Boekwinkel Scheltema in Amsterdam had een uitverkoop. Onweerstaanbaar voor een boekliefhebber als ik dus vulde ik mijn mandje met boeken.
In deze boekhaul video laat ik zien wat ik dus de komende tijd allemaal ga lezen. Onder andere Menno’s Superheroes Kookboek van Menno de Koning, een boek over de dood, een reisgids naar Gotham City, de Bob Dylan aantekeningen en een frisse kijk op Star Wars.
De afgelopen dagen heb ik mij verdiept in het leven en werk van Nick Cave. Er komt 3 oktober namelijk een prachtige striproman uit van Reinhard Kleist over de Australische singer-songwriter, muzikant, auteur en acteur.
Eerlijk gezegd kende ik het werk van Cave maar oppervlakkig. Ik zag de documentaire 20.000 Days on Earth. ‘Where the Wild Roses Grow’ en enkele andere nummers van Cave draai ik wel eens. En ik las ooit zijn tweede roman, The Death of Bunny Munro.
Maar om Kleist te kunnen interviewen en zijn gelaagde striproman goed te kunnen doorgronden, ben ik dus in de wereld van Cave gedoken. Ik wil namelijk weten waar ik het over heb. Dat hoort bij mijn werk. Dat betekende in dit geval parallel aan het lezen van de graphic novel veel muziek luisteren en informatie lezen. Maar in het geval van het werk van Cave is dat geen straf.
Toen er een paar jaar geleden een boek met verstrippingen van songs van Bob Dylan uitkwam bij uitgeverij Silvester, ben ik heel diep in de wereld van Dylan gedoken. Ik kende zijn werk al door onder andere Wonder Boys, maar daarna ben ik echt fan van de man en zijn werk geworden. Ik zou mezelf niet meteen een fan van Cave noemen, intrigerend vind ik hem wel.
Woensdagmiddag sprak ik Kleist telefonisch: hij woont in Berlijn. Tijdens het interview werd de verbinding een paar keer verbroken. Toch werd het een goed gesprek. Ik kende Kleist werk wel al: hij heeft meerdere stripbiografieën op zijn naam staan. Die over Johnny Cash is fantastisch. En dit boek over Cave gaat ook op mijn lijst van een van de beste strips van dit jaar. Het is geen recht-toe-recht aan biografie, maar een meeslepend relaas, waarin de songs van Cave verweven zijn met zijn gebeurtenissen uit zijn leven en de mythologie rondom zijn personage.
Nick Cave: Mercy On Me. De getekende biografie verschijnt dus 3 oktober bij uitgeverij Scratch. Op donderdag 5 oktober om 17 uur is de boekpresentatie in Concerto, Amsterdam. Kleist is daarbij aanwezig en signeert zijn boek. Muziekjournalist Jan Vollaard (o.a. NRC) komt een mooi verhaal vertellen over Nick Cave. Cave geeft die dag erna een concert in de Ziggo Dome.
Een week later verschijnt mijn interview in de VPRO Gids.
Wat: Boekpresentatie Nick Cave: Mercy on Me. De getekende biografie Wanneer: Donderdag 5 oktober vanaf 17.00 uur Waar: Concerto, Utrechtsestraat 52-60, 1017 VP Amsterdam
Vrijdag 6 oktober signeert Kleist ook in stripwinkel het Beeldverhaal van 16:30 tot 18:30.
Op dit moment ben ik nog een beetje aan het bijkomen van het eerste weekend van de Stripdagen Haarlem 2016. Het was leuk werken.
Eigenlijk begon voor mij het stripfestijn al op woensdag 1 juni. Ik interviewde stripmaker Theo van den Boogaard na de vertoning van de documentaire De vier winters van Theo van den Boogaard, geregisseerd door Nathalie Crum. Deze film gaat onder andere over het maakproces van ‘Four Winters in a Row’. Dit liedje schreef Theo als 27-jarige. Nu neemt hij het eindelijk op en maakt er illustraties bij. Het nummer geeft goed de gemoedstoestand weer waarin Theo toen in verkeerde, en nu nog wel eens, in verkeert. Al vertelde hij woensdag dat hij de winter inmiddels achter zich heeft gelaten.
Ondanks het feit dat die film de volgende dag ook gewoon op de buis te zien was, waren er toch een kleine veertig mensen in de zaal van de Filmschuur in Haarlem.
Die werden ook nog eens getrakteerd op een optreden van Theo die een nummer van Bob Dylan vol overgave ter gehore bracht. Hij werd op piano begeleid door Wim Veenhof. Op het scherm waren Theo’s illustraties bij dit nummer te zien.
Zo treedt de stripmaker al een tijdje op en dat is een leuke combinatie. Na Theo’s optreden interviewde ik hem over hoe de documentaire tot stand is gekomen en of hij het niet vervelend vond om op zijn vingers gekeken te worden tijdens het tekenen. Ook kwamen er nog wat vragen uit de zaal. Dat is altijd leuk, want je weet van tevoren nooit wat mensen gaan vragen. Ik spreek stripmakers geregeld, maar voor veel fans is dat bij uitstek de kans om hun helden eens een vraag te stellen. Dat is een van gave dingen van een stripfestival.
Overigens was het tof om de documentaire nog eens op een groot scherm te zien, want je ziet dan gewoon veel meer dan op je monitor of televisie. De tekeningen van Van den Boogaard waren mooi in beeld gebracht, maar je kon op het grote scherm ook goed zien welke boeken hij in zijn kast had staan. Ik ben altijd nieuwsgierig naar wat mensen allemaal voor strips en boeken lezen, dus dat soort details vind ik erg leuk.
Benieuwd naar hoe het nummer ‘Four winters in a row’ klinkt? Check hier de youtube versie:
Wonder Boys van Curtis Hanson is een van mijn favoriete films. In deze aflevering van VoorDeFilm leg ik uit waarom dit nu zo’n cinematografisch juweeltje is.
VoorDeFilm is een kanaal op YouTube waar een vaste groep filmkenners wekelijks inleidingen geeft op oude en nieuwe films, van arthouse tot blockbuster. Ze zetten uiteen waar de films over gaan, hoe deze tot stand kwamen en waarom ze absoluut het kijken waard zijn.
