen. Tot hun verbazing kwam Duchateau niet met cartoons maar met Esther Verkest: ‘Het was het idee van mijn vrouw om een sexy dame als hoofdpersonage te nemen, want P-Magazine vond ze toch een half naaktblad. In eerste instantie leek me dat niets, want ik moest meteen denken aan de reeks Rode Oortjes: strips vol belegen grappen waarin vrouwen als neukpop worden afgeschilderd. Toen kreeg ik het idee een wulpse, goed uitziende dame te verzinnen die dingen beleeft die haaks staan op haar uiterlijk. Ze ziet er heel populair, aantrekkelijk en sexy uit, maar ik laat haar in een donkere, afschuwelijke en absurde wereld toeven. Zo’n beetje Natasja (de stripstewardess) meets Kamagurka. Een dergelijk experiment was nooit eerder gedaan. Strips kennen wel sexy heldinnen maar vooral in avonturenverhalen, niet in humorstrips.’

Overigens was dit concept in het begin wel een uitdaging voor de stripmaker: ‘Het is godsgruwelijk moeilijk om mooie vrouwen te tekenen! Zodra je haar neus of haar oog maar een millimeter te veel naar links of rechts tekent, is ze al niet meer mooi. Als je de kont iets te dik of te plat tekent, zie je dat meteen. Dat heb je niet bij gewone stripfiguren of bij iemand die lelijk is.’ De strip ging met de maker op de loop, het sterke karakter van Esther ontstond gaandeweg: ‘Ik bedacht een grap en vroeg me af hoe ze daarop zou reageren. Vanaf dat moment was ze een personage. Het is nu al zo dat ik geen grappen kan bedenken waarin Esther de dupe is, want zo is ze niet.’

Esther-begrafenis

Onsterfelijk
‘Ik heb nooit een doelgroep voor ogen gehad. Esther is een opvallende figuur, de humor spreekt iedereen wel aan. Toch ben ik altijd verbaasd als ik op een boekenbeurs signeer en er veel volk staat. Het publiek is heel divers: zowel pubers als ouderen, van truckchauffeurs met een bierbuik die nog bij moeder wonen als een meer intellectueel publiek. Ik vind het leuk dat mensen er zo serieus mee omgaan: lezers vragen wel eens toestemming om een beeld van Esther te mogen maken; een bakker heeft ooit een taart van haar geboetseerd. Ik zit gewoon thuis in mijn luie stoel iets absurds te bedenken dat de mensen laat lachen, soms tien jaar later nog. Dat soort onsterfelijkheid vind ik fijn.’

Een selectie van de afleveringen uit P-Magazine wordt in het Nederlandse stripblad Eppo afgedrukt. ‘Daar staan vooral de bravere, niet heel kinky afleveringen in. Niet de heel sadistische, seksueel expliciete dingen. Je mag wel een blote tiet zien maar geen erectie in de broek.’

Over het randje
kim_spermadonorSoms komt Duchateau in zijn cartoons en Esther-strips grof uit de hoek. Onderwerpen als kindermisbruik door geestelijken en kindermishandeling thuis schuwt hij niet. In een reeks verhalen wordt de zus van Esther telkens in elkaar geslagen door haar man – een keer zelfs door een tekstballon. ‘Je zag Esthers ouders nooit, dus toen vroeg ik me af of ze een broer of zus zou hebben. Ik besloot dat haar zus Rebecca precies het tegenovergestelde is van Esther: een mietje dat zich door haar man in elkaar laat timmeren. Ik weet niet waar dat vandaan kwam. Het is een beetje pijnlijke humor. Lezers reageerden dat ze het grappig vonden maar wel over het randje. Als cartoonist moet je je grenzen aftasten, zien hoever je kunt gaan. De grap komt bij mij altijd op de eerste plaats: als ik hem goed vind, dan doe ik hem ook als hij over het randje is, maar ik wil mensen niet bewust shockeren.’

Soms laat Duchateau zijn heldin optreden in een pastiche van een bekende strip, zoals Jommeke (Kommeke) en de beroemde strip Peanuts (Esthernuts). Bekende stripfiguren spelen vaak een bijrol. ‘Ik ben erg geïnspireerd door tekenfilms en andere strips, dus vind ik het leuk om daar parodieën op te maken en die figuren op een andere manier te belichten. Door Esther soms in zo’n heel andere stijl te tekenen ga ik verveling tegen.’

Esther-acne

Een goede kennismaking met Esther is het album Roodheidswaanzin, een bundeling van tien jaar Verkest-strips, uitgegeven door Oogachtend.

Dit interview is gepubliceerd in VPRO Gids #20 (2013).

