Het stripmuseum Groningen is weliswaar dicht, maar gelukkig heb ik in de laatste periode nog wat opnames kunnen maken. Zoals deze van de expositie Van penseel naar kwast: Schilderkunst van striptekenaars.
Deze vlog is dus een registratie van een deel van de schilderijen die er toen te zien waren.
Het is best bijzonder om de eerste tekening van de Smurfen te zien, gemaakt door geestelijk vader Peyo. Het is een van de pronkstukken in de expositie Peyo: Een retrospectief, tot en met 27 augustus te zien net buiten Brussel.
De Smurfen zijn inmiddels wereldberoemd en daarom een van de belangrijkste redenen om de expositie te bezoeken. Hun geschiedenis wordt middels het archiefmateriaal uit de doeken gedaan. De Belgische stripmaker Peyo, pseudoniem van Pierre Culliford (1928- 1992) creëerde de blauwe ventjes met witte mutsjes in 1958. Ze waren bijfiguren in een strip van Johan en Pirrewiet. In het negende avontuur van de twee middeleeuwse helden, dat voorgepubliceerd werd in de stripbladen Spirou/ Robbedoes, zijn het deze ventjes die de toverfluit creëren. Wie de muziek van deze fluit hoort, begint tegen zijn wil te dansen en valt uiteindelijk flauw.
Hoewel hun rol relatief klein is, waren de Smurfen meteen zo populair, dat toen het verhaal in albumvorm verscheen de titel werd veranderd van De wonderfluit naar De fluit met zes smurfen. En de rest is, zoals men altijd zo mooi zegt, stripgeschiedenis.
Blauw
Dat de Smurfen blauw van kleur zijn, komt door Nine Culliford – de vrouw van Peyo kleurde namelijk de strip in en zij liet zich leiden door eliminatie: ‘Roze, bruin en geel waren uitgesloten, want ze moesten verschillend zijn van de mensen. Groen zou niet opvallen in het gebladerte… Er bleef dus alleen blauw over!’
De eerste officiële tekening met daarop twee Smurfen, laat zien dat hun hoofddeksel in eerste instantie meer een puntmuts was, en dat de rondere vorm later kwam. Ook hadden de Smurfen eerst nog vijf vingers, later vier. Naar het schijnt tekende Peyo eerder van dit soort dwergen met een bloemenkrans op het hoofd voor de animatiefilm Le cadeau à la fée die nooit is voltooid. Peyo was toen werkzaam in de animatiestudio als inkleurder, maar begon spontaan zelf ook de figuurtjes te tekenen. Nu lijken ze alleen rudimentair op de smurfen moet ik zeggen. Eigenlijk vooral hun benen en broekjes.
Schtroumpf
De naam van de Smurfen en hun taal had Peyo eerder bedacht. Een paar maanden eerder zat hij met zijn vriend Franquin. Peyo wilde hem het zout vragen maar kon niet op het woord komen. ‘Geef me de “schtroumpf” eens’, zei hij, en omdat ze het zo leuk vonden, ‘smurften’ ze nog de hele avond door.
De eerste albums werkte Peyo vaak samen met scenarist Yvan Delporte, de toenmalige hoofdredacteur van Spirou. Voordat de Smurfen in officiële albums verschenen, kwamen er zes miniboekjes uit bij het stripblad, als een cadeautje voor de lezers. Die zijn ook in de tentoonstelling te zien:
Studio Peyo
Algauw werden de Smurfen belangrijkere scheppingen van Peyo dan bijvoorbeeld Steven Sterk (het personage waarin hij zich kon uitleven door een beetje te lachen met de Amerikaanse striphelden die altijd wat weg hebben van Superman) of de kat Poesie. Ook van deze strips zijn voorbeelden te zien.
Door het groeiend succes van de Smurfen werd Peyo al snel gedwongen zijn eigen studio op te richten en zich te omringen met een sterke ploeg. Die studio was in Peyo’s huis in Brussel. Eigenlijk best klein, maar gelukkig heerste er een familie-achtige sfeer op de studio.