Zelf was ik er niet bij toen folkmuziek hip was in de jaren vijftig en zestig, maar ik luister graag naar oude Bob Dylan-songs. Dankzij de Coen Brothers krijgen we een aardige impressie van hoe die tijd was voor sommige folkmuzikanten, in de persoon van Llewyn Davis. Dat Davis een fictief personage is, doet daar niets aan af. Hij staat voor alle muzikanten die niet wisten door te breken bij een groot publiek en zijn leven is nogal mistroostig.
Davis was vroeger een duo met zanger Mike en samen maakten ze muziek die in het verlengde ligt van wat duo’s als The Everly Brothers en later Simon & Garfunkel maakten: harmonieuze, lekker in het gehoorliggende folk-songs. Nu Mike er niet meer is, moet Davis het alleen rooien. Hij sleept zichzelf van optreden naar optreden en van huiskamer naar huiskamer, waar hij bij vrienden op de bank slaapt. Zelf heeft hij geen huis, daarvoor verdient hij te weinig geld met zijn optredens.
Dit beeld herken ik uit Chronicles vol.1, de autobiografie van Dylan die beschrijft hoe hij in huizen van vrienden verbleef toen hij zijn eerste stappen in de folk-scene van Greenwich Village zette. Ik kan me pagina’s beschrijving herinneren, vooral van de huizen en de vele boeken die hij in de woningen van zijn vrienden vond.
Tijdmachine Inside Llewyn Davis is geen vrolijke film. En Davis is in beginsel ook geen sympathieke hoofdrolspeler – al zet Oscar Isaac hem fantastisch neer. Zoals ik al schreef: ik was er niet bij, maar dankzij film kun je in een tijdmachine stappen en tijdperken zien waar je zelf nooit deel van hebt uitgemaakt.
De decors in Inside Llewyn Davis zien er getrouw aan 1961 uit. Het moet veel moeite gekost hebben om al die oude klassieke auto’s te vinden waar de straten vol mee staan. Om nog maar te zwijgen van de passende kleding, koffiekopjes en het behang uit die tijd. De sfeer in de koffiehuizen voelt authentiek – voor zover ik dat kan beoordelen natuurlijk. Het beeld lijkt aan te sluiten bij wat ik van die periode weet; ik ben geen expert, slechts een liefhebber. Ook is alles gefilmd in soft focus wat het beeld zachter maakt, alsof we door een nostalgisch venster terug in het verleden kijken.
Op de site die ter promotie van de film in het leven is geroepen, staan interessante artikelen over de productie waaronder de moeite die production-designer Jess Gonhor had om alles voor elkaar te krijgen:
Production designer Jess Gonchor says, “It’s getting harder and harder to shoot a period movie in Manhattan. It’s changed so much.” For Gonchor, the toughest job was reimagining the wall textures and room space of his Gaslight Cafe in a Crown Heights warehouse. He also transformed an East Harlem church into a seamen’s union office—and, given a tight budget, shot Chicago scenes in the Gramercy Theater and Burger Heaven on 51st Street and found patches of winter road in Westchester as anonymously flat and desolate as any in the Midwest. Many of the West Village locations were shot in the East Village, and even when half a century has left architecture pretty much intact, decor has evolved so drastically that pre-WW2 apartments had to be substantially retrofurbished. Llewyn’s sister’s narrow Queens two-story with the gray asphalt shingles and the Chef Boy-Ar-Dee Cheese Pizza in the cupboard was easier—pure Woodside, even though it’s actually in Ridgewood. The folksingers’ furniture is a jumble of secondhand couches, worn Danish modern, and such perennials as the wine-bottle lamp with the frayed shade in Al Cody’s cramped walkup. And reinforcing “reality” throughout is Bruno Delbonnel’s crucial decision to bathe everything in the cold gray cloud-cover light that dominates every New York winter.
Het effect van al die moeite is dat we samen met Davis door Greenwich Village van toen lopen en The Gashlight bezoeken waar diverse folkzangers een podium vonden. Ook Bob Dylan, waar we aan het eind van de film een glimp van zien.
Greenwich Village was begin jaren zestig het epicentrum van de folk-scene: in de koffiehuizen en clubs in de straten rond Washington Square traden folkzangers en -zangeressen op tijdens open-mike nights in de hoop het publiek aan te spreken en ontdekt te worden. De film speelt echter voor de hype:
The Greenwich Village of Llewyn Davis is not the thriving scene that produced Peter, Paul and Mary and changed the world when Bob Dylan went electric. It is the folk scene in the dark ages before the hits and money arrived, when a small coterie of true believers traded old songs like a secret language. Most were local kids or voyagers from the suburbs of Long Island and New Jersey, fleeing the dullness and conformity of the Eisenhower 1950s to a Bohemian life in lower Manhattan, where a two-person hole-in-the-wall could still be had for twenty-five dollars a month.
Some details of the movie suggest familiar figures—Llewyn’s Welsh name recalls Dylan, and like Phil Ochs he crashes on the couch of a singing couple named Jim and Jean. But the story takes place in the moment before Dylan and Ochs arrived, when no one imagined the Village becoming the center of a folk boom that would produce international superstars and change the course of popular music. This moment of transition—before the arrival of the 60s as we know them—was captured by one of the central figures on that scene, Dave Van Ronk, in his memoir The Mayor of MacDougal Street, which the Coen Brothers mined for local color and for a few key episodes of this week in Llewyn’s life. Llewyn is not Van Ronk, but he sings some of Van Ronk’s songs and shares his background as a working class kid who split his life between playing guitar and shipping out in the Merchant Marine.
Llewyn also shares Van Ronk’s love and respect for authentic folk music, old songs polished by the ebb and flow of oral tradition. For Van Ronk’s generation, the well-worn authenticity of folk provided a profound contrast to the ephemeral confections of the pop music world, and the choice to play folk was almost like joining a religious order—complete with a vow of poverty, since there were virtually no jobs in New York for anyone who sounded like a traditional folk artist. That would change in the early 1960s, and already in early 1961, when Inside Llewyn Davis takes place, there were glimmerings of the world to come—a few small clubs where people could play once in a while for tips, and some little record companies that—though they might not pay much—were at least willing to record the real stuff. Van Ronk recalled that time with a mix of wry humor and deep affection—like Llewyn he was living hand to mouth and sleeping on couches, but he was surrounded by people for whom the music mattered more than anything else. (Bron)
Het verteltempo in Llewyn Davis ligt niet hoog, en dat geeft je alle ruimte om eens goed naar de omgeving te kijken. Dat levert wat mij betreft extra kijkgenot op. Linda en ik zagen de film op eerste kerstdag in The Movies, Amsterdam. De vroege voorstelling van 11.45 werd door ons en een ouder stel bezocht. Verder was de zaal leeg. Dat is pas lekker rustig film kijken.