Categorieën
Strips

Argibald: ‘Ik ben een eigenwijs mannetje’

Argibald door Mark van der Zouw. (www.markvanderzouw.nl)

‘Oké, oké, ik geloof!!’, roept de man die door de hand van God wordt vastgeklemd. De hand komt uit een wolk. Onder de angstig schreeuwende man bengelt een verdwaasd kijkend hondje aan de riem. In een andere prent staat een ongure vent te midden van een groepje meisjes in het bos en zegt: ‘Mannen, ik heb sterk het vermoeden dat er een pedofiel in ons midden is.’ Dit zijn twee sprekende voorbeelden uit het absurdistische cartoonuniversum van Argibald, vol sterke visuele grappen en teksten waarin een ironische draai wordt gegeven aan de betekenis van standaarduitdrukkingen.

Zes jaar geleden zag cartoonist Argibald (Willem Bentvelzen) op de Hogeschool van de Kunsten Utrecht het licht. Hij studeerde Image and Media Technology, maar nadat hij de cynische cartoons van wijlen tekenaar Yrrah zag, besloot hij geen animator te worden maar zich toe te leggen op het maken van cartoons.’Ik probeerde eerst ook als Yrrah te tekenen. De cartoon an sich boeide mij. Ik vind het een fascinerend gegeven dat je om een plaatje moet lachen,’ zegt de tekenaar in zijn appartementje in het centrum van Utrecht.

Net als veel van zijn generatiegenoten tapt Argibald qua humor uit het vaatje van Kamargurka en Gummbah, wat hij overigens volmondig toegeeft: ‘Ik kan niet ontkennen dat ik daar volledig schatplichtig aan ben. Toen ik jong was maakte ik kennis met de cartoons van Gummbah toen ze nog in Nieuwe Revu stonden. Hij heeft uitzonderlijk en eigenzinnig gevoel voor humor. Hij durft risico’s te nemen en rare dingen te doen. Die totale vrijheid spreekt mij aan. Ik heb het idee dat de mensen die mij fascineren zich minder houden aan de algemene maat.’

Ongebruikelijk
Net als zijn grote voorbeelden maakt Argibald absurdistische cartoons. ‘De schoonheid van het absurdisme is voor mij iets laten zien wat wezenlijk kan, terwijl het toch ongebruikelijk is.’

In een verse cartoon van zijn hand staart een mannetje tevreden naar een vaas waar hij een stel komkommers in heeft gestopt: ‘Toch vreemd, dat een mens bloemen koopt als hij ook gewoon komkommers kan kopen.’ Geen alledaags beeld. ‘Nee, je zult de komende tien jaar nergens binnenlopen en dit beeld zien. Nou ja, misschien wordt het nu wel een trend,’ zegt hij met een glimlach, en vervolgt: ‘Het gaat mij om de onvrijheid van het object. De functionaliteit van een stoel is dat je erop zit. Eigenlijk kun je een object op ontiegelijk veel manieren gebruiken, maar de standaardfunctie is vaak het eerste wat in je opkomt. Ik probeer de mens te bevrijden van het idee dat hij heeft bij zijn omgeving. We beperken ons teveel omwille van de functionaliteit. Echt een missie zou ik het overigens niet noemen. Ik speel met taal en de functionaliteit van dingen en hoe mensen daarmee omgaan. Niet omdat ik er tegen ben, maar om te laten zien wat ook kan.’

Als er een rode draad door zijn cartoons zou lopen dan zou het Argibalds afkeer tegen absolute waarheden zijn. ‘Mensen claimen een monopolie op de waarheid,’ zegt de cartoonist. ‘Neem bijvoorbeeld religie. Dat is heel overkoepelend, maar het kan ook individueel, waarbij mensen uit eigen overtuiging handelen. Ik geloof niet in absoluutheid van die reden en zie het eerder als een excuus. Ik wil mensen kietelen en laten zien dat de reden waar ze zo aan vasthouden, helemaal niet zo absoluut is als dat ze denken.’

Stront
In een cartoon uit zijn recentste bundel wijst een man op een terras de ober op het feit dat zijn glas halfvol stront zit. De ober denkt heel olijk: ‘Ah, een optimist.’ Argibald: ‘Het cliché is natuurlijk dat je een optimist bent als je het glas halfvol ziet, maar halfvol met wat? Bepalen wat er in het glas zit, is de vrijheid die je nog hebt in de absoluutheid van de tegenstelling tussen optimisme tegen pessimisme. Ik ben zelf ook een optimist, maar ik vind wel dat je je positivisme aan realisme moet toetsen. Toets je optimisme maar eens aan de meest verschrikkelijke daden uit de geschiedenis van de mensheid. Wat is je optimisme dan waard?’