In de jaren 1983-1984 gingen de figuurtjes internationaal: miljoenen merchandising producten en talloze tekenfilms waarin de Smurfen opduiken veroverden de planeet.
Na enkele korte animatiefilms met de Smurfen komt in 1975 een lange speelfilm uit van animatiestudio Belvision met de titel De fluit met zes Smurfen – inderdaad, een adaptatie van het gelijknamige album. Hiervan zijn in de tentoonstelling handgetekende cells te zien en het storyboard dat Peyo zelf maakte (Zie ook onderstaande video). Peyo zei hierover: ‘In het begin zei ik tegen mijn vrouw dat mijn aandeel in dit project zich zou beperken tot drie maanden… Het heeft twee jaar geduurd! Maar wat een boeiend avontuur! Ik heb er nooit spijt van gehad.’ De film kreeg in 1981 een vervolg met een hele tekenfilmserie gemaakt door de studio Hanna-Barbera, die eerder ook The Flintstones maakte. Maar liefst acht jaar lang is deze op de buis en in totaal zijn er meer dan 250 afleveringen gemaakt. Zo’n beetje 75 uur tekenfilm!
De animatieserie was mijn introductie tot de Smurfen en ik vermoed dat dit voor veel uiteindelijke lezers van de strips geldt. Door de serie maakten kinderen over de hele wereld kennis met de wonderlijke creatie van Peyo. Nu zijn er ook de langere live-action films waarin de Smurfen met computeranimatie tot leven komen, maar eerlijk gezegd voel ik me daar niet door aangesproken. Leuk voor de kids, niet voor deze oudere jongere.
Inspiratiebronnen
Over kids gesproken: in de tentoonstelling is ook jeugdwerk van Peyo te zien.
Natuurlijk maken originele tekeningen van de Smurfen het bezoeken van de tentoonstelling al de moeite waard. Maar het is ook fijn om juist dat heel vroege werk van de tekenaar te bestuderen.
Uit zijn schetsboeken blijkt dat Peyo niet zo zeer uit waarneming tekende en niet naar de natuur schetste. Hij liet zich duidelijk inspireren door tekenfilms en strips. Disney is een bekende inspiratiebron, evenals natuurlijk Hergé, maar ik had ook het idee iets van de Fleischer studios in zijn vroege lijnvoering terug te zien. Daar werden animaties gemaakt van personages als Betty Boop en Popeye, beweeglijke cartoonfiguren met rollende ogen en ledematen. Ze maakten ook trouwens de eerste animatieserie over Superman, maar die hangt juist meer naar een realistische stijl.
Ook opmerkelijk: vanaf het begin ondertekende Pierre Culliford met zijn pseudoniem Peyo. Hij legt uit: ‘Ik vond mijn naam te lang, en bovendien klinkt hij niet bepaald goed: op school al noemden mijn vrienden me “Cucul”! Peyo komt van mijn voornaam Pierre. Toen ik klein was noemde iedereen me Pierrot, en een van mijn neefjes die de r niet kon uitspreken zei Pe-yo.’
De tentoonstelling Peyo: Een retrospectief is te zien in de Hoeve van het kasteel van Terhulpen (Solvay Park). Dat ligt zo’n 20 km ten zuiden van Brussel. Dat lijkt wat ver, maar wie toch die kant op gaat, kan behalve deze expositie meteen naar het Stripmuseum in Brussel gaan, wat ook zeer de moeite waard is. Evenals een toer langs de vele stripmuren die de stad rijk is. Kortom, voor stripliefhebbers de moeite van het bezoeken waard.
In dezelfde hoeve is trouwens ook permanent het museum over de kunstenaar Jean-Michel Folon te bezichtigen.