Waarom de rubriek Frames?
De verhalen die we lezen en zien maken net zo goed deel uit van onze levensloop als de gebeurtenissen die we in reallife meemaken. In de rubriek Frames verzamel ik stills uit de films die ik heb gezien om zo die herinneringen te kunnen bewaren en koesteren.
Wie tegenwoordig stripfeestjes bezoekt, kan zomaar Theo van den Boogaard tegen het lijf lopen die een Bob Dylan-liedje aan het zingen is. De stripmaker, natuurlijk bekend van de Sjef van Oekel-strips, is niet alleen een grote fan van de grote Amerikaanse troubadour met het opvallende stemgeluid, hij heeft nu ook een zestal liedjes van hem gevisualiseerd en uitgegeven onder de titel Bob Dylan Illustrated.
Het is een dik koffietafelboek geworden waarin de illustraties goed tot hun recht komen. Overigens ondertekende Theo zijn boek met de naam Theo Bogart.
Cobra.be zocht Van den Boogaard op in zijn atelier te Amsterdam waar hij tekst en uitleg geeft.
Overigens: een paar jaar geleden interviewde ik Van den Boogaard toen de herdrukken van Van Oekel uitkwamen bij De Vliegende Hollander. Toen vertelde Theo nog dat er plannen waren om samen met Wim T. Schippers nieuwe avonturen van Sjef te maken. In het video-interview laat de stripmaker duidelijk weten dat hij dit voorlopig niet meer van plan is.
Stripmaker en illustrator Peter Pontiac krijgt de Marten Toonderprijs 2011 voor zijn oeuvre, waarmee hij volgens de jury door een combinatie van schrijver- met kunstenaarschap de Nederlandse strip heeft verrijkt.
Sinds bekend werd dat Peter Pontiac de Marten Toonderprijs zou krijgen, bedoeld voor stripmakers die een bijzondere bijdrage hebben geleverd aan het beeldverhaal, heeft hij al menig journalist te woord gestaan. De in 1951 te Beverwijk geboren tekenaar heeft een eigenzinnige stempel gedrukt op de Nederlandse stripwereld. Hij maakt sociaal geëngageerde strips, erotica en bovenal autobiografische verhalen over zijn drugsgebruik en liefdesleven. Soms grimmig en vol zelfbeklag, vaak niet zonder zelfspot en soms heerlijk luchtig zoals in het verhaal over een bezoek aan Lowlands.
In het begin van zijn carrière kreeg hij het predikaat undergroundtekenaar opgeplakt, mede door publicaties in Nederlandse, Spaanse en Amerikaanse undergroundbladen.
De autodidact is bij het grote publiek waarschijnlijk vooral bekend als illustrator. Pontiac tekende covers voor bootlegboeken met songteksten van Country Joe & The Fish, The Rolling Stones en Bob Dylan die eind jaren zestig werden uitgegeven door de Leidse Commune waar hij als uit huisgetrapte tiener een jaar heeft gewoond. Muziek is altijd een belangrijke inspiratiebron voor Pontiac geweest. Hij maakte posters, platenhoezen en illustraties van popmuzikanten voor tijdschriften als Hitweek-Aloha, Muziek Express en Oor. Ook tekent hij voor kranten als het AD en NRC en sieren zijn tekeningen soms de cover van de VPRO Gids.
Rhythm Behalve 25.000 euro die Pontiac ontvangt, is er naar aanleiding van De Marten een overzichtstentoonstelling in het Graphic Design Museum Breda met de ondertitel Comix, Hot pix & Tragix. Die ondertitel duidt zijn oeuvre goed, vindt de stripmaker: ‘Tragix is het tegenovergestelde van comix; het stoort me altijd een beetje dat het woord comix suggereert dat het allemaal alleen maar lachen is in de strip, terwijl lang niet alle strips om te lachen zijn. Zeker die van mij niet.’
Begin september verscheen Rhythm, een chronologisch overzichtswerk waarin alle stripverhalen van Pontiac zijn opgenomen. In totaal een kleine 400 pagina’s, relatief weinig voor een stripmaker wiens carrière meer dan veertig jaar beslaat. ‘Dat zijn er dus gemiddeld tien per jaar. Dat is helemaal niks in vergelijking tot wat Dick Matena allemaal getekend heeft. Die zal schamper lachen om dat aantal,’ zegt Pontiac. ‘Ik zou graag meer strips maken, maar het levert geen rode cent op. Nederland is immers maar een klein afzetgebied. Het is monnikenwerk waarvoor je maximaal 200 euro per pagina krijgt, als het al ooit wordt voorgepubliceerd in een stripblad. Er zijn nauwelijks nog bladen die er überhaupt voor betalen.’
Barok
Ergens in het midden tussen het cartooneske en realisme zit Pontiacs herkenbare tekenstijl. Zijn zeer gedetailleerde illustraties nodigen uit tot een nauwkeurige studie. ‘Ik ben van de barok,’ verklaart de tekenaar. ‘In een museum zal ik als eerste naar een schilderij gaan waar ontzettend veel op te zien is. De overpowerende veelheid en de variatie van de dingen in zo’n kunstwerk is vergelijkbaar met de pracht en de rijkdom van het leven in al zijn vormen. Barok drukt voor mij datzelfde gevoel van rijkdom en overvloed uit.’
Onzekerheid is een andere reden voor Pontiacs volle prenten: ‘Ik heb altijd een ontzettende horror vacui gehad. Als ik de plaat maar helemaal vol stop dan staan er altijd wel een paar dingen op die de goedkeuring kunnen wegdragen. Ik heb het idee dat ik langzamerhand een niveau heb bereikt, niet per se van kwaliteit, maar van zelfvertrouwen.’