Soms bedenkt hij een grap en schetst deze in een boekje. Andere cartoons ontstaan spontaan en tekent hij rechtstreeks op papier met kroontjespen en Oost-Indische inkt. ‘De grappen die ik echt goed vind, komen vaak uit een tekening voort. Dan ben ik gewoon poppetjes aan het maken en dan krijg ik wezenlijk een ingeving in taal en dan klopt het allemaal opeens. Over de beste cartoons doe ik vaak niet lang en ik weet meteen dat ze goed zijn. Ze zijn de uitzonderingen in mijn werk, maar voor mij wel de meest bevredigende in het werkproces.’

Zijn tekenmethode levert niet altijd een bevredigend resultaat op. ‘Ik maak elke dag wel iets. In een bundel zitten ongeveer honderd cartoons, wat dus betekent dat driekwart van wat ik maak te slecht is om uit te geven. Er zitten gewoon veel losse flodders tussen.’

Vette lijnen
Kenmerkend aan Argibalds tekenwerk is de afwisseling tussen dunne en dikke, vette inktlijnen. ‘Over de lijnvoering denk ik wel na, want een figuurtje moet kloppen, maar tegelijkertijd is die ook willekeurig. Meestal begin ik namelijk met het tekenen van de neus en omdat er dan nog de meeste inkt in de pen zit, wordt de lijn dikker.’

Zijn tekeningen bevatten naar zijn eigen smaak ook te veel herhaling. Vrouwen dragen steevast een bloemetjesjurk of een jurk met cirkelmotief. Verder bevat het universum van Argibald opvallend veel dezelfde meubels, straathoeken en draagt iedereen hetzelfde koffertje. ‘Volgens mij kan ik wel anders, maar kom ik structureel terug bij die vaste dingen. Ik denk dat ik daar wel wat creatiever mee om moet gaan. Het komt ook omdat ik vaak begin met het tekenen van de personages, later bedenk ik dan in welke setting het moet afspelen. Dat doe ik wel eens fantasieloos, waardoor dezelfde setting of dezelfde elementen terugkomen. Dat vind ik eigenlijk zelf ook niet zo heel sterk.’

Pedofielen
Thematisch varieert de cartoonist vaak op dezelfde onderwerpen. Hij maakt graag grappen over het christelijk geloof, voetbalsupporters, discriminatie, artsbezoeken, de dood en zelfmoord. ‘Seksualiteit, het feit dat we allemaal doodgaan, menselijke emoties – het zijn algemeenheden in de taboesfeer die verbinden. Het banale verbindt meer dan de levensinvulling van de rede. De dood is de meest feitelijke menselijke deler. Het sterven maakt ons allemaal gelijk, ongeacht wat je gelooft van wat erna zou komen.’

Ook maakt Argibald veelvuldig grappen over pedofielen. ‘Ik vind pedofilie erg interessant omdat het om een heel scheve seksuele machtsverhouding gaat. Tussen een volwassene en een kind dat nog geen actieve seksuele beleving heeft en fysiek en geestelijk de mindere is. Daar zit een bepaalde triestheid in. Maar je kunt het ook zien als een metafoor, voor macht zelf of het gebruik van macht.’

Het gaat de filosoferende Argibald voor de wind. Vorig jaar was er naar aanleiding van zijn vijfjarig bestaan als cartoonist een expositie in het Stadhuis van Utrecht waar ook zijn vrije tekenwerk te zien was. Hij publiceerde zijn vierde bundel en stond in het cartoonblogboek, een bloemlezing van cartoonisten die op de site cartoon.blog.nl publiceren.

Voor Mooi is dat! – een koffietafelboek waarin 57 literaire werken in één pagina werden verstript door verschillende stripmakers – maakte hij een illustratie over de roman Contrapunt van Anna Enquist. En recent tekende Argibald een contract met het Belgische magazine Humo, waar de cartoons van zijn grote voorbeeld Gummbah ook in staan. ‘Ik wilde altijd al in de Humo staan, een fantastische publicatieplek. Ze gaan op regelmatige basis cartoons van me publiceren. Ik lever een serie aan van de beste die ik in de laatste week maakte, en zij kiezen daar de meest passende uit. Fantastisch, want ik kan maken wat ik wil. Ik ben eigenlijk ook een autonoom cartoonist die werkt naar eigen inzicht. Een eigenwijs mannetje dat zijn eigen ding wil doen.’

Argibald: Ik vond de site beter
Uitgeverij Xtra, € 9,90

Dit interview stond woensdag 2 februari in Het Parool.