Adres: Drève de la Ramée, 6A | 1310 Terhulpen (La Hulpe)
Tel. 02/653 34 56 info@fondationfolon.be
De carrière van Gaston Lagaffe (‘gaffe’ betekent ‘flater’ in het Frans) in het tijdschrift Spirou (de Franse versie van Robbedoes) begon bescheiden. Opeens dook hij in 1957 zwijgend in de redactionele pagina’s van het tijdschrift op. Wekenlang verscheen slechts één tekening van hem, omringd met tientallen blauwe voetstappen die willekeurig op de pagina’s waren afgedrukt. In eerste instantie was Guust in het leven geroepen om Spirou op te leuken: hij schopte de layout van het blad in de war door argeloos door plaatjes en tekst heen te lopen.
Al snel kreeg hij zijn eigen strip waarin Guust de post moet sorteren van een fictieve redactie die erg veel op de redactie van het stripblad lijkt. Vooral met zijn bizarre uitvindingen en experimenten weet hij veel chaos te veroorzaken.
Naar aanleiding van Guusts verjaardag is er een speciaal album uitgekomen met daarin de zestig beste gags.
Willem De Graeve, codirecteur en hoofd communicatie van het Belgisch stripmuseum, werd geïnterviewd door Bruzz.be over Guust. De video embedden lukt helaas niet goed, check daarom de korte video hier. Guust is ook een van Willems favoriete stripfiguren.
Aimée de Jongh maakte deze aantrekkelijke hommage:
Tot slot: twee jaar geleden was ik bij Gerben Valkema en toen schudde hij ook zo een Guust uit zijn mouw, eh, potlood:
Van sommige boeken kan ik heel blij worden, simpelweg omdat ze bestaan. De kunst van Morris is zo’n boek.
De kunst van Morris is een prachtig naslagwerk waarin het werk van Maurice De Bevere (1923-2001) aandachtig en grondig wordt bestudeerd en de geschiedenis van Lucky Luke uitvoerig uit de doeken wordt gedaan. In 1946 bedacht Morris de legendarische stripheld en tot aan zijn dood in 2001 tekende de Belgische stripmaker ruim zeventig albums over de cowboy. Alles samen zo’n 3000 pagina’s.
Meesterlijke tekenaar
De kunst van Morris bevat veel mooie originele tekeningen van de meester en laat goed zien wat Morris nu zo’n geniaal stripmaker maakte. Morris leerde veel van zijn tijd in een animatiestudio en de animatie-invloeden zijn vooral in het begin van zijn stripcarrière goed terug te zien. De tekenaar verdeelde toen vaak één beweging over meerdere stripplaatjes. Iets wat toen vrijwel nog niet voorkwam in de Franco-Belgische strip. Hetzelfde geldt voor zijn gebruik van close-ups, vogelperspectief en het feit dat zijn stripplaatjes net iets hoger waren en meer van formaat varieerden dan het werk van collega’s als Franquin en Jijé. Die gebruikten namelijk veel een vast stramien van vier stroken met drie plaatjes op een pagina. Later kwam Franquin hier ook meer los van en begon vaker te experimenteren.
Morris leerde overigens veel van Jijé en zijn collega’s en liet zich ook beïnvloedden door de makers van MAD. De stripmaker woonde enkele jaren in de Verenigde Staten en pikte dus ook veel op van Amerikaanse stripmakers.
Morris combineerde vaak realistische tekeningen met meer schetsmatige weergaven. Alles stond in dienst van het verhaal wat hij zo duidelijk mogelijk wilde visualiseren. Ook kon hij meesterlijke karikaturen maken van bestaande Hollywoodacteurs. Gaandeweg verfijnde zijn stijl steeds meer en dat zie je ook aan de evolutie van Lucky Luke: die begon als een beetje bol tekenfilmachtig figuurtje vergelijkbaar met de stijl van Betty Boop, maar werd slanker en langer.