Autobiograaf Pontiac maakt zich boos over het lot van de minderbedeelden in de wereld. Het sociaal engagement zat er al vroeg in. Als tiener ontdekte hij in een anarchistisch boekwinkeltje in Haarlem politieke bladen uit onder andere Rusland, Duitsland en Frankrijk. Deze stonden vol politieke prenten die hem zeer aanspraken. Ook de tekeningen van Bernard Holtrop op pamfletten van de provobeweging, inspireerden hem. ‘Ik maak graag tekeningen die op de een of andere manier strijd laten zien. Dat is interessant om te tekenen en om naar te kijken,’ zegt Pontiac.
In de jaren zestig en zeventig verwerkten Amerikaanse undergroundtekenaars als Robert Crumb maatschappijkritiek in hun strips die vaak ook autobiografisch waren. Mede hierdoor geïnspireerd begon Pontiac met zijn eigen autobiografische strips. Het eerste stripverhaal was voor een Amerikaans boek uit 1971 over de jaren zestig waar andere tekenaars van het striptijdschrift Tante Leny Presenteert ook aan meewerkten en dat binnenkort, veertig jaar later, waarschijnlijk uit gaat komen. ‘Het lag voor de hand om een verhaal te maken over mijn eigen sixties die behoorlijk heftig waren geweest.’
Gonzo
Pontiac herkende in de gonzo-journalistiek – waarvan het werk van Hunter S. Thompson het bekendste voorbeeld is – een verwantschap met zijn eigen werk. Net zoals pophelden als Bob Dylan, die met Blood on the tracks een plaat over zijn scheiding maakte, verhaalde Pontiac de breuk met zijn vriendin Rita Dolce Vita in zijn strips. ‘Muzikanten hebben pseudoniemen en gebruiken hun eigen ellende als grondstof voor hun werk, dus waarom zou ik dat ook niet mogen doen?’
Junkieromantiek Pontiacs recreatief gebruik van verschillende verdovende middelen was dikwijls het onderwerp van zijn verhalen. “The Amsterdam Heroine Connection”, gepubliceerd in het striptijdschrift Gummi in 1977, is daarvan het beste voorbeeld. Het verhaal heeft een open einde omdat de tekenaar zijn deadline niet haalde. In de strip verontschuldigt hij zich aan de lezer voor het feit dat de laatste pagina’s een verzameling van oud tekenwerk bevatten. Juist doordat het verhaal halverwege ontspoort en de stripmaker zijn greep op de materie verliest, geeft deze strip op metaniveau aan wat het drugsgebruik met de kunstenaar deed.
Het was vroeger vooral de junkieromantiek die Pontiac naar de naald dreef: ‘Ik zorgde als ik in de trein zat er bijvoorbeeld altijd voor dat mijn spuit uit mijn borstzak stak. Ik vond het echt cool om junk te zijn, helemaal in die sfeer van “Waiting for the man” van The Velvet Underground. Een fantastisch nummer. Als ik dat hoor krijg ik meteen dat gevoel weer: het ritueel van het scoren, de spanning van op de straat naar de dealer toelopen. Achteraf kijk je daar op terug en besef je dat het een sneue bedoening was.’ Serieuze leverproblemen is de prijs die Pontiac voor die wijsheid betaalde.
Spider-Man
Een ander overblijfsel uit die doldwaze tijd is een, inmiddels versleten, tatoeage van de stripheld Spider-Man. ‘Ik ben niet per se een Spider-Man fan, al vind ik het een geweldige figuur. Dat hij Peter Parker heet, dat op Peter Pontiac lijkt, spreekt me ook aan.’
Hoe komt het webhoofd op Pontiacs linkerarm terecht? ‘In 1980 zat ik in café De Trom aan de bar, dat was toen een hotspot op de wallen. Tattoo-artiest Henk Schiffmacher vertelde dat hij een plaatje had van Spinneman dat hij zo mooi vond, dat hij het desnoods voor niets op een arm zou zetten. Toen keek hij mij aan. Ik was niet helemaal fris, dus op een gegeven moment zei ik “Laten we gaan dan.” Sindsdien loop ik dus rond met zo’n Spinneman.’ Pontiac heeft er wel een tijdje spijt van gehad: ‘Toen ik met mijn gezin op Griekse strandjes moest gaan zitten met zo’n grote vleesstempel, vond ik dat wel een tikje gênant.’
Sinds hij op zijn drieëndertigste zijn huidige vrouw en haar kinderen ontmoette, is Pontiac met de harddrugs gestopt, al blijven journalisten ernaar vragen. ‘Ik was een hardwerkende huisvader die de hele dag zat te tekenen om de huur bij elkaar te krijgen en om dan altijd weer geconfronteerd te worden met het feit dat ik die dopey tekenaar was, vond ik uiteraard irritant. Tegenwoordig rook ik overigens nog wel jointjes, want met een stickje wordt het opeens heel aantrekkelijk om een wit vel te gaan vullen.’
Kraut
In 2000 verscheen Pontiacs magnum opus Kraut, over zijn vader die tijdens WOII oorlogsverslaggever was voor de SS en later als roddeljournalist voor damesbladen zijn brood verdiende. De Marten Toonder-jury noemt dit de beste Nederlandse graphic novel ooit. ‘Kraut is een geïllustreerde brief aan mijn vader. Lang niet iedereen vindt het een graphic novel – omdat er geen omkaderde plaatjes met tekstballonnetjes in staan – maar ik wel. Voorin het boek staat een afbeelding van een Grieks sigarettendoosje waarop striplegende Will Eisner aan me schreef dat hij graag zag dat ik ook een graphic novel maakte. Die handschoen heb ik toen opgepakt en Kraut gemaakt.’
Micky Mouse en Hitler
Al voordat zijn vader Joop Pollmann op mysterieuze wijze verdween in de Daaibooibaai te CuraÇao wilde Pontiac al diens verhaal vertellen. ‘Het is een fantastisch verhaal waar ik allemaal sterke beelden in kon stoppen. Ik vond op zolder ooit zijn oude schetsboek met daarin de Paus en Mickey Mouse, maar ook Mussolini, Hitler en Franco – allemaal helden van mijn vader, de nazi die opgroeide in de heiligenbeeldenwinkel van mijn grootvader. Door zijn verdwijning werd het verhaal alleen maar beter. Ik heb ermee gewacht tot mijn moeder niet meer leefde, ze had de publicatie niet getrokken.’
