De klok is weer een uur naar achteren gedraaid. Wintertijd dient zich aan. Ben benieuwd hoe koud het gaat worden dit jaar en of we dit keer genoeg zout hebben om de gladheid op de wegen te bestrijden. Weet je nog, hoe Nederland vorig jaar in rep en roer was omdat het strooizout op was? Gekkenhuis. Gelukkig hoef je met een mooi getekend reisverslag niet de deur uit om toch op reis te gaan.
Wintertijd. Dat is met een dik boek lekker bij de haard zitten. Een glas warme chocolademelk of een verse kop koffie naast je, en de wetenschap dat je de rest van de dag niets meer moet. Vakantie. Net zoals voorgaande jaren heb ik de laatste week van dit jaar vrij. De eerste week van het volgende jaar zal ik m’n gezicht ook niet op de werkvloer vertonen. De rest van mijn lijf evenmin overigens.
Ik kijk uit naar die vakantie en hoop op een dikke laag sneeuw die de stad een sprookjesdecor doet lijken.
Reisverhaal
Een mooi boek trouwens dat Carnet de voyage, het reisdagboek van Thompson dat hij in 2004 bijhield toen hij drie maanden lang door Frankrijk, Barcelona, de Alpen en Marokko reisde. Het boek werd in 2005 uitgegeven door Oog & Blik. Volgens de flaptekst deed hij die gebieden aan om achtergrondmateriaal voor zijn boek Habibi te verzamelen en dat is een van de redenen dat ik het boek wilde lezen. Ik hoopte zo meer achtergrondinformatie over Habibi te krijgen, maar tot mijn spijt rept Thompson hier geen woord over.
Wel maakte hij een heel persoonlijk verslag van zijn ervaringen en de emoties die hij onderweg ervaart. Geregeld overvalt hem een sterk gevoel van eenzaamheid en een verlangen naar zijn ex-vriendin. Erg leuk voor de stripliefhebber zijn Thompsons ontmoetingen met collega stripmakers als Lewis Trondheim, Blutch en de ervaringen die hij opdoet tijdens de promotietour van Blankets. Ook erg interessant vind ik zijn ontmoetingen met de mensen onderweg, in het bijzonder Marokkanen in de medina. Thompson schetst een beeld van bedelaars, oplichters, kinderen soms nog die van iedere toerist geld willen aftroggelen, maar ook zeer gastvrije mensen.
Vrouw als bezit
Opvattingen tussen de reiziger en de locale bewoners botsen geregeld. Als Thompson bij lampenverkoper Driss in huis zit, deelt zijn gastheer de islamitische visie op vrouwen: ‘Vrouwen hebben geen waarde. Ze zijn bezittingen. Net als de voorwerpen in mijn huis. Volgens de islam blijft een vrouw in huis om te koken, schoon te maken, de kinderen te verzorgen en alles te doen wat de man zegt.’ Als Thompson dan vraagt of hij dit echt gelooft, antwoordt Driss: ‘Ja. Het is de WET van de ISLAM.’
De islam en het christendom spelen een belangrijke rol in Thompsons Habibi. Hij verwijst veelvuldig naar verhalen uit de bijbel en de koran, en laat zijn boek afspelen in een islamitische samenleving. In dat opzicht vertelt het reisverslag dus wel het een en ander over zijn onderzoek naar zijn nieuwste werk, al is het allemaal niet expliciet.
De tekeningen van Thompson zijn stuk voor stuk het bestuderen waard. Hij zet zijn observaties natuurgetrouw op papier maar schroomt niet om zo nu en dan cartooneske overdrijving te gebruiken om de werkelijkheid te verrijken en zijn persoonlijke ervaring over te brengen.
Ik hou van getekende reisverslagen. Ik heb die van Maaike Hartjes over Hong Kong met veel plezier gelezen, evenals Shenzhen van Guy Delisle. Hierin vertelt hij over zijn verblijf in de Chinese stad waar hij een tijd gewerkt heeft voor een Frans animatiebedrijf. Dit soort verhalen belichten het alledaagse leven van een andere cultuur, maar ook de persoonlijke observaties en de gebeurtenissen van de reiziger. Juist omdat het vaak zo alledaags is, zou het jou als lezer ook allemaal kunnen overkomen. Je gaat dus als het ware zelf ook een beetje op reis als je die boeken leest. Prima leesvoer voor bij de open haard dus, als thuisblijft in je kerstvakantie bijvoorbeeld.
Stripmaker en illustrator Peter Pontiac krijgt de Marten Toonderprijs 2011 voor zijn oeuvre, waarmee hij volgens de jury door een combinatie van schrijver- met kunstenaarschap de Nederlandse strip heeft verrijkt.
Sinds bekend werd dat Peter Pontiac de Marten Toonderprijs zou krijgen, bedoeld voor stripmakers die een bijzondere bijdrage hebben geleverd aan het beeldverhaal, heeft hij al menig journalist te woord gestaan. De in 1951 te Beverwijk geboren tekenaar heeft een eigenzinnige stempel gedrukt op de Nederlandse stripwereld. Hij maakt sociaal geëngageerde strips, erotica en bovenal autobiografische verhalen over zijn drugsgebruik en liefdesleven. Soms grimmig en vol zelfbeklag, vaak niet zonder zelfspot en soms heerlijk luchtig zoals in het verhaal over een bezoek aan Lowlands.
In het begin van zijn carrière kreeg hij het predikaat undergroundtekenaar opgeplakt, mede door publicaties in Nederlandse, Spaanse en Amerikaanse undergroundbladen.
De autodidact is bij het grote publiek waarschijnlijk vooral bekend als illustrator. Pontiac tekende covers voor bootlegboeken met songteksten van Country Joe & The Fish, The Rolling Stones en Bob Dylan die eind jaren zestig werden uitgegeven door de Leidse Commune waar hij als uit huisgetrapte tiener een jaar heeft gewoond. Muziek is altijd een belangrijke inspiratiebron voor Pontiac geweest. Hij maakte posters, platenhoezen en illustraties van popmuzikanten voor tijdschriften als Hitweek-Aloha, Muziek Express en Oor. Ook tekent hij voor kranten als het AD en NRC en sieren zijn tekeningen soms de cover van de VPRO Gids.
Rhythm Behalve 25.000 euro die Pontiac ontvangt, is er naar aanleiding van De Marten een overzichtstentoonstelling in het Graphic Design Museum Breda met de ondertitel Comix, Hot pix & Tragix. Die ondertitel duidt zijn oeuvre goed, vindt de stripmaker: ‘Tragix is het tegenovergestelde van comix; het stoort me altijd een beetje dat het woord comix suggereert dat het allemaal alleen maar lachen is in de strip, terwijl lang niet alle strips om te lachen zijn. Zeker die van mij niet.’