70 jaar Lucky Luke
Eigenlijk is de Kunst van Morris een aanrader voor iedereen die van strips houdt en nader wil kijken naar tekentechnieken. En natuurlijk een heel geschikt boek voor de fans van Lucky Luke. Wereldwijd gingen er driehonderd miljoen albums over de toonbank. In 2016 is het ook zeventig jaar geleden dat Morris zijn westernheld voor het eerst op papier zette, dus dat dit dikke boek nu in de winkels ligt is geen toeval. In 1946 verscheen de eerste aflevering in het Franse stripblad Spirou en de Nederlandse versie Robbedoes.
Het is wel mazzel voor ons dat uitgeverij Dargaud brood zag in een Nederlandse uitgave van dit Franse boek. (Dat trouwens heel fijn vertaald is.) Ik ben ze daar dan ook dankbaar voor en schafte het boek direct aan zodra het bij Het Beeldverhaal te koop was. Niet alleen is Lucky Luke een van mijn favoriete striphelden, ook bewonder ik Morris al heel lang. Hij is een van mijn favoriete tekenaars.
Het toffe aan de reeks Lucky Luke is dat je de oude albums telkens weer opnieuw kunt lezen. Niet alleen zie je dan steeds meer nieuwe details in de tekeningen, ook vervelende verhalen nooit. Vooral niet de albums die door René Coscinny werden gepend. Deze albums zijn geniaal en tijdloos.
De kunst van Morris is gepubliceerd ter gelegenheid van de tentoonstelling L’Art de Morris, die werd geopend tijdens het 43ste Festival International de la bande dessinée en die van 28 januari tot 16 oktober 2016 te zien was in het Musée de la bande dessinée van Angoulême. De tentoonstelling was samengesteld door Stéphane Beaujean en Jean-Pierre Mercier. Gaëtan Akyüz en Vladimir Lecointre schreven het boek.
De komende vijf jaar wordt de originele reeks van Lucky Luke trouwens volledig heruitgegeven. De 73 originele albums verschijnen in een nieuwe, uniforme stijl: een nieuwe vertaling, nieuwe lettering, nieuwe covers en een opeenvolgende nummering.
Het verhaal ‘De Zwarte Smurfen’ staat in het eerste stripalbum waar de blauwe mannetjes met witte puntmutsen een hoofdrol in spelen. In dit verhaal wordt een Smurf in zijn staart geprikt door de ‘Bzz-vlieg’ waarna zijn blauwe huidje zwart wordt en zijn karakter al evenzo duister. Het aardige blauwe wezentje verandert in een huppende agressieveling.
De andere Smurfen weten de zwarte Smurf te vangen, maar al snel weet hij te ontsnappen. Iedere andere Smurf die hij in de staart bijt, verandert ook in een zwarte Smurf. Al snel breidt de epidemie zich uit over het hele Smurfendorp en dreigt de hele populatie besmet te raken. Grote Smurf vindt uiteindelijk een remedie en in bovenstaande plaat staan de Smurfen gereed om hun duistere broeders van het tegengif te voorzien.
Zombies
Ik vind het een prachtig stripplaatje dat de mogelijke interpretatie van Zwarte Smurfen als zombies visualiseert: het beeld lijkt namelijk veel op dat van een horrorfilm waarbij de gewone bevolking belaagd wordt door een stel hersenetende levende doden. Zwarte Smurfen roepen weliswaar ‘Gnap! Gnap!’ in plaats van ‘Brains!’, maar net als bij de Zwarte Smurfen wordt in horrorfilms het zombievirus verspreid als mensen gebeten worden door levende doden. Eigenlijk is het eerste solo-avontuur van de Smurfen dus een soort van horrorverhaal. In tegenstelling tot menig zombiefilm loopt het Smurfenavontuur goed af. Gelukkig maar, anders had het heel anders kunnen lopen met de succesvolle reeks.