Door het maken van Kraut kreeg de stripmaker meer begrip voor zijn vader. ‘Toen ik jong was wilde ik helemaal niet met hem over zijn verleden praten. Ik vond gewoon dat hij een nazi was en wilde hem niet steunen door geïnteresseerd te doen. Achteraf heb ik daar veel spijt van. Naarmate je ouder wordt ga je steeds meer zien dat de dingen niet zo zwart-wit zijn.’
De dood Uitgetekend is de undergroundtekenaar allerminst. Pontiac droomt al jaren van een boek over de dood, wat hij een waanzinnig interessant onderwerp vindt. ‘Ik wil het absoluut maken, zodat wanneer de dood mij komt halen het 1-1 staat omdat ik hem al een keer te pakken heb gehad. Daarbij vind ik het heel erg leuk om skeletten en schedels te tekenen. Er is een prachtig vers van Dylan Thomas waarin hij zijn woede tegen de dood verwoordt: “Rage, rage against the dying of the light.” De klootzak die denkt ons te kunnen halen en het godverdomme ook nog doet. Die emotie zou ik er zeker in verwoorden, maar ook de positieve kant van de dood. Het is natuurlijk tragisch als iemand sterft, maar het is absurd om te doen alsof de dood een vijand is, want er pleit ook van alles voor dat hij een vriend is. In de eerste plaats in de gevallen waarin het leven al helemaal niet leuk meer is, maar wat zou het leven zonder de dood zijn? Hij is de lijst om het schilderij.’
Peter Pontiac: Rhythm uitgever Oog & Blik/De Bezige Bij
Pontiac, Peter Pontiac Peter Pontiac werd in 1951 geboren als Peter Pollmann. In zijn strips gebruikt hij namen als Daan Doem en Frankie Lee voor zijn personages. In het echte leven koos hij voor de naam Pontiac omdat hij altijd een hekel heeft gehad aan zijn achternaam: ‘Vanwege mijn vader en dat Duitse met dubbel-l en dubbel-n. Pollmann en Pontiac lijken een beetje op elkaar. Ook kwam ik er ooit achter dat Pontiac de naam is van het laatste Indianen opperhoofd dat zich heeft verzet tegen de blanke krakers van zijn land, de Europeanen.’ Met het automerk heeft het overigens weinig te maken, al krijgt de stripmaker geregeld Pontiac-parafernalia toegestuurd.
Vrijdag was ik samen met vriend Jooper op stap in platenzaak Concerto. Mooi woord is dat trouwens, platenzaak. En passend, want er wordt daar ook nog steeds vinyl verkocht. Naast cd’s, boeken en tegenwoordig ook strips.
Jooper is van het vinyl, ik vind muziek van een plastic schijfje ook prima. Al vind het ik het wel een leuk nostalgisch idee, een pick-up met een draaiende zwarte schijf erop.
Terwijl Jooper met zijn neus in de platen dook, zocht en vond ik tussen de cd’s The Basement Tapes van Bob Dylan en The Band. Het viel me op dat ze in Concerto boeken en cd’s niet gescheiden houden. Naast de cd van The Basement Tapes lag een boek over dit legendarische album uitgestald. In de hoek lagen nog meer Dylan-boeken en die bundeling van strips over The Beatles die vorig jaar bij Silvester Strips verscheen. Ook tussen de cd’s lagen allerlei boeken over de albums en de betreffende artiesten.
Goed, het plaatje is wel duidelijk denk ik. Het equivalent van gerelateerde artikelen onder een blogpost en tips die je krijgt als je online iets aanschaft. Thematisch samenstellen is een goede manier om je waar aan de man te brengen. Ook in een platenzaak.
Na een pauze van een paar weken gaan we weer vrolijk verder met mijn Film ABC. Vanaf vandaag wel elke twee weken. De volgende aflevering kun je dus 21 mei verwachten. Meer eerst vandaag mijn favoriete films die beginnen met de letter i.
I am Not There (Todd Haynes, 2007)
Todd Haynes liet vijf acteurs en een actrice kruipen in de huid van Dylan en ieder beeldt een ander facet van hem uit. Het elfjarige zwarte jongetje Marcus Carl Franklin staat voor de Woody Guthrie-Dylan. Christian – Batman – Bale speelt de folksinger Dylan uit het begin van de jaren zestig in Greenwich Village en de Dylan die zich later bekeert tot het christendom. Ben Whishaw – die voortdurend de camera toespreekt in korte intermezzo’s – is Dylan als poëet, geïnspireerd door Arthur Rimbaud. Richard Gere speelt Dylan als Billy The Kid, een ondergedoken misdadiger die de rest van de wereld heeft laten denken dat hij dood is. Heath Ledger speelt zijn een-na-laatste rol als de acteur die Dylan vertolkt in een biopic.
Maar de meest gelijkende Dylan van het stel is Cate Blanchett. Zij zet de Dylan neer die we kennen uit de documentaireDon’t Look Back.I Am Not There is een mooi filmisch experiment vol met verwijzingen naar multimediale afspiegelingen van het imago van Dylan. Een cinematografische mozaïek. Een aanrader voor de Dylan-liefhebber en voor de fan van interessante films.
Imagine: John Lennon (Andrew Solt, 1988)
Een van de mooiste documentaires die ik zag over een popartiest. Natuurlijk was Lennon meer dan alleen een zanger en liedjesschrijver. Hij was ook politiek actief. Met slogans als ‘Give peace a chance’ en ‘War is over (If you want it)’ was hij een twitteraar avant la lettre.
In Imagine wordt een beeld geschetst van deze veelzijdige man. In een scène zien we zijn barmhartige kant als hij het gesprek aan gaat met een zwervende jongen die voor zijn huis bivakkeert. Een ware gelovige in de woorden van Lennon en McCartney die de muziek van de Beatles haast als gospel ervaart. Lennon probeert hem uit te leggen dat hij gewoon een liedjesmaker is en dat zijn songs over zijn eigen leven gaan. Daarna nodigt hij de jongen uit aan tafel.