Begin september verscheen Rhythm, een chronologisch overzichtswerk waarin alle stripverhalen van Pontiac zijn opgenomen. In totaal een kleine 400 pagina’s, relatief weinig voor een stripmaker wiens carrière meer dan veertig jaar beslaat. ‘Dat zijn er dus gemiddeld tien per jaar. Dat is helemaal niks in vergelijking tot wat Dick Matena allemaal getekend heeft. Die zal schamper lachen om dat aantal,’ zegt Pontiac. ‘Ik zou graag meer strips maken, maar het levert geen rode cent op. Nederland is immers maar een klein afzetgebied. Het is monnikenwerk waarvoor je maximaal 200 euro per pagina krijgt, als het al ooit wordt voorgepubliceerd in een stripblad. Er zijn nauwelijks nog bladen die er überhaupt voor betalen.’
Barok
Ergens in het midden tussen het cartooneske en realisme zit Pontiacs herkenbare tekenstijl. Zijn zeer gedetailleerde illustraties nodigen uit tot een nauwkeurige studie. ‘Ik ben van de barok,’ verklaart de tekenaar. ‘In een museum zal ik als eerste naar een schilderij gaan waar ontzettend veel op te zien is. De overpowerende veelheid en de variatie van de dingen in zo’n kunstwerk is vergelijkbaar met de pracht en de rijkdom van het leven in al zijn vormen. Barok drukt voor mij datzelfde gevoel van rijkdom en overvloed uit.’
Onzekerheid is een andere reden voor Pontiacs volle prenten: ‘Ik heb altijd een ontzettende horror vacui gehad. Als ik de plaat maar helemaal vol stop dan staan er altijd wel een paar dingen op die de goedkeuring kunnen wegdragen. Ik heb het idee dat ik langzamerhand een niveau heb bereikt, niet per se van kwaliteit, maar van zelfvertrouwen.’
Autobiograaf Pontiac maakt zich boos over het lot van de minderbedeelden in de wereld. Het sociaal engagement zat er al vroeg in. Als tiener ontdekte hij in een anarchistisch boekwinkeltje in Haarlem politieke bladen uit onder andere Rusland, Duitsland en Frankrijk. Deze stonden vol politieke prenten die hem zeer aanspraken. Ook de tekeningen van Bernard Holtrop op pamfletten van de provobeweging, inspireerden hem. ‘Ik maak graag tekeningen die op de een of andere manier strijd laten zien. Dat is interessant om te tekenen en om naar te kijken,’ zegt Pontiac.
In de jaren zestig en zeventig verwerkten Amerikaanse undergroundtekenaars als Robert Crumb maatschappijkritiek in hun strips die vaak ook autobiografisch waren. Mede hierdoor geïnspireerd begon Pontiac met zijn eigen autobiografische strips. Het eerste stripverhaal was voor een Amerikaans boek uit 1971 over de jaren zestig waar andere tekenaars van het striptijdschrift Tante Leny Presenteert ook aan meewerkten en dat binnenkort, veertig jaar later, waarschijnlijk uit gaat komen. ‘Het lag voor de hand om een verhaal te maken over mijn eigen sixties die behoorlijk heftig waren geweest.’
Gonzo
Pontiac herkende in de gonzo-journalistiek – waarvan het werk van Hunter S. Thompson het bekendste voorbeeld is – een verwantschap met zijn eigen werk. Net zoals pophelden als Bob Dylan, die met Blood on the tracks een plaat over zijn scheiding maakte, verhaalde Pontiac de breuk met zijn vriendin Rita Dolce Vita in zijn strips. ‘Muzikanten hebben pseudoniemen en gebruiken hun eigen ellende als grondstof voor hun werk, dus waarom zou ik dat ook niet mogen doen?’
Junkieromantiek Pontiacs recreatief gebruik van verschillende verdovende middelen was dikwijls het onderwerp van zijn verhalen. “The Amsterdam Heroine Connection”, gepubliceerd in het striptijdschrift Gummi in 1977, is daarvan het beste voorbeeld. Het verhaal heeft een open einde omdat de tekenaar zijn deadline niet haalde. In de strip verontschuldigt hij zich aan de lezer voor het feit dat de laatste pagina’s een verzameling van oud tekenwerk bevatten. Juist doordat het verhaal halverwege ontspoort en de stripmaker zijn greep op de materie verliest, geeft deze strip op metaniveau aan wat het drugsgebruik met de kunstenaar deed.
Het was vroeger vooral de junkieromantiek die Pontiac naar de naald dreef: ‘Ik zorgde als ik in de trein zat er bijvoorbeeld altijd voor dat mijn spuit uit mijn borstzak stak. Ik vond het echt cool om junk te zijn, helemaal in die sfeer van “Waiting for the man” van The Velvet Underground. Een fantastisch nummer. Als ik dat hoor krijg ik meteen dat gevoel weer: het ritueel van het scoren, de spanning van op de straat naar de dealer toelopen. Achteraf kijk je daar op terug en besef je dat het een sneue bedoening was.’ Serieuze leverproblemen is de prijs die Pontiac voor die wijsheid betaalde.
Spider-Man
Een ander overblijfsel uit die doldwaze tijd is een, inmiddels versleten, tatoeage van de stripheld Spider-Man. ‘Ik ben niet per se een Spider-Man fan, al vind ik het een geweldige figuur. Dat hij Peter Parker heet, dat op Peter Pontiac lijkt, spreekt me ook aan.’
Hoe komt het webhoofd op Pontiacs linkerarm terecht? ‘In 1980 zat ik in café De Trom aan de bar, dat was toen een hotspot op de wallen. Tattoo-artiest Henk Schiffmacher vertelde dat hij een plaatje had van Spinneman dat hij zo mooi vond, dat hij het desnoods voor niets op een arm zou zetten. Toen keek hij mij aan. Ik was niet helemaal fris, dus op een gegeven moment zei ik “Laten we gaan dan.” Sindsdien loop ik dus rond met zo’n Spinneman.’ Pontiac heeft er wel een tijdje spijt van gehad: ‘Toen ik met mijn gezin op Griekse strandjes moest gaan zitten met zo’n grote vleesstempel, vond ik dat wel een tikje gênant.’
Sinds hij op zijn drieëndertigste zijn huidige vrouw en haar kinderen ontmoette, is Pontiac met de harddrugs gestopt, al blijven journalisten ernaar vragen. ‘Ik was een hardwerkende huisvader die de hele dag zat te tekenen om de huur bij elkaar te krijgen en om dan altijd weer geconfronteerd te worden met het feit dat ik die dopey tekenaar was, vond ik uiteraard irritant. Tegenwoordig rook ik overigens nog wel jointjes, want met een stickje wordt het opeens heel aantrekkelijk om een wit vel te gaan vullen.’
Kraut
In 2000 verscheen Pontiacs magnum opus Kraut, over zijn vader die tijdens WOII oorlogsverslaggever was voor de SS en later als roddeljournalist voor damesbladen zijn brood verdiende. De Marten Toonder-jury noemt dit de beste Nederlandse graphic novel ooit. ‘Kraut is een geïllustreerde brief aan mijn vader. Lang niet iedereen vindt het een graphic novel – omdat er geen omkaderde plaatjes met tekstballonnetjes in staan – maar ik wel. Voorin het boek staat een afbeelding van een Grieks sigarettendoosje waarop striplegende Will Eisner aan me schreef dat hij graag zag dat ik ook een graphic novel maakte. Die handschoen heb ik toen opgepakt en Kraut gemaakt.’