Dit is overigens niet de eerste keer dat stripliefhebbers kennismaakten met het vrolijke blauwe volkje. 1958 duiken ze voor het eerst op in een verhaal van Johan en Pirrewiet: ‘De fluit met de zes Smurfen’ dat als ‘De toverfluit’ voorgepubliceerd werd in de stripbladen Spirou en Robbedoes. Al snel kreeg Peyo (Pierre Culliford) de opdracht om een album met de Smurfen in de hoofdrol te maken. De eerste albums werkte Peyo vaak samen met scenarist Yvan Delporte, de toenmalige hoofdredacteur van Spirou.
Schtroumpf
Volgens de legende kregen de Smurfen hun naam tijdens een lunch tussen Peyo en André Franquin. Toen Peyo zijn stripcollega het zout vroeg door te geven, zei hij per ongeluk iets van ‘Kun je mij de eh.. schtroumpf even geven, alsjeblieft?’ Franquin gebruikte dat woord meteen voor het zoutvaatje en al snel bleven de twee heren de hele middag in het ‘Schtroumpfs’ praten. Jarenlang werd aangenomen dat Karel Cavens dat woord in het Nederlands vertaalde met ‘smurfen’. Volgens de website Stripspeciaalzaak.be was het echter Peter Middeldorp die tot 1965 de hoofdredacteur was van Robbedoes. Hij gaf de blauwe mannetjes hun Nederlandse naam die later ook werd gebruikt voor de Engelse vertaling. We mogen Middeldorp daar eeuwig dankbaar voor zijn, want Smurfen of Smurfs zoals ze in het Engels heten, is toch een stuk makkelijker uit te spreken dan Schtroumpfs.
Paars
Het eerste album ‘De Zwarte Smurfen’ (1963) heeft in Amerika overigens voor problemen gezorgd, want daar was men bang dat het publiek het verhaal racistisch zou vinden. Zwarte personages op een negatieve manier afbeelden ligt daar namelijk zeer gevoelig. Pas toen iemand bedacht om de zwarte Smurfen paars in te kleuren kon het album in 2010 ook daar worden uitgebracht. In de tekenfilmversie is de boosaardige Smurf ook paars gekleurd.
Er was veel belangstelling van de internationale pers bij de verjaardag van het Belgisch Stripmuseum. Ondergetekende was twee dagen in Brussel om nader kennis te maken met het stripmatige karakter van de stad.
Een witte Smurf op mijn bureau houdt nauwgezet mijn vingers op het toetsenbord in de gaten. Het figuurtje met vrolijke blik is een souvenir van mijn bezoek aan Brussel afgelopen weekend. Ik was daar om de 25ste verjaardag te vieren van het Belgisch Stripcentrum, nu ook omgedoopt tot Stripmuseum.
Stripdecor
Samen met een groep collega’s was ik op persreis om de goed bezochte persconferentie bij te wonen, met stripmakers te praten en andere stripgerelateerde plekken in Brussel te bezoeken. Met maar liefst 50 stripmuren, het Marc Sleen Museum, het Comics Café, Het Moof en natuurlijk het Stripcentrum kun je Brussel gerust een toeristische trekpleister voor de stripliefhebber noemen. De stad was dan ook de bakermat voor heel veel stripfiguren en een indrukwekkende lijst aan Belgische stripmakers waren er in het verleden actief. En, zo blijkt onder andere uit de indrukwekkende tentoonstelling Beeldig Brussel, is de stad ook dikwijls het decor in menig stripverhaal. Vroeger vooral als achtergronddecor, maar in de afgelopen 25 jaar speelt Brussel in aardig wat strips op de voorgrond mee. Daarom toont de expositie juist voorbeelden uit die verhalen. Van meer dan 40 tekenaars worden er originele platen getoond, van Sokal, Hulet, Dupré en Servais tot Vanistendael, Goldsmith, De Radiguès en Mariën.