In een andere scène zien we de duistere kant van Lennon: ongeduldig snauwt hij een technicus af in de studio omdat deze niet het juiste deel van de song weet te vinden waarvan Lennon en producent Phil Spector de achtergrondkoortjes proberen in te zingen. Ironisch dat hij kwaad wordt bij een nummer waarin Lennon zijn liefde voor Yoko bezingt.
In Bruges (Martin McDonagh, 2008) In Bruges draait om twee huurmoordenaars die na een fout gelopen klus in Dublin van hun baas moeten onderduiken in Brugge te België. Daar brengen ze de dagen door met sightseeing. Terwijl Ray (Collin Farrell) niet eens dood aangetroffen zou willen worden in deze Middeleeuwse toeristenval, geniet de oudere Ken (Brendan Gleeson) met volle teugen van de historische panden en grachtjes. Rays bokkige humeur klaart echter op als hij een date weet te versieren met de aantrekkelijke Chloe (Clemence Poesy). Hij ontmoet haar op de filmset van een pretentieuze surrealistische flick waarin een lilliputter (Jordan Prentice) de hoofdrol speelt.
In Bruges is theatraal in opzet en uitvoering – in de climax van het verhaal komen de verschillende levenspaden en plotlijntjes mooi samen. Brugge wordt schilderachtig neergezet en vormt een karakter op zichzelf. De gevarieerde cast van onder andere Ieren, Engelsen, Fransen en Hollanders is voortreffelijk. Colin Farrell leunt in zijn performance erg op zijn wenkbrauwen, maar speelt des ondanks zijn beste rol sinds Phone Booth (Joel Schumacher, 2002). Door Farrells vertolking is huurmoordenaar Ray sympathiek, grappig en heeft hij bijna iets onschuldigs.
Interview with the Vampire (Neil Jordan, 1994)
Ik hou van vampierfilms. Dracula en varianten: ik krijg er nooit genoeg van. Deze film vind ik dan ook een zeer aardige vampierfilm. Het verhaal komt van de boeken van Anne Rice, waarvan Interview with the Vampire in 1976 de eerste was in de reeks The Vampire Chronicles. Tom Cruise speelt met stijl de rol van de uiterst verdorven, maar charismatische vampier Lestat die Louis, gespeeld door Brad Pitt, in een vampier verandert en veroordeelt tot een verdoemd bestaan. Hoewel Tom Cruise in deze film duidelijk toont dat hij toch echt kan acteren, is Kirsten Dunst de ster in deze film. Ze wordt als jong meisje door Louis in een vampier veranderd en speelt de rol van bloeddorstig kind met verve. Ze was toen slechts 11 jaar.
De film van Neil Jordan is heel andere koek dan die flauwe tienerversies van de ondoden die we tegenwoordig krijgen voorgeschoteld. Films als Twilight en tv-series als Vampire Diaries kunnen mij niet bekoren.
Iron Man (Jon Favreau, 2008)
Iron Man is een vermakelijke film met spektakel, maar vooral veel humor. Een mooi bewijs dat het leven van een superheld niet vol met kommer, kwel en hartzeer hoeft te zitten. Dit komt wellicht omdat de held in kwestie dit keer geen zoekende tiener is of een getraumatiseerde miljonair, maar een succesvolle zakenman die ontdekt dat hij een verplichting heeft aan de wereld om zijn kennis van techniek ten goede in te zetten.
Het kloppende hart van de film is acteur Robert Downey Jr. – een prachtige acteur die Tony Stark op een lichtvoetige, nonchalante manier gestalte geeft, maar de eigenzinnige playboy/uitvinder tegelijkertijd een nuchterheid meegeeft en daarmee geloofwaardigheid mee. Over Iron Man 2 die recent uitkwam ben ik een stuk minder te spreken.
De volgende Film A-Z is dus op vrijdag 21 mei. Voel je vrij om in de comments je eigen favoriete i-films te noemen en te vertellen waarom je die films zo goed vindt.
Bob Dylan Revisited bevat dertien verstripte interpretaties van bekende songs van de Amerikaanse singer-songwriter. Striptekenaars als Lorenzo Mattotti, Dave McKean, Zep en Francois Avril tekenden hun eigen versie van een zelfgekozen klassieker. Het resultaat is een interessant album met hoogwaardig grafisch werk, mooi uitgegeven door Silvester strips. Alleen jammer van die vertalingen.Het is interessant om te zien hoe de liedjes van Dylan de creatieve geest van de stripmakers prikkelden tot deze uiteenlopende bloemlezing. Sommige stripmakers in Bob Dylan Revisited: 13 songteksten in beeld gebracht blijven dicht bij de brontekst, anderen gebruiken het oorspronkelijke nummer slechts als springplank voor een visuele krachttoer. Toch passen mijns inziens de bijdragen die dicht bij de brontekst blijven en een verhaal vertellen het beste bij het oeuvre van Dylan. De Amerikaanse troubadour, wiens carrière begon met het zingen van folkmuziek in de vroege jaren zestig, staat immers vooral bekend als verhalenverteller. Een mooi voorbeeld hiervan is de protestsong ‘Hurricane’, waarin Dylan verhaalt hoe de zwarte boxer Rubin Carter veroordeeld werd voor een driedubbele moord die hij schijnbaar niet beging. Gradimir Smudja schilderde het stripverhaal in sepiagetinte platen en blijft dicht bij Dylans verhaal. De strip is daarmee een van de meest rechttoe rechtaan interpretaties in het album en werkt daardoor heel goed als visualisatie van Dylans nummer. Dave McKean gooit het over een andere boeg. Hij gebruikt figuren en elementen uit scènes die voorkomen in de song ‘Desolation Road’, maar heeft er vooral zijn