Micky Mouse en Hitler
Al voordat zijn vader Joop Pollmann op mysterieuze wijze verdween in de Daaibooibaai te CuraÇao wilde Pontiac al diens verhaal vertellen. ‘Het is een fantastisch verhaal waar ik allemaal sterke beelden in kon stoppen. Ik vond op zolder ooit zijn oude schetsboek met daarin de Paus en Mickey Mouse, maar ook Mussolini, Hitler en Franco – allemaal helden van mijn vader, de nazi die opgroeide in de heiligenbeeldenwinkel van mijn grootvader. Door zijn verdwijning werd het verhaal alleen maar beter. Ik heb ermee gewacht tot mijn moeder niet meer leefde, ze had de publicatie niet getrokken.’
Door het maken van Kraut kreeg de stripmaker meer begrip voor zijn vader. ‘Toen ik jong was wilde ik helemaal niet met hem over zijn verleden praten. Ik vond gewoon dat hij een nazi was en wilde hem niet steunen door geïnteresseerd te doen. Achteraf heb ik daar veel spijt van. Naarmate je ouder wordt ga je steeds meer zien dat de dingen niet zo zwart-wit zijn.’
De dood Uitgetekend is de undergroundtekenaar allerminst. Pontiac droomt al jaren van een boek over de dood, wat hij een waanzinnig interessant onderwerp vindt. ‘Ik wil het absoluut maken, zodat wanneer de dood mij komt halen het 1-1 staat omdat ik hem al een keer te pakken heb gehad. Daarbij vind ik het heel erg leuk om skeletten en schedels te tekenen. Er is een prachtig vers van Dylan Thomas waarin hij zijn woede tegen de dood verwoordt: “Rage, rage against the dying of the light.” De klootzak die denkt ons te kunnen halen en het godverdomme ook nog doet. Die emotie zou ik er zeker in verwoorden, maar ook de positieve kant van de dood. Het is natuurlijk tragisch als iemand sterft, maar het is absurd om te doen alsof de dood een vijand is, want er pleit ook van alles voor dat hij een vriend is. In de eerste plaats in de gevallen waarin het leven al helemaal niet leuk meer is, maar wat zou het leven zonder de dood zijn? Hij is de lijst om het schilderij.’
Peter Pontiac: Rhythm uitgever Oog & Blik/De Bezige Bij
Pontiac, Peter Pontiac Peter Pontiac werd in 1951 geboren als Peter Pollmann. In zijn strips gebruikt hij namen als Daan Doem en Frankie Lee voor zijn personages. In het echte leven koos hij voor de naam Pontiac omdat hij altijd een hekel heeft gehad aan zijn achternaam: ‘Vanwege mijn vader en dat Duitse met dubbel-l en dubbel-n. Pollmann en Pontiac lijken een beetje op elkaar. Ook kwam ik er ooit achter dat Pontiac de naam is van het laatste Indianen opperhoofd dat zich heeft verzet tegen de blanke krakers van zijn land, de Europeanen.’ Met het automerk heeft het overigens weinig te maken, al krijgt de stripmaker geregeld Pontiac-parafernalia toegestuurd.
Ik schrijf al mijn hele leven. Vroeger op de oude typemachine van mijn opa. Het was iedere keer weer een feest als ik een nieuw pak wit papier opende en het eerste blaadje in de machine schoof. Een wit pak papier gold als een spannende belofte van wat komen ging.
Vanaf mijn tienerjaren hield ik een dagboek bij. Daarin schreef ik over alles wat ik meemaakte en wat me bezighield. Goed, het stond dan wel niet online, maar lifeloggers zijn dagboekschrijvers 2.0, nietwaar. Overigens ben ik met het dagboek een paar jaar voor mijn eerste blog gestopt. Hoewel ik vaak met bewondering de posts van bloggers lees die heel openhartig over hun eigen leven schrijven, vind ik het toch fijner om het bij mijn interesses te houden en mijn privé-leven enigszins af te schermen van de digitale wereld.
Begin 2006 begon ik striprecensies te schrijven voor sites als Clickburg en Comicbase.nl. Eerder was ik al begonnen met het rondmailen van columns naar een select groepje vrienden. Niet lang daarna leek het me een goed idee om mijn eigen plek op het web te claimen. Mike’s Webs was geboren.
Ik kom nog wel eens op mijn oude blog. Het voelt een beetje alsof je je oude huis bezoekt. Los van enkele zijprojecten als Eeuwigweekend.nl, waar ik een tijdje samen met Menno Kooistra de hoofdredactie van heb gedaan en enkele andere blogs, heb ik mijn publicaties zoveel mogelijk op een blog gezet. Michael Minneboo centraal.
In de afgelopen vijf jaar heb ik me in het bloggen laten inspireren door verschillende bloggers. Hieronder een blogroll, in alfabetische volgorde, van de meest prominente bloggers die een rol hebben gespeeld in mijn blogleven.
Vind jij dat je ook in deze blogroll thuishoort omdat je een onuitwisbare indruk hebt gemaakt op mij en mijn blog? Of vind je dat je onterecht bent opgenomen in dit overzicht? Laat van je horen in het reactieformulier!
Dinsdagmiddag 23 augustus bezoekt de Canadese undergroundtekenaar David Collier (o.a. Weirdo, Drawn & Quarterly, Comics Journal) stripwinkel Lambiek. Hij zal vertellen over zijn autobiografische striproman Chimo.
Chimo gaan over Colliers ervaringen in het Canadese leger ten tijde van zijn uitzending naar Afganistan. Op zijn 40ste nam hij opnieuw militaire dienst om in de voetsporen te treden van o.a. Alex Colville, die voor de Canadian War Artist Program veel werk verrichtte.
Stripmaker Peter de Wit (Sigmund, S1ngle) slaat een nieuwe weg in. Hij is op dit moment druk bezig met het tekenen van een grafische novelle die Het lege nest gaat heten.
Peter de Wit is vooral bekend als maker van humor strips. Samen met collega Hanco Kolk maakt hij de strip S1ngle, solo is hij de man achter de populaire strip Sigmund. Met Het lege nest slaat de stripmaker een nieuwe weg in.
‘Ik loop al jaren rond met dit idee. Mijn kinderen zijn het huis uit, op kamers. Mijn verdriet en teleurstelling daarover verwerk ik in dit boek. Ik ben nu druk aan het tekenen. Ik ben er erg blij mee. Het is erg aardig werk, weer eens wat anders. Nu maar hopen dat het de mensen aanspreekt.’
De Wit heeft een zoon van 25 en een dochter van 21. Drie jaar geleden sloegen ze hun vleugels uit.
Lijkt het hoofdpersonage ook op Peter?
‘Nou, de achterflaptekst is al zo’n beetje geschreven en die luidt: “Tijdens het tekenen ging de vader steeds meer op mij lijken, de vrouw steeds meer op mijn vrouw en het huis steeds meer op ons huis. Héél vreemd…” Dus ja, de hoofdfiguur heeft zeker wel raakvlakken met mij.’