Guust Flater
Een beetje jaloers ben ik wel op de Belgen, want in Nederland is het veel moeilijker om in het openbaar je stripliefde te belijden. In Brussel vind je gewoon een standbeeld van Guust Flater op straat en kijkt men niet gek op als je zegt dat je stripjournalist bent. Sowieso is het Stripcentrum een plek om jaloers op te zijn, als Nederlandse stripliefhebber. Het was jaren geleden sinds ik het instituut voor het laatst had bezocht, maar ik was meer dan blij verrast. Boeiende exposities met prachtig origineel werk biedt het Stripcentrum en een uitgebreide bibliotheek en documentatiecentrum met meer dan 60.000 albums, 38.000 magazines en 4.000 theoretische werken.
Tijdens de persconferentie vertelden de twee directeuren Jean Auquier en Willem De Graeve over de geschiedenis en nieuwe exposities in het Stripmuseum. Soms keek Auquier mij vriendelijk aan. Ik knikte maar geïnteresseerd terug, terwijl ik geen idee had wat hij zei, want de beste man sprak Frans. Op dat soort momenten voel ik me net een stranger in a strange land en besef ik me dat ik die vier jaar Frans op de middelbare school beter had kunnen opletten in plaats van proberen het leven van mevrouw Van der Poll zo zuur mogelijk te maken. Gelukkig deed De Graeve zijn verhaal in het Nederlands en was de informatie ook terug te lezen in de persmap.
Na de persconferentie heb ik voor een artikel in de VPRO Gids, kort gesproken met Hec Leemans (Bakelandt, FC De Kampioenen) en Pieter De Poortere over het thema striperfgoed. Naar De Poortere is nu een heel auditorium vernoemd in het Stripcentrum omdat zijn creatie Boerke 15 jaar bestaat en een tweede leven in animatie heeft gekregen. Het auditorium is veranderd in de woonkamer van Boerke, waar je uiteraard de animaties kunt bekijken en ook landschapschilderijen hangen waarin het personage zijn opwachting maakt. Die schilderijen laten meteen zien hoe veelzijdig de tekenaar eigenlijk is: De Poortere mengt een romantische schilderstijl met de cartooneske en gestileerde stijl waarin hij doorgaans Boerke tekent.
Smurfenbroekjes
Na het gesprek met De Poortere werd ik zelf geïnterviewd door FM Brussel in het programma De Zoo van Brussel over wat ik in het Stripmuseum kwam doen. Men vroeg me ook om een item uit het museum uit te kiezen en daar iets over te vertellen. Dat moest een tekening van Franquin zijn, vond ik, maar die waren helaas op dat moment in een ruimte die eventjes afgesloten was van de rest. Nu had ik onderweg door de nieuwe Smurfententoonstelling gelopen en zag ik daar een waslijn vol met schone Smurfenbroekjes. Dit vond ik zo grappig, dat ik die even heb aangekaart in de uitzending. ‘Dus, het leukste aan het Stripcentrum vind je het onderbroekje van Smurfin?’ vroeg de presentator. Tja, daar zat ik met een glimlach vol tanden…
Stripfiguren op muren
Het was ook wel een beetje een haastklus dat interview, want ondertussen was mijn groep al op pad met stripkenner en gids Kurt Morissens die een rondleiding gaf door het museum. Daar wilde ik natuurlijk bij zijn. Evenals bij de wandeling langs enkele Stripmuren in Brussel. Kurt vertelde op luchtige en aanstekelijke wijze allerlei wetenswaardigheden over de muren en stripfiguren, terwijl we op de zonnige middag door het centrum van Brussel wandelden. Mocht je ooit in de buurt zijn, dan raad ik je een wandeling met Morissens zeker aan. Niet in de laatste plaats omdat hij je weet te winnen voor het beeldverhaal én Brussel.
Daarna was het even uitpuffen in mijn hotelkamer in het luxe Radisson Blu. Op de minibar lonkte een pakje studentenhaver naar me, maar met een prijs van maar liefst tien euro, wist ik toch mijn lekkere trek te bedwingen. Ik mocht dan in Bourgondisch België zijn, ik blijf een zuinige Hollander. Geen idee trouwens hoe je studentenhaver in het Frans zegt, maar aangezien zo’n 90% van de inwoners van Brussel Frans spreekt, zou het eigenlijk wel handig zijn om dit te weten. Door de taalbarrière waande ik me soms eerder in Frankrijk dan in België.
Al had ik daar bij de receptie in het Stripcentrum die avond weinig last van. Deze werd bezocht door zo’n 800 man: veel stripmakers en aanverwante lui die met het beeldverhaal te maken hebben, uit binnen- en buitenland. Sowieso had het museum niet te klagen wat aandacht betreft. Er liepen die dag journalisten uit onder andere België, Frankrijk, Italië, Nederland en China rond. Het zal wel laat geworden zijn, toch ontving adjunct-directeur Willem De Graeve mij de volgende ochtend fris en energiek toen ik aanklopte om hem te interviewen.
In de Brasserie hebben we een goed uur met elkaar gesproken over de geschiedenis van het museum en de functie van het Stripcentrum in het verband met striperfgoed. Voor het resultaat van dit gesprek zul je nog een klein maandje moeten wachten, dan staat het artikel in de VPRO gids.
Na het gesprek met Willem heb ik nog de nieuwe tentoonstelling De kunst van het stripverhaalbezocht. Daar heb ik wat videobeelden van gemaakt, dus binnenkort zie je het Belgisch Stripmuseum terug in een Daily Webhead video.
In de Thalys naar Amsterdam besefte ik dat ik tot voor kort Brussel vooral zag als een politiek bolwerk waar het Europese parlement zetelt en waar politici en lobbyisten gezellig vervelende regeltjes proberen te verzinnen om het leven van de gewone burger wat moeilijker te maken. Mijn beeld van de politiek is in die twee dagen niet veranderd, maar wel mijn blik op de Belgische hoofdstad. Brussel is een intrigerende metropool waar het beeldverhaal op allerlei manieren geëerd wordt en waar ik snel nog maar eens naartoe moet gaan.
Ongetwijfeld ben je bekend met de Google doodle. Vandaag siert stripfiguur Guust Flater de homepage van Google.nl. Iedereen die deze zoekmachine bezoekt (en dat is tegenwoordig bijna iedereen die online iets zoekt) ziet de vrolijke Flater op een gemodifeerde fiets.
De reden hiervoor is dat Guust vandaag 57-jaar oud is geworden. Op 28 februari 1957 dook deze luie maar vindingrijke stripheld voor het eerst op in het weekblad Spirou.
Zo’n Google Doodle blijkt een mooie manier om strips onder de aandacht te brengen, want er wordt door veel media over geschreven. Ook Jean-Marc van Tol, een van de creators van Fokke & Sukke, heeft een mening over de Flater doodle. Hij vindt eigenlijk dat Googles tekening een grote Flater slaat. Lees meer op zijn blog (met dank aan de innemende Mars Gremmen, die me op de blogpost wees).
Wat mij betreft kunnen we Guust zien als de ultieme luie werknemer. Ieder kantoor heeft wel zo’n type rondlopen, al betwijfel ik of er een grappiger luiaard rondloopt dan de heer Flater.
Het onnozele hoofd van Guust Flater in het rechter plaatje spreekt boekdelen en is bovendien de punchline van een geslaagde grap. Chef Pruimpit beveelt Guust om een lijst met adressen uit te tikken. ‘En waag het niet te gaan zitten pitten!’ roept hij de slungelige Guust toe terwijl hij het kantoor uitloopt. Maar Guust, de eeuwige luie werknemer, is niet voor een gat te vangen. Hij verbindt de deur met een stuk bijna onzichtbaar nylondraad en maakt de draad aan zijn nek vast. Daarna knapt hij een uiltje en rust met zijn hoofd op zijn typemachine. Zodra Pruimpit de deur opendoet wordt Guust overeind getrokken en begint druk te typen. Maar de afdruk van de toetsen op zijn neus verraadt hem. Het is een mooi voorbeeld van hoe Guust door middel van een van zijn uitvindingen aan zijn werk probeert te ontkomen.
Franquin
De reeks strips over Guust van de Belgische striplegende André Franquin (1924-1997) mag je gerust als klassieker beschouwen, evenals de reeks Robbedoes en Kwabbernoot die Franquin meer dan twintig jaar tekende. Hoewel het duo bedacht is door Rob Vel, was het Franquin die de avonturen pittiger maakte en Robbedoes meer persoonlijkheid gaf. Ook introduceerde hij het wonderlijke wezen de Marsupilami.
Dankzij zijn zwierige, elastieken lijnvoering hebben Franquins tekeningen en personages een vrolijkmakende levendigheid. Met zijn tekenstijl en meesterschap heeft Franquin een duidelijke stempel op de Europese strip gedrukt.
Ontregelen
Franquin vertelde eens het volgende over de creatie van Guust: ‘Ik heb Guust bedacht om even uit te rusten toen ik problemen had met Robbedoes. Ik heb hem gecreëerd om mijn eigen luiheid te illustreren. Zelfs toen ik depressief was bleef ik hem tekenen: hij bracht me rust.’
De carrière van Gaston Lagaffe (‘gaffe’ betekent ‘flater’ in het Frans) in het tijdschrift Spirou (de Franse versie van Robbedoes) begon bescheiden. Opeens dook hij in 1957 zwijgend in de redactionele pagina’s van het tijdschrift op. Wekenlang verscheen slechts één tekening van hem, omringd met tientallen blauwe voetstappen die willekeurig op de pagina’s waren afgedrukt. In eerste instantie was Guust in het leven geroepen om Spirou op te leuken: hij schopte de layout van het blad in de war door argeloos door plaatjes en tekst heen te lopen.
Al snel kreeg hij zijn eigen strip waarin Guust de post moet sorteren van een fictieve redactie die erg veel op de redactie van het stripblad lijkt. Vooral met zijn bizarre uitvindingen en experimenten weet hij veel chaos te veroorzaken. Zo brengt het instrument de Flaterfoon zulke zware trillingen voort dat het plafond, het behang en het plamuur naar beneden storten. Menig experiment heeft een explosie tot gevolg of verstoort ongewild de contractbesprekingen tussen zijn bazen en Demesmaeker.
Maar bovenal probeert Guust op creatieve wijze zijn werktaken te ontduiken en drijft hij zijn chef – eerst Kwabbernoot, later vervangen door Pruimpit – tot waanzin. Wat dat betreft kan een ieder die zijn baas gek wil maken nog veel van Guust leren.
De problemen die Guust veroorzaakt komen voort uit zijn onhandigheid, zijn dierenliefde en interesse in wetenschap en is geen boze opzet. Dat maakt hem juist tot zo’n beminnelijk personage.
Handtekening Een van de kenmerken van de latere Guust-verhalen is de creatieve manier waarop Franquin zijn strips ondertekende: soms door een snelle handtekening, maar vaak was die handtekening onderdeel van een kleine tekening geïnspireerd op de grap. Die verschillende handtekeningen zijn in 1992 gebundeld door Dupuis in Signé Franquin.
Een sexygetekende juffrouw Jannie door André Franquin. Ze ligt lekker op het strand, tenminste, dat stel ik me zo voor, terwijl ze ligt te dromen van haar heimelijke liefde Guust Flater. Ik ben dol op de levendige, zwierige lijnvoering van Franquin. Een groot stripmeester. Een tijd geleden schreef ik een aflevering van de rubriek Stripplaatje onder de loep over Guust voor Eppo. Die zal ik binnenkort eens publiceren. De afbeelding stond op de Franse Facebookpagina Comics Vintage.