eigen ding van gemaakt en creëerde een non-narratief relaas met als rode draad de frase “I believe you belong to me”. Wie McKeans strip leest en tegelijkertijd Dylans nummer draait merkt dat de duistere en soms spookachtige beelden van McKean een heel andere sfeer oproepen dan het akoestische nummer waarin vooral gitaar en mondharmonica zijn te horen.Dylans stem In Bob Dylan Revisited wordt iedere bijdrage ingeleid met een voorblad met daarop een geïllustreerd portret van Dylan, de songtekst en Nederlandse vertaling. Handig wellicht voor mensen die de Engelse taal niet goed beheersen, hoewel ik over het algemeen geen fan ben van het vertalen van songteksten en in het geval van Dylans poëzie acht ik een vertaling zelfs onwenselijk. Een deel van de magie van Dylans teksten zit in het feit dat de betekenis vaak niet eenduidig is. Die ambiguïteit biedt ruimte voor verschillende interpretaties. Bij een vertaling zit je aan de uitleg van de vertaler vast. In dit geval is dat de visie van Robbert-Jan Henkes en Erik Bindervoet. Hun vertalingen, die eerder in twee dikke boeken bij Nijgh en Van Ditmar verschenen, zijn voor dit album gebruikt. Dylan Revisited was oorspronkelijk een Franse uitgave, met Franstalige songteksten in de stripkaders die nu in het Nederlands staan geschreven. De strips zijn op zichzelf al een interpretatie van de songs, en mede door de vertaalde verliezen de adaptaties in het album al snel de connectie met de nummers van Dylan. Zijn stem, het ritme en de sound van de songs gaan als het ware verloren en dat is erg jammer. Om de link met Dylan enigszins te ervaren zit er voor de fan niets anders op dan om tijdens het lezen de songs te luisteren. Ik ben me er terdege van bewust dat ik het album door de ogen van een Dylan-purist bezie. Hoewel de strips ook los van de brontekst zijn te beoordelen, is het de vraag of dit wenselijk is aangezien het stripalbum zijn bestaansrecht ontleent aan het feit dat stripmakers hun visie geven op de wereldberoemde composities. Daarbij zullen niet-Dylan fans weinig boodschap aan deze uitgave hebben. Overigens is Bob Dylan Revisited een tweede uitgave in een serie van vier over popmuzikanten die Silvester op de markt brengt. Eerder verscheen een biografie over Johnny Cash die binnenkort op dit blog onder de loep wordt genomen.Bob Dylan Revisited. Silvester, €24.95 ISBN: 978-90-5885-388-2Deze recensie is ook gepubliceerd op het stripblog van Zone 5300.Lees ook:
Ik hou van Rough Guides: het zijn net spoedcursussen in pocketformaat. Ik vind het fijn om in een korte tijd in een onderwerp te duiken en daar dan van alles over te lezen. Een Rough Guide – de naam geeft het al aan – is niet allesomvattend, maar een goed begin om elementaire kennis op te doen. Op dit moment zit ik geregeld met mijn neus in The Rough Guide to Bob Dylangeschreven door Nigel Williamson.
Eigenlijk was ik al jaren een fan van Dylans werk zonder dat ik het echt doorhad. Ik kende het nummer ‘Mr. Tambourine Man’ in de versie van The Byrds, ‘All along the Watchtower’ eerst van U2, later van Hendrix en uiteindelijk van Dylan zelf. Met Dylan zelf maakte ik kennis viaWonder Boys, de film van regisseur Curtis Hanson waar Amerikaans bekendste troubadour de track ‘Things Have Changed’ voor schreef. Dylan won terecht een Oscar voor dit prachtige nummer. De soundtrack van deze film zit overigens vol met prachtige klassiekers van onder meer Neil Young, John Lennon en Van Morrison. Op een zekere dag kocht ik dit schijfje bij Concerto in Amsterdam en er ging een nieuwe wereld vol oude popnummers voor me open. Ik was vooral onder de indruk van het viertal Dylan-tracks, waaronder het prachtige ‘Not Dark Yet‘. (Zie hier een recensie over de film.)
Ik raakte geïntrigeerd door het eigenzinnige stemgeluid van Dylan. Je houdt ervan of niet. Ik vond het prachtig; had nog nooit zoiets gehoord. Nou ja, dat laatste is niet helemaal waar – natuurlijk had ik Dylan ooit wel eens horen zingen, maar de kracht van de songs en zijn performance waren tot dan toe nog niet tot mij doorgedrongen. Mijn enthousiasme voor de film Wonder Boys was het begin van een ontdekkingsreis naar het oeuvre van Dylan die met de Rough Guide een verdere verdieping vindt.
Boegeroep In een kleine 400 pagina’s schrijft Williamson uitvoerig over het leven en de carrière van Dylan, de albums (tot 2004, het jaar van publicatie), de films met en van Dylan, de bootlegs en de 50 beste songs die Bob ooit maakte. Uiteraard staan ‘Things Have Changed’ en ‘Not Dark Yet’ ook op die lijst. Over sommige dingen lees ik niet voor het eerst, zoals het incident op het Newport Folk Festival op 25 juli 1965. Daar trad Dylan voor het eerst op met elektronische versterking en dat werd hem door het folkpubliek niet in dank afgenomen. Volgens de legende werd de muziek overstemd door boegeroep en kwam Dylan later terug met een akoestische gitaar om de boel te lijmen. Williamson weet deze mythe in de juiste proporties te plaatsen. Zo zou een deel van het publiek helemaal niet tegen het nieuwe geluid van Dylan zijn en het juist hebben toegejuicht en was het publiek vooral ontevreden over de korte duur van het optreden.