Sigmund
De Wits psychiater Sigmund speelt een bijrol in de strip: ‘De hoofdpersoon worstelt met het legenestsyndroom en wordt daarom door zijn vrouw naar een therapeut gestuurd. Ik kon wel een nieuwe therapeut bedenken maar ik heb Sigmund al. Dus was het logisch om hem te gebruiken in dit verhaal.’
Er was ook een praktische reden om vaders naar een therapeut te sturen, want hij moest zijn verhaal kwijt en De Wit wilde niet terugvallen op een voice-over. ‘Die vind ik een beetje vervelend en irritant in strips en films. Dus moest er iemand zijn waar hij zijn verhaal tegen kan doen. En als die iemand dan ook nog iets zinnigs over het legenestsyndroom kan zeggen is het helemaal fijn. Zo kwam ik op een therapeut en dan kan je niet om Sigmund heen.’
Het lege nest komt in oktober uit bij Uitgeverij de Harmonie.
Dit artikel is donderdag 7 juli in Het Parool gepubliceerd.
In de Amsterdamse Singelkerk presenteerde het Britse multitalent Stephen Fry donderdagavond zijn autobiografie The Fry Chronicles aan zo’n 350 toehoorders.
De Britse komiek, acteur, tv-presentator en schrijver Stephen Fry (1957) begint met een Nederlands klinkend ‘Goedenavond! Ik ben zo trots en blij om hier te zijn,’ gevolgd door enkele scheldwoorden die hij in de loop der jaren heeft opgepikt. ‘Meer Nederlands ken ik helaas niet. Omdat we in een kerk staan, zal ik proberen mijn taal te kuisen en geen lul en kut meer zeggen. Oeps, nu zeg ik het weer!’
Fry, inmiddels de vijftig gepasseerd, lijkt nog steeds wat op de deugniet die hij vroeger was. ‘Als ik dertig jaar later geboren was had men gezegd dat ik ADHD had, in mijn tijd werd dat Irritating Dick Disorder genoemd.’
Creditcardfraude
Als tiener werd Fry geregeld van school gestuurd. Toen hij op zijn achttiende drie maanden in de gevangenis had gezeten voor creditcardfraude, beterde hij zijn leven en ging studeren aan de universiteit van Cambridge. Het is onder andere zijn studententijd die de Brit beschrijft in zijn boek dat sinds kort vertaald als De Fry Kronieken in de winkels ligt. Op Cambridge ontdekte hij zijn liefde voor acteren, begon hij toneelstukken en komedie te schrijven. Via actrice en studiegenoot Emma Thompson maakte hij kennis met Hugh Laurie. Samen zouden ze later onder andere de legendarische komedieshow A bit of Fry and Lauriemaken.
De studietijd komt ook ter sprake gedurende het interview dat filmkenner en journalist Jan Doense met de schrijver afneemt. Evenals Fry’s manisch-depressiviteit en zijn passie voor technologie. Fry is ook een grote Apple-fan. Die avond verwijst hij meerdere malen naar zijn iPad die op tafel ligt. Ook oreert hij een kwartier lang vol bewondering over de carrière van zijn vriend Steve Jobs.
Voorafgaand aan het interview spreekt Fry het publiek een uur vanaf de vloer toe. Met zijn rechterhand leunt hij af en toe op de te lage stoel naast hem, alsof hij zich geen houding weet te geven. Al is ongemak het laatste waar je aan denkt als je zijn openhartige monoloog, gelardeerd met goed getimede grappen en zelfspot, aanhoort. De zaal drinkt ieder woord.
Oscar Wilde Fry wist al op jonge leeftijd dat hij homoseksueel was: ‘Mijn moeder had het zelfs al door toen ik drie was. Ach ja, moeders voelen dat soort dingen aan.’ Zijn zoektocht naar een rolmodel leidde naar de bibliotheek. Daar ontvlamde Fry’s passie voor kunst en literatuur. ‘Taal is iets buitengewoons,’ zegt hij, ‘Het verschaft je toegang tot andermans geest en kan je ogen openen.’
In de schrijver Oscar Wilde vond Fry zijn homoseksuele rolmodel en geestverwant: ‘Ik was niet langer alleen, maar bovenal was hij de meest glorieuze geest die ik ooit was tegengekomen.’ Vervolgens krijgen de Amsterdammers een college over Oscar Wilde dat schoolmeester Fry schijnbaar uit zijn mouw schudt.
Nieuwsgierigheid
Later verontschuldigt de schrijver zich dat hij eigenlijk over zijn boek had moeten praten, maar de zaal staat open voor Fry’s gepassioneerde betoog over het speels omgaan met ideeën en om altijd nieuwsgierig te blijven. ‘Ik zou het allerliefste voor altijd een student willen zijn. Nieuwsgierigheid is mijns inziens de belangrijkste eigenschap die iemand kan hebben, er plezier in hebben om het leven iedere dag te herontdekken.’ De deugniet van weleer is een romanticus geworden.
Stephen Fry: De Fry Kronieken. Uitgeverij Thomas Rap. De Engelse versie verscheen bij Penguin. Fry’s optredens in Nederland – hij was woensdagavond in Den Haag – werden door Penguin en The American Book Center georganiseerd. Wil je weten wat de welbespraakte Brit in Den Haag te vertellen had? Check de volledige opnames hiervan op Marcoraaphorst.nl.
Dit artikel is vrijdag 1 juli in NRC Handelsblad gepubliceerd.
De ontstaansgeschiedenis van Fokke & Sukke in stripvorm. Een briljant idee natuurlijk en fantastisch uitgevoerd. Ik heb in tijden niet zoveel lol gehad met het lezen van een biografische strip.
Sinds Jean-Marc van Tol Prelude: Opkomst en ondergang van Fokke & Sukke aankondigde, nu alweer zo’n anderhalf jaar geleden, heb ik er reikhalzend naar uitgekeken. Ik ben namelijk een ontzettende fan van Fokke & Sukke. Omdat Van Tol doorgaans druk is met het maken van cartoons en nog wel eens een strip uitgeeft van andere stripmakers, duurde het even voordat het album af was. Het was het wachten waard.
Herpublicaties
Van Tol vertelt in Prelude de ontstaansgeschiedenis van het beroemde stripduo. Van het moment in de pilsenerclub ‘De Engelse reet’ dat Bastiaan Geleijnse aan Van Tol opperde dat ze samen een strip moeten gaan maken tot en met de eerste publicatie van een Fokke & Sukke cartoon. Tussen deze momenten zitten verschillende fasen waarin het duo langzaam uitgevonden werd, want studiegenoten Geleijnse, John Stuart Reid en Van Tol kwamen niet zo maar op de succesvolle cartoonreeks.
Het leuke is dat in Prelude de strippogingen die Fokke & Sukke voorgingen er ook in staan. Evenals de allereerste Fokke & Sukke cartoons, fotomateriaal en achtergrondinformatie.
Het is interessant om de tekenstijl die Van Tol toen hanteerde te vergelijken met hoe hij de rest van Prelude heeft getekend. Nu zet hij zijn tekeningen met een schijnbaar nonchalance op het papier met een fineliner (zoals we iedere avond in DWDD kunnen zien). Toen tekende hij gedetailleerder in meer klassieke mainstream stijl.
Feest der herkenning
Amsterdam, de stad waar de drie heren studeerden, speelt een belangrijke rol in het verhaal. Van Tol zet de locaties rondom het Spui en de gebouwen van de UvA herkenbaar neer. Sowieso is de strip voor een UvA alumni als ik een feest van herkenning, maar voelt extra vertrouwd omdat er bekende figuren een rol vervullen: zoals Ronald Giphart, aan wie Van Tol ooit een boze brief schreef omdat diens tweede roman hem zo tegenviel. Ook Erik Noomen, toen redacteur bij het studentenweekblad Propria Cures, Mark Burema (tegenwoordig hoofdredacteur van GeenStijl) en Maarten Moll, recensent en journalist bij Het Parool. Zelfs culinair journalist Johannes van Dam heeft een cameo.
Saillant detail: de meeste mensen die erin voorkomen hebben de strip gelezen. Hun reactie erop is ook in het album te lezen.
Prelude eindigt op het moment dat de eerste cartoon van Fokke en Sukke gepubliceerd wordt. Volgens de overlevering was dit in Propria Cures. Dankzij Prelude weten we dat de waarheid genuanceerder en ingewikkelder is. Tenminste, Van Tols waarheid op de gebeurtenissen.
Tekenplezier
Biografische strips zijn doorgaans niet erg fijn leesvoer. Ze zijn vaak erg serieus van toon, hypercorrect en behoorlijk droog. Denk maar aan de stripbiografie van Anne Frank, Nelson Mandela en dat soort boeken. Bij Prelude straalt de lol die Van Tol ongetwijfeld had bij het tekenen, van het papier en werkt aanstekelijk. De stripmaker heeft aangegeven inmiddels met deel 2 van deze geschiedenis bezig te zijn. Eind dit jaar mogen we die in de boekhandel verwachten. Een boek waar ik wederom naar uitkijk.
Jean-Marc van Tol – Prelude: Opkomst en ondergang van Fokke & Sukke Uitgeverij Catullus, €11,95 ISBN 9789078753292
Aimée de Jongh is één van de grote beloftes van de nieuwe generatie Nederlandse stripmakers. Vooral bekend van haar dagboekstrips en manga tekenstijl, begint ze binnenkort aan haar eerste striproman.
‘Mensen denken bij strips vaak meteen aan de Donald Duck. Nou, strips kunnen ook over serieuze onderwerpen gaan als ziektes en relatieproblemen. En dat hoeft zich allemaal niet in Duckstad af te spelen,’ zegt Aimée de Jongh, die behalve humorstrips ook beeldverhalen met serieuze onderwerpen maakt.
De Jongh (1988) geldt als een van de grote beloftes van de nieuwe generatie Nederlandse stripmakers. Ze heeft de grammatica van het medium goed in de vingers. Ze blinkt uit als visuele verteller. Ze zet haar personages trefzeker maar met schijnbaar weinig moeite op papier en laat ze overtuigend acteren.
Webcomic
Al zes jaar maakt ze als professional illustraties en strips. Haar carrière begon op het web. In de tijd dat webcomics nog een hype waren, verwierf De Jongh bekendheid door wekelijks online een dagboekstrip te publiceren. Ze begon hier vooral mee om bekender te worden in de stripwereld. ‘Ik zag het als promotiemiddel. Stripmaker Floor de Goede was toen al twee jaar bezig met zijn dagboekstrip en trok veel bezoekers. Dat wilde ik ook en zo werkte het ook, want al snel had mijn site veel lezers.’ De aandacht leidde in 2006 tot de publicatie van haar eerste boekje bij uitgeverij Bee Dee en meerdere publicaties in manga bundels.
Het verwerken van autobiografische elementen ziet de Jongh als therapeutisch: ‘Sommige mensen gaan naar de psycholoog om over hun problemen te praten, misschien verwerk ik ze wel door strips over ze te maken. Niet dat ik zoveel problemen heb hoor, maar toen mijn vriendje het uitmaakte ben ik veel strips gaan maken. Dat werkte supergoed.’
Bovennatuurlijk
Los van de dagboekstrips maakt De Jongh ook graag cartoons en verhalen met onverwachte wendingen, soms met een bovennatuurlijk tintje. Veel van haar strips zijn melancholisch: ze gaan over verloren liefdes, of een geliefde die haar belofte niet waarmaakt. ‘Ik ben van nature melancholiek. Tja, ik ben een vrouw hè,’ zegt de stripmaakster met een glimlach. Toch is het haar ook ernst: ‘Ik probeer met strips moeilijke onderwerpen aan mensen op te dringen en deze iets meer normaal te maken. Ik vind het bijvoorbeeld raar dat mensen het nooit over de dood hebben. Ze vinden het onderwerp zwartgallig, terwijl het iets alledaags is. Er gaan iedere dag mensen dood, dus wat is daar zwartgallig aan?’
In het laatste nummer van literair stripblad Eisner staat een kort verhaal over opkomende popmuzikant Paul Nova. Nova lijkt alleen succes te kunnen hebben als hij op andere muziekanten lijkt. Hij verzet zich hiertegen en weigert nog te spelen totdat de wereld beseft dat ze zijn muziek mist. De Jongh wordt nog vaak geassocieerd met de herkenbare manga-stijl (Japanse strips) waarmee ze bekend werd.’Met Paul Nova wilde ik iets zeggen over hoe ik me van manga probeer los te maken. De meeste opdrachtgevers benaderen me ook omdat ze iemand zoeken die mangastijl kan tekenen. Het levert veel opdrachten op, maar ik kan in veel meer stijlen tekenen. Dat wil ik ook graag laten zien,’ vertelt De Jongh die geregeld stripworkshops geeft in mangatekenen en ook wel eens als expert op dit onderwerp geïnterviewd wordt.
‘Ik ben opgegroeid met Kuifje en Robbedoes, die zijn eigenlijk heel stijf als je ze met Japanse strips vergelijkt. Manga is veel filmischer, dynamischer en dat leest als een trein. De strips zijn heel dik, maar je hebt ze in een kwartiertje uit.’
Striproman
Behalve het korte verhaal in Eisner, werd er recent ook werk van haar in Pulpman gepubliceerd. In eigen beheer bracht ze een serie cartoons uit waarin ze de draak steekt met Jezus en tussendoor maakte ze cartoons en illustraties voor het bedrijfsleven. Binnenkort hoopt ze haar studie animatie aan de Willem de Kooning Academie af te ronden. Daarna gaat ze eindelijk aan de slag met haar eerste striproman. ‘Die zal gaan over een groep mensen die zeker denkt te weten dat de wereld over tien dagen zal vergaan. Ze gaan niet meer naar hun werk, geven al hun geld uit, velen plegen zelfmoord. En wat als blijkt dat de wereld niet vergaat? Omdat mensen hun verantwoordelijkheid niet meer nemen, vergaat de wereld eigenlijk ook. Maar ja, ik kan over twee weken net zo goed een beter idee krijgen.’
Dit artikel stond in Het Parool van zaterdag 12 maart.
In haar nieuwste bundel dagboekstrips bewandelt Maaike Hartjes bekende paden, maar dit keer voor het laatst. Geïnspireerd door Japan slaat de stripmaakster een nieuwe weg in. ‘Het gaat niet meer om mij maar om wat ik in te brengen heb voor een ander.’
Gruwelijk! heet de nieuwste bundel dagboekstripjes van Maaike Hartjes (Amsterdam, 1972). In de herkenbare stijl met eenvoudig getekende figuurtjes waar Hartjes bekend mee werd, verstript ze episodes en observaties uit haar leven. Onderwerpen als welk openbaar toilet het minste wordt gebruikt, tevreden zijn met je niet-kinderwens en dat clowns eigenlijk maar enge figuren zijn, passeren de revue. De verhalen stonden eerder in NRC.next en de Viva.
Voor de stripmaakster is haar dagboekstrip, een genre waar ze van kindsbeen af al mee bezig was, letterlijk een gesloten boek. In 2009 besloot een nieuwe Viva-redactie dat het na negen jaar tijd werd voor iets anders dan de belevenissen van Hartjes. ‘De nieuwe hoofdredactrice zei letterlijk: “We zijn wel een beetje klaar met je poppetje.” Ze bedoelde het waarschijnlijk niet naar, maar het kwam toch wel hard aan. “Dat poppetje ben ik!,” dacht ik toen.’
De koek was ook wel een beetje op. ‘In het begin bedacht ik enthousiast wat ik nu weer aan de Viva-lezeressen zou vertellen, maar op den duur werd het echt werk,’ vertelt Hartjes. ‘Ik kon er ook niet verder in groeien. Ik was zelf met andere dingen bezig, maar de Viva had daar geen ruimte voor.’
Volwassen speelgoed
Tegenwoordig maakt Hartjes liever reisverhalen in stripvorm. Eerder kwamen Hong Kong dagboek en Donker, Hartjes’ ervaringen in Zuid-Afrika, uit in boekvorm. Haar volgende project wordt een uitgebreid boek over Japan, met illustraties, foto’s en strips. Al denkt ze nog na over de vorm. ‘Zes jaar geleden hebben mijn vriend Mark en ik voor het eerst een grote reis gemaakt naar Japan en Korea. Toen kreeg ik helemaal de Japankoorts te pakken. Het was alsof ik thuiskwam. Opeens was ik in een land waar mensen dezelfde dingen als ik leuk en belangrijk vinden. Japan heeft echt een beeldcultuur. Kunst en commercie lopen daar gemakkelijk in elkaar over.’
Inmiddels is ze al vijf keer teruggeweest. De sporen van die bezoeken zijn terug te zien in haar huis. Daar hangen kimono’s naast de deur waarop in het Japans wc staat en in de woonkamer staat een wandkast die is omgebouwd tot een reeks poppenhuizen waar Japanse pullip-poppen in staan opgesteld. Pullip-poppen zijn vooral bedoeld als verzamelobject. ‘De Japanners pakken hun hobby’s serieus aan. Je hebt daar enorme speelgoedwinkels voor volwassenen en verzamelaars. Ik hou van gekke dingen, wat andere mensen meestal niet leuk vinden.’
Grafische experimenten
Door Japan is de stripmaakster zich meer gaan interesseren voor illustratie, design en fotografie. Ze begon te experimenteren door foto’s van zelfgemaakte 3D-objecten met tekeningen te vermengen. Daarmee raakte ze af van de bekende stenostijl van haar dagboekstrips.
Hartjes: ‘Ik sta niet stil en verander. In het begin kenden veel mensen me alleen van die simpele dagboektekeningen. Nu begint die nieuwe stijl wel te lopen en krijg ik daar ook opdrachten voor.’
De laatste tijd maakt Hartjes meer reclame-illustraties. ‘Met reclamewerk denk je veel meer mee met de opdrachtgever. Je gaat iemand helpen met je tekeningen, met je fantasie en creativiteit. Het gaat dus niet meer om mij maar om wat ik in te brengen heb voor iemand anders.’
De stripmaakster maakt zich ook druk over de Nederlandse stripwereld. Recent werden Hartjes en Hanco Kolk duovoorzitters van de Beroepsvereniging Nederlandse Stripmakers (BNS). Sinds de oprichting, twee jaar geleden, liet de beroepsvereniging weinig van zich horen, maar Hartjes wil dat de BNS zichtbaarder wordt. Verder vindt Hartjes dat stripmakers zich meer met de zakelijke kant van hun vak moeten bezighouden, daarnaast wil ze bijeenkomsten organiseren waar vakgenoten ervaringen kunnen uitwisselen.
Woensdagavond werd in de Balie een onderhoudende avond over de graphic novel gehouden, georganiseerd door de SLAA (stichting Literaire Activiteiten Amsterdam). Graphic novel staat voor strips voor volwassenen, romans in beeldvorm. Maar het is ook een modieus label dat lukraak op strips van uiteenlopende kwaliteit wordt geplakt. ‘Graphic novel op de cover staat garant voor succes.’
Chris Bajema, programmamaker en recensent, leidt ‘Was getekend… Een avond over de graphic novel’ in met een reeks zelfgetekende PowerPoint dia’s. Als ware stripevangelist bekent hij vaak een stapeltje favoriete graphic novels bij zich te hebben waarmee hij mensen voor het beeldverhaal hoopt te winnen. Vanavond hoeft Bajema niemand te overtuigen, in de zaal zitten stripmakers, geïnteresseerde lezers en een enkele uitgever. Tijdens het programma tekent Michiel van de Pol gestaag illustraties waarin hij sleutelmomenten met een humorvolle knipoog vastlegt. De tekeningen passen prima bij de luchtige sfeer die in de Grote zaal van de Balie heerst.
Crimineel
De eerste spreker is Yasco Horsman, docent literatuur wetenschap, die in een stief kwartier probeert te duiden waarom het medium strip tegenwoordig minder verguisd wordt dan voorheen. In de jaren vijftig werden strips neerbuigend behandeld, mede dankzij kinderpsycholoog Frederic Wertham die beweerde dat kinderen crimineel werden van strips. ‘Hoera!’ roepen enkele stripmakers vrolijk in de zaal. Met de vormexperimenten van enkele Amerikaanse stripmakers in de jaren tachtig en later vond er verandering in de perceptie plaats. Toch stelt Horsman dat ‘de kracht van het medium juist schuilt in de gehechtheid aan de infantiliteit van de strip, al zal de grafische roman hier nooit volledig door opgroeien.’
Tonio van Vugt, stripmaker en hoofdredacteur van het magazine Zone 5300, beklaagt zich in zijn betoog over het feit dat veel uitgevers lukraak het label ‘graphic novel’ op goede en slechte strips plakken. Hierdoor devalueert de term enorm. Van Vugt illustreert zijn verhaal met een pagina uit de stripbewerking van Charles Darwins Over het ontstaan van de soorten, die duidelijk maakt dat de makers weinig kennis hebben van hoe je een leesbare strip in elkaar hoort te zetten. ‘Ook al is de stripmaker een blinde mond- en klauwschilder zonder enig inzicht in het vak, als het onderwerp een literaire uitstraling heeft en er met een koeienletters “graphic novel” op de cover staat, verkoopt het,’ zegt Van Vugt.
Na de lezingen treden Sonja van Hamel en band op. Van Hamels illustraties bij de liedjes worden live door een cameraman in beeld gebracht en op het scherm getoond.
Tijdens het interview met stripmaker Hanco Kolk en redacteur Erik Noomen komt de rol van de redacteur ter sprake, geen onbekend verschijnsel in graphicnovel-land. Noomen begeleidde Kolk bij het verstrippen van een serie artikelen van Arnon Grunberg voor het album Van Istanbul naar Bagdad. ‘Ik wilde vaak meer dialoog, omdat de lezer dan meer literatuur voor zijn geld kreeg,’ bekent Noomen. ‘In mijn ogen moet een graphic novel veel woordjes bevatten. Hanco maakte me duidelijk dat je na veel tekst rust moet scheppen door het beeld voor zichzelf te laten spreken.’
De drie stripmaaksters die tot slot worden geïnterviewd – Maaike Hartjes, Margreet de Heer en Edith Kuyvenhoven – hebben de opmerkelijke neiging om hun strips voor te lezen terwijl ze geprojecteerd worden. Ze maken alle drie autobiografische strips, waardoor Bajema ze gekscherend voor navelstaarders uitmaakt. ‘Er is niets mis met navelstaren,’ werpt Hartjes tegen, die vooral bekend werd met luchtige strips over haar leven, maar tegenwoordig ook reisverslagen verstript. ‘Ik schijn opeens graphic novels te maken, maar ik voel me nog gewoon striptekenaar. Door die term wordt er wel anders naar mijn werk gekeken.’
Na afloop worden er nog snel wat strips – pardon, graphic novels, aangeschaft die het personeel van stripwinkel Lambiek in het café heeft uitgestald. Want hoe je ze ook wilt noemen, uiteindelijk moeten strips gewoon gelezen worden.
Dit artikel is in Het Parool van donderdag 11 november gepubliceerd.
De jonge Christiaan modelleert zichzelf naar de hoofdrolspelers van zijn favoriete films en strips. Als Lucky Luke reist hij af naar het voor hem onbekende Duitsland en als Kuifje trotseert hij een denkbeeldige woestijn die tussen hem en zijn kalverliefde ligt.
Leuk detail is dat tekenaar Blutch de jonge held ook als het betreffende stripfiguur afbeeldt in de tekenstijl die bij dat personage hoort en moeiteloos verschillende stijlen met elkaar vermengt. Maar volwassen worden ligt op de loer en op een gegeven moment zal Christiaan de maskers van zijn helden moeten afdoen. Zeker als hij verliefd wordt op Catie Borie. Of toch niet?
In Kleine Christiaan verwerkte Blutch gebeurtenissen uit zijn jeugd tot korte episodes. De stripmaker weet de denkwereld van een opgroeiend jongetje goed inleefbaar te maken en houdt het bovenal lekker luchtig. Te pas voert hij zijn jeugdhelden op als personages. Bij Marlon Brando uit de periode Last Tango in Paris neemt Christiaan zijn liefdesexamen af, terwijl hij acteur Steve McQueen hoger heeft zitten dan God en het lichaam van Farrah Fawcett aanbidt.
Dat laatste heeft de stripmaker gemeen met Michiel van de Pol, die in de striproman Terug tot Johan ook zijn door puberhormonen ingegeven voorkeur voor deze Charlie’s Angel optekende.
Blutch is het pseudoniem van Fransman Christian Hincker, die pas na de kunstacademie het striptekenen ontdekte. Beter laat dan nooit, want hij creëert bijzonder fijne strips, maar is in Nederland (nog) niet zo bekend. Jammer dus dat de uitgeverij op of in de strip Kleine Christiaan nergens informatie geeft over de maker of de inhoud van het album. Ook de omslagillustratie nodigt niet uit tot lezen. Eeuwig zonde, want je gunt iedereen het leesplezier dat Kleine Christiaan te bieden heeft.
* * * *
Blutch – Kleine Christiaan
Oog & Blik/De Bezige Bij, € 19,90
ISBN 978-90-549-2284-1
Deze recensie is ook in Zone 5300 #91 gepubliceerd.
In de Nederlandse stripwereld is de autobiografische strip rijkelijk vertegenwoordigd. Eppo-lezers kennen natuurlijk Gleevers Dagboek van Gerard Leever, maar ook Marq van Broekhoven (Jodocus de Barbaar) is een egostripper. Net als Michiel van de Pol. Alle drie de heren hebben een eigen tekenstijl en gevoel voor humor om hun wereld te duiden. Hoog tijd om deze navelstaarders van het beeldverhaal eens te ondervragen.
Gerard Leever is een van de pioniers in de Nederlandse stripwereld als het om dagboekstrips gaat. Leever begon met zijn dagboeken in dummy’s te tekenen toen hij zijn dienstplicht moest vervullen. ‘Uit verveling,’ zegt de stripmaker. ‘Het waren in eerste instanties meer cartoons dan strips waarin ik de gebeurtenissen van mijn diensttijd optekende.’ Toen hij dit werk liet zien aan de redactie van het stripblad Stripofiel, mocht Leever zijn belevenissen daarin verstrippen. ‘Het idee was om eerst iets te gaan ondernemen en er daarna een strip over te maken. Ik heb bijvoorbeeld een nacht bij het Leger des Heils geslapen en heb met een vriend uit dienst allerlei homobars bezocht.’ Toch bleek deze journalistiek in stripvorm niet helemaal zijn ding te zijn en al snel ging Leever strips maken over zijn eigen gevoelens en problemen. Deze strips, die vaak uit twee pagina’s bestaan, verschenen later ook in Stripschrift en tegenwoordig in de Eppo.
Dagelijks leven
De geboorte van zijn eerste zoon, Cas, was voor Michiel van de Pol in 1996 de aanleiding om met stripdagboeken te beginnen: ‘Ik wilde een verslag van zijn ontwikkeling maken. Het was ook niet bedoeld om er een boek van uit te geven, de strips waren in het begin puur voor privé-gebruik.’ Na een tijdje kwam de focus van de verhalen meer op Van de Pol zelf te liggen. Het dagelijks leven van de stripmaker biedt concrete aanleidingen voor zijn strips. ‘Die korte stripjes zijn ervaringen die ik letterlijk zo heb meegemaakt, of gevoelens of ideeën die ik bij bepaalde gebeurtenissen had.’
Dit jaar kwam Terug naar Johan uit, een prachtige striproman van 120 pagina’s over zijn pubertijd, waarin Van de Pol vertelt over hoe hij en jeugdvriend Johan langzaam uit elkaar groeien. Michiel begint zich, geleid door hormonen, steeds meer te interesseren voor meisjes en seks, terwijl Johan zich verdiept in insecten en het in elkaar zetten van elektronica. Wanneer Michiel aan het einde van het verhaal een schrift vol pornografische afbeeldingen bij Johan vindt en dus blijkt dat ze eigenlijk niet zoveel van elkaar verschillen, is de kloof tussen beide vrienden al te groot geworden en de vriendschap verloren.
Marq van Broekhoven wilde al jaren een dagboekstrip maken en heeft een zolder vol aanzetten. Pas toen hij besloot dat de stripjes niet aan een bepaald stramien hoefden te voldoen en dat hij niet iedere dag iets hoefde te verstrippen, kwam hij los. Het eerste verhaal maakte hij als opvuller voor het stripblad Incognito. Samen met Anton Damen maakte hij indertijd de strip Fritz Pitz. Toen Damen geen tijd had om een aflevering te schrijven, heeft Marq de eerste dagboekstrip gemaakt. ‘Het zijn makkelijke, snelle verhaaltjes om te maken. De verhalen liggen voor het opscheppen: ik hoef mijn fantasie niet in te schakelen, want ik heb het immers allemaal zelf meegemaakt.’
In Marq Denktverstript van Broekhoeven jeugdherinneringen, bijzondere voorvallen uit zijn leven of overpeinzingen die een blik gunnen in de bovenkamer van de stripmaker. In het tweede album, dat twee jaar geleden uitkwam, staan strips over een nooit voltooid filmproject over moordlustige toiletpotten, het maken van een dagboekstrip, vertelt hij over de monsters waar hij als kind bang voor was en hoe lastig het is om “nee” te verkopen aan vertegenwoordigers.
Persoonlijke verhalen
Dat het persoonlijke verhalen zijn, is een van de sterke punten van de autobiografie, vindt Van Broekhoven: ‘Je kruipt in het hoofd en het leven van een ander. Je kunt daar dingen in herkennen en je verwonderen over zaken die bij die ander juist heel anders zijn.’
Leever vindt herkenbaarheid ook erg belangrijk, zijn strips gaan immers over zaken waar we allemaal mee te maken krijgen: belastingaanslagen, gezinsperikelen en muizen in huis. Ook heeft het maken van de strips voor hem een therapeutische werking. Zijn onzekerheid is een terugkerend thema, of het nu gaat om het moeilijk krijgen van een vriendinnetje toen hij jong was, of het feit dat hij zich schaamt voor zijn nogal rode neus. ‘Die kwestie speelde een jaar of twee voordat ik er een strip over maakte. Het duurt altijd even voordat ik zelf de humor van dat soort dingen inzie, maar als ik dat eenmaal doe, pak ik het ook groot aan. Op de cover van Stripschrift was die rode neus dan ook heel duidelijk aanwezig. Het is vaak zo dat als je dingen maar gewoon toegeeft, je er makkelijker mee om kunt gaan.’
Manipulatie
Authenticiteit vinden Van Broekhoven en Van de Pol ook een belangrijke eigenschap van de autobiografie. Van de Pol: ‘In mijn eigen werk is er wel een ontwikkeling gaande. Toen ik nog een babydagboek maakte was het puur registeren van wat er gebeurde en dat heb ik ook heel lang volgehouden in mijn eigen autobiografische strips. Met het laatste boek ben ik de werkelijkheid meer gaan manipuleren. Ik gebruik de autobiografische elementen als basismateriaal, maar ik maak er wel een nieuw verhaal van. Ik zet gebeurtenissen in een andere volgorde en bedenk er af en toe dingen bij om er een overtuigend verhaal van te maken. Toch, wat ik wil vertellen is wel waarachtig. Al ben ik in zekere zin wel oneerlijker geworden.’
Een goed voorbeeld hiervan is het personage Johan, dat is samengesteld uit verschillende bestaande personen. Van de Pol: ‘Er zit ook veel van mijn broer in Johan. Het schrift vol met pornografische afbeeldingen dat Michiel bij Johan in de kast vindt, dat komt bijvoorbeeld van mijn broer. Ik vond dat het wel bij het karakter van Johan paste en het geeft een extra dramatische dimensie aan het verhaal.’
Leever is zo eerlijk dat hij er niet voor terugdeinst om mensen uit zijn omgeving negatief te karakteriseren. Hij beeldt zijn vader uit als een oude mopperpot, terwijl zijn moeder zich overdreven gedienstig naar haar man opstelt. Leever: ‘Dat beeld klopt wel ongeveer, anders zou ik het nooit zo naar voren brengen. Ik moet zeggen dat mijn vader er wel een stuk op vooruit is gegaan. Ik heb vooral moeite met hoe vroeger de situatie thuis was. In eerste instantie was ik wel bang voor hun reactie en of de strips goed overkwamen, maar ze vinden ze juist wel leuk.’
Zeg het met humor
Ook Van Broekhoven zegt dat zijn strips waar zijn gebeurd. Lachend: ‘Het kan wel zijn dat ik me vergis, want mijn geheugen is ook weer niet zo goed. Sommige dingen laat ik weg om mezelf of anderen te beschermen. Niet iedereen hoeft alles van me te weten. Het is wel zo dat de ironische toon er soms voor zorgt dat ik dingen overdrijf, maar dat doe ik dan zó duidelijk, waardoor ik het toch eerlijk vind. In een stripje schopt mijn dochter tegen mijn schenen. Dat is echt gebeurd. In het laatste plaatje zie je me dat ik de strip teken, met mijn voet in het gips. Dat is dus niet echt, want zo hard schopt ze ook weer niet.’
Leever overdrijft ook in zijn strips. Soms zet hij er voor de grap bij dat een scène authentiek is, terwijl de lezer duidelijk kan zien dat dit niet het geval is. Zo beeldde de stripmaker zichzelf af als baby die in de baarmoeder met een potlood in de hand al zat te tekenen. Ook snapt iedereen wel dat hij nooit echt het ruimtewezen E.T. een tijdje bij hem gelogeerd heeft, maar dat de stripmaker uit enthousiasme voor die film, zijn fantasie de vrije loop laat.
Overdrijven en hun dagelijkse belevenissen serveren met humor, dat hebben deze drie egostrippers met elkaar gemeen. ‘Ik gebruik humor om de boel te relativeren, want ik vertel in wezen heel serieuze dingen. Met humor maak ik het verhaal dragelijk,’ zegt Van de Pol. Van Broekhoven gebruikt een ironische toon om vooral zichzelf te relativeren: ‘Een van de valkuilen van het genre is dat je te veel gaat egotrippen en jezelf te interessant gaat vinden, terwijl je publiek je helemaal niet zo interessant vindt. Dan sla je de plank goed mis. Daarnaast geeft humor het verhaal meerwaarde. Ik vertel niet alleen wat ik heb meegemaakt maar geef er meteen commentaar op.’ Leever: ‘Ik heb wel een paar afleveringen waar minder humor in zit. In Eppo staat een strip over mijn buurman die zelfmoord heeft gepleegd. Daar zit weinig humor in, maar het is toch een mooi verhaal geworden.’