Dat is zo mooi aan de verhalen rondom Dylan: mythe, waarheid, fictie en wishful thinking lopen naadloos door elkaar. Iets waar de zanger vanaf het eerste uur zelf aan mee heeft gewerkt door zijn afkomst mooier voor te schilderen dan het was. Zo zou hij wees zijn en bij het circus hebben gezeten. Interessant is ook dat Dylan net zo goed als zijn publiek op zoek was naar een voorbeeld om zich aan te kunnen spiegelen. In zijn tienerjaren was hij onder de indruk van James Dean en Little Richard. Later werd Woody Guthrie zijn grote voorbeeld. Hij wilde zelfs een tijdje dat zijn vrienden hem alleen nog maar met Woody aanspraken. Tegelijkertijd zagen hele volkstammen Dylan als grote leider en voorbeeld. Dylan heeft zich altijd verzet tegen het feit dat men hem de stem van een generatie noemde – hij was de koning van de protestbeweging door de sociaal-kritische songs die hij vooral in het begin van zijn carrière maakte. Williamson vertelt dat Dylans manager, Albert Grossman er zelf bij de pers op hamerde dat ze Dylan zo noemden in hun stukken. Zoals Bob zelf zingt in Things have changed: ‘All the truth in the world adds up to one big lie…’
In de Rough Guide brengt Williamson de zanger weer terug naar menselijke proporties zonder zijn bewondering voor Dylan te verloochenen. Ik heb het boekwerk nog niet uit, maar lees met sneltreinvaart door het leven van Dylan en kan haast niet wachten tot ik lees over Dylans religieuze dwalingen als born-again christian en de ontwaking daarna. (Die hele periode is een goed voorbeeld dat ook Dylan ook maar een feilbaar mens is.) En ik kijk uit naar het stripalbum Bob Dylan revisited dat ik erna wil gaan lezen. En misschien dat ik daarna het eerste deel vanChronicles, het eerste deel van de autobiografie van Dylan, nog eens uit de kast haal, want hierin is schrijver Dylan soms net zo onduidelijk en ongrijpbaar als met sommige songteksten.
Een complexe graphic novel als Watchmen verfilmen is een immense taak. Aan de ene kant heb je de liefhebbers van de strip die het gelaagde verhaal zo getrouw mogelijk weergegeven willen zien. Aan de andere kant heb je de bioscoopbezoeker die nog nooit de strip heeft gelezen en gewoon een boeiende film wilt zien. De laatste groep heeft het meeste te mopperen bij deze stripverfilming.Watchmen, geschreven door Alan Moore en getekend door Dave Gibbons, kwam in een serie van 12 afleveringen uit voordat de graphic novel in zijn geheel werd uitgegeven. Sindsdien geldt Watchmen als een mijlpaal in de Amerikaanse stripgeschiedenis. De graphic novel speelde in op de tijdsgeest: halverwege de jaren tachtig heerste er angst voor een escalerende koude oorlog. In de allegorische wereld van Watchmen spelen superhelden een belangrijke rol in de strijd om wereldmacht. De Amerikanen hebben Dr. Manhattan (in de film gespeeld door Billy Crudup) als ultieme wapen: hij kan moleculaire structuur van alles veranderen. Ook The Comedian (Jeffrey Dean Morgan) knapt de vuile klusjes voor de Amerikaanse regering op. President Nixon is nog steeds aan de macht en sinds 1977 zijn alle superhelden door hem vogelvrij verklaard. Als de oude helden een voor een worden vermoord, gaat de vigilante Rorschach (Jackie Earle Haley) op onderzoek uit.Psychopaten, stoeipoezen en kostuumfetisjisten Watchmen zit propvol interessante ideeën die vóór die tijd en sindsdien weinig zijn nagevolgd door stripmakers. Moore onderzoekt nauwgezet uiteenlopende aspecten van het superheldengenre. In zijn wereld zijn de helden soms psychopaten (zoals het personage Rorschach), opgedirkte vechtpoezen (zoals Silk Spectre) of mensen met een kostuumfetisj (Nite Owl, die ‘hem’ in de film alleen overeind lijkt te krijgen als hij in uniform is). Heel andere types dan welke we normaliter aantreffen in superheldenstrips.Trouwe adaptatie Wie de strip kent ontkomt tijdens het kijken van deze avant-gardistische superheldenfilm niet aan het maken van vergelijkingen. De liefhebbers van de graphic novel hebben in dat opzicht niet veel te klagen: regisseur Zack Snyder (die eerder de strip 300 succesvol verfilmde) houdt zich nauwgezet aan de brontekst. De belangrijkste scènes uit Watchmen zitten in de film, zij het soms ietwat aangepast en ingekort. Wel heeft Snyder het einde veranderd en daarmee het verhaal versimpeld en logischer gemaakt. De overwegend grimmige toon van de graphic novel is overgenomen in de film. Terwijl de meeste superheldenfilms het genre altijd met een lichte dosis humor benaderen, valt er met de psychopaten in Watchmen weinig te lachen. Tenzij je een wel erg cynisch gevoel voor humor hebt.Misschien blijft Snyder de strip zelfs iets te trouw. De flashbackstructuur die de achtergrond van de superhelden duidelijk moet maken, haalt vaak de vaart uit de film. Hetzelfde geldt voor de momenten dat de karakters filosoferen. Dergelijke dialogen misstaan in de strip geenszins maar houden de film op en doen gekunsteld aan.Prachtige tableaus Watchmen is een overdonderend, visueel spektakel geworden. Snyder is in de geweld- en seksscènes overigens opvallend explicieter dan in de strip. Veel actie wordt door slowmotion beelden extra benadrukt. De digitale toverdoos heeft overuren gemaakt. Met wisselend succes: de echtheid van adembenemende tableaus wordt aangetast door de enkele digitale shots die er nep uitzien. Zo zijn de shots in Vietnam waarin Dr. Manhattan en The Comedian flink huishouden duidelijk voor een green screen gedraaid.Maar dergelijke zwaktes vergeet je meteen wanneer Snyder op effectieve wijze de toon van scènes weet te zetten door nummers te gebruiken van Bob Dylan, Simon & Garfunkel en Jimi Hendrix. Door de herkenbare liedjes wordt de alternatieve wereld van Watchmen haast natuurlijk versmolten met de feitelijke Amerikaanse geschiedenis. Het mooiste voorbeeld hiervan is de titelsequentie vol driedimensionale stills die bondig de historie van de superhelden verhaalt, terwijl ‘The Times They Are A Changin’ van Bob Dylan te horen is.Bottom line: In het genre van de superheldenfilm is de film Watchmen een uniek en bijzonder uitstapje. Snyder is erin geslaagd de geest van de graphic novel te vertalen naar het witte doek – geen geringe prestatie. De filosofische en alternatieve blik op de wereld van de superheld is een feest voor de liefhebber, maar het is de vraag of het grote publiek hierop zit te wachten. De graphic novel lezen voordat je de bioscoopzaal binnenstapt zal de kijkervaring verbeteren.Watchmen draait vanaf 5 maart in de Nederlandse bioscopen.Deze recensie verscheen ook op EeuwigWeekend.nl.Lees ook: