Tag: Boekrecensie
Recensie Mijn vriend Spider-Man
Mijn vriend Spider-Man: Superhelden, geeks en fancultuur is op verschillende blogs gerecenseerd. Slechts een Nederlandse krant waagde zich aan een bespreking en dat was de Volkskrant.
Joost Pollmann, stripjournalist en de voormalige creatief directeur van de stripdagen Haarlem, las het boek en schreef onderstaande bespreking. Deze werd gepubliceerd op 6 juli 2017, naast een recensie van Spider-Man: Homecoming. Zoals je kunt zien heeft de beeldredactie van de krant bij de recensie een verkeerde cover geplaatst.
Ik vond het erg fijn dat een landelijke krant als de Volkskrant aandacht aan mijn debuut schonk. Al blijft het een beetje gek als je eigen boek besproken wordt terwijl je zelf jarenlang strip- en filmrecensies hebt geschreven. Wat dat betreft was het schrijven van Mijn vriend Spider-Man in meerdere opzichten een leerzame ervaring.
Volwassenen zijn ook maar amateurs
Op een doodnormale dag liep ik door de American Book Center (ABC) in Amsterdam, op de eerste verdieping waar ik mij tussen de strips en filmboeken het meeste thuis voel. Er stond een kar volgestapeld met boeken, vaak meerdere exemplaren van dezelfde titel, klaar om in de kasten gezet te worden. Eén boek trok mijn aandacht. Misschien omdat het een paperback was tussen de verzameling hardcovers, maar waarschijnlijk omdat dit het enige exemplaar leek te zijn. Een uniek boek tussen een berg dubbelaars.
Het bleek een nieuw boek te zijn van een van mijn favoriete schrijvers, Michael Chabon. Manhood for Amateurs stond erop de voorkant. Een titel die me meteen aansprak. Manhood for Amateurs is Chabons eerste non-fictie boek. Sterker nog: het werkje is autobiografisch. Mijn interesse was gewekt. Ik volg Chabon al sinds ik de film Wonder Boys zag en later de roman las waarop die film gebaseerd is. En hoewel ik tot twee keer toe zijn sleutelroman The amazing adventures of Kavelier & Clay niet doorkwam, beschouw ik mezelf als een fan van deze schrijver. Daarbij woont hij in Berkeley, de stad in the bay erea waar ik woonde van 1995-96. Kortom, dit boek moest ik lezen. Het leek immers alsof het speciaal voor mij was neergelegd, dit singuliere exemplaar op een kar vol met boeken. Ik heb me prima vermaakt met Manhood for Amateurs. Niet in de laatste plaats omdat Chabon op openhartige wijze toegeeft dat volwassenen ook maar wat aankloten maar dat we het in tegenstelling tot het jonge grut dat we voortbrengen, goed weten te faken dat we weten wat we doen:
‘This is an essential element of the business of being a man: to flood everyone around you in a great radiant arc of bullshit, one whose source and object of greatest intensity is yourself. To behave as if you have everything firmly under control even when you have just sailed your boat over the falls. “To keep your head,” wrote Rudyard Kipling in his classic poem “If,” which articulated the code of high-Victorian masculinity in whose fragmentary shadow American men still come of age, “when all about you are losing theirs”; but in reality, the trick of being a man is to give the appearance of keeping your head when, deep inside, the truest part of you is crying out, Oh, shit!’
Wat mij betreft is bovenstaand citaat een mooie omschrijving van de schrijnende onkunde waar we in het dagelijks leven mee te maken hebben. Zoals de medewerker van de helpdesk van je internetprovider die niet meer weet over het aan de praat krijgen van je verbinding dan dat er op het blaadje voor zijn neus staat. En dat is meestal bar weinig. Of de expert in de elektronicawinkel die schijnbaar minder weet over de videocamera die je wil gaan kopen dan jijzelf. Of die babbelaar op het feestje die het gesprek altijd weet te laten draaien om die drie feitjes die hij wel weet.Ik vind dat wanneer er sprake van service moet zijn, de bieder daarvan verdomd goed moet weten wat hij doet. In dagelijkse situaties echter, faken we het allemaal wel eens. Vaak leer je door gewoon in het diepe te springen en aldoende te ontdekken waar je precies mee bezig bent. Daar is op zich niets mis mee. Dat een van mijn favoriete schrijvers dat toegeeft, beschouw ik als een troost.
De uitgebreide recensie die ik van Manhood for Amateurs schreef, staat deze week op het blog van de ABC.
In mei 2002 brachten Frank Miller en Charles Brownstein een weekend door bij Will Eisner in Florida. Brownstein interviewde de twee stripgiganten; de vele uren tape resulteerden in 2005 in het boek Eisner/Miller – het boek kwam een paar maanden na het overlijden van Will Eisner uit. Brownstein schreef de gesprekken op als een dialoog tussen Eisner en Miller. Eisner/Miller is een boek dat iedere stripliefhebber gelezen moet hebben.
Will Eisner is een van de pioniers in de stripwereld en werd beroemd met zijn strip The Spirit (waar Miller overigens vorig jaar een filmversie van maakte). Nadat hij jaren werkte aan instructieboeken in stripvorm, begon hij in de jaren zeventig met het maken van meer persoonlijke verhalen. Volgens de legende zou Eisner de term graphic novel hebben bedacht om zijn strip A Contract with God aan een uitgever te slijten. Geen enkele serieuze uitgever zou immers geïnteresseerd zijn in het uitgeven van een strip, maar hetzelfde werk een grafische roman noemen gaf de uitgave de nodige allure. Naast A Contract with God maakte Eisner nog andere graphic novels als The Plot en The Dreamer, wat gaat over zijn ervaringen in de stripindustrie.Frank Miller is op zijn eigen manier een grootheid. De laatste jaren staat hij vooral bekend om zijn serie Sin City en het historische epos 300 die allebei verfilmd werden. In de vroege dagen van zijn carrière drukte Miller een nadrukkelijke stempel op superhelden als Daredevil: de reeks die hij schreef en tekende en die geïnkt werd door Klaus Janson is legendarisch. Ook blies hij Batman nieuw leven in met The Dark Knight Returns. Hierin zette Miller een cynische en fascistische versie van Batman op leeftijd neer die perfect paste in de jaren tachtig – een tijd waarin de Koude Oorlog even heel erg heet leek te worden.
Leesgenot
Het is eindeloos fascinerend om de twee grootheden uit de stripwereld met elkaar te horen converseren – en vooral ook discussiëren – over de geschiedenis van Amerikaanse comics, de invloed van nieuwe technologie op het medium en de strijd tegen censuur. Het boek is rijk aan illustraties van Miller, Eisner en andere stripmakers, bevat een aantal foto’s van de gesprekken en bestaat uit korte hoofdstukken die thematisch zijn ingedeeld. Uit de gesprekken komt duidelijk naar voren hoe verschillend de werkwijzen van Eisner en Miller zijn. Waar Eisner eerst de positie van de tekstballonnen bepaalde en, inkte om vervolgens een pagina in potlood te tekenen en te inkten, koos Miller er bijvoorbeeld bij de graphic novel Sin City: Family Values voor om eerst alle pagina’s te tekenen, daarna de tekst op de pagina te inkten en dan pas de potloodtekeningen in de inkt te zetten.
Het is in de kunst van het weglaten dat beide heren elkaar op het vlak van stijl ontmoetten. Eisner en Miller vinden dat je in een strip lang niet alles hoeft te tekenen – je kunt elementen suggereren, de lezer maakt het plaatje toch zelf in zijn hoofd af. In wezen is de stijl van beide stripmeesters impressionistisch. In Millers Sin City-reeks is dat goed duidelijk. Hij gebruikt een sterk zwart-wit contrast en vol silhouetten en schaduwpartijen. Vaak bevat de achtergrond slechts enkele details.Guns for hire
Eisner en Miller waren ten tijde van het interview al jaren goed bevriend, al waren ze het lang niet altijd met elkaar eens. Juist de momenten dat ze met elkaar in discussie gaan, komt de lezer het meeste te weten over hun visie op de strip.Over tekentechnieken kan de aspirant-stripmaker dus veel leren van Miller en Eisner. Wat betreft hun inzichten over de stripindustrie trouwens ook. Ze geven een paar goede tips over hoe je een voet tussen de deur krijgt bij uitgevers en klappen flink uit de school over de stripindustrie. Ze vertellen over hoe bitter Jack Kirby al die jaren was omdat hij vond dat Stan Lee alle credits voor hun creaties kreeg. Volgens Miller wilde Kirby ooit een boek schrijven met de titel: Excelsior, My ass!.
Eisner vertelt dat in de begindagen van de comicsindustrie uitgevers oppermachtig waren. Ze wisten makkelijk de rechten te verwerven van personages. Als een stripmaker met een goed idee kwam, was hij verplicht alle rechten ervan over te dragen aan de uitgever, anders kon hij verdere opdrachten wel vergeten. Eisner was bij Bob Kane thuis toen die terugkwam met het contract dat hij had gekregen voor Batman. Het enige wat Kane voor zijn creatie terugkreeg was de belofte van werk en een afgesproken bedrag per afgeleverde pagina. Geen gouden bergen dus. Die kreeg Kane jaren later, toen hij een advocaat inschakelde. Hij kreeg nooit de rechten meer van Batman, maar werd wel financieel gecompenseerd. De uitgevers lieten merken dat als de stripmaker slechts een gun for hire was en gemakkelijk vervangen kon worden voor een andere werker als hij niet na behoren presteerde. Volgens Eisner en Miller had dit tot gevolg dat de beroepsgroep jarenlang met een minderwaardigheidcomplex kampte. Pas in de jaren tachtig ontstond er een royaltysysteem voor stripmakers. Dit hing samen met de opkomende cultus rondom bepaalde makers zoals Frank Miller, Todd McFarlane en anderen.
Brownstein, Charles – Eisner/Miller.
Dark Horse Books – 19.95 dollar
ISBN 1-56971-755-9
Deze recensie is ook gepubliceerd op het stripblog van Zone 5300.Lees ook:
Mike leest The Rough Guide to Bob Dylan
Ik hou van Rough Guides: het zijn net spoedcursussen in pocketformaat. Ik vind het fijn om in een korte tijd in een onderwerp te duiken en daar dan van alles over te lezen. Een Rough Guide – de naam geeft het al aan – is niet allesomvattend, maar een goed begin om elementaire kennis op te doen. Op dit moment zit ik geregeld met mijn neus in The Rough Guide to Bob Dylan geschreven door Nigel Williamson.
Eigenlijk was ik al jaren een fan van Dylans werk zonder dat ik het echt doorhad. Ik kende het nummer ‘Mr. Tambourine Man’ in de versie van The Byrds, ‘All along the Watchtower’ eerst van U2, later van Hendrix en uiteindelijk van Dylan zelf. Met Dylan zelf maakte ik kennis via Wonder Boys, de film van regisseur Curtis Hanson waar Amerikaans bekendste troubadour de track ‘Things Have Changed’ voor schreef. Dylan won terecht een Oscar voor dit prachtige nummer. De soundtrack van deze film zit overigens vol met prachtige klassiekers van onder meer Neil Young, John Lennon en Van Morrison. Op een zekere dag kocht ik dit schijfje bij Concerto in Amsterdam en er ging een nieuwe wereld vol oude popnummers voor me open. Ik was vooral onder de indruk van het viertal Dylan-tracks, waaronder het prachtige ‘Not Dark Yet‘. (Zie hier een recensie over de film.)
Ik raakte geïntrigeerd door het eigenzinnige stemgeluid van Dylan. Je houdt ervan of niet. Ik vond het prachtig; had nog nooit zoiets gehoord. Nou ja, dat laatste is niet helemaal waar – natuurlijk had ik Dylan ooit wel eens horen zingen, maar de kracht van de songs en zijn performance waren tot dan toe nog niet tot mij doorgedrongen. Mijn enthousiasme voor de film Wonder Boys was het begin van een ontdekkingsreis naar het oeuvre van Dylan die met de Rough Guide een verdere verdieping vindt.
Boegeroep
In een kleine 400 pagina’s schrijft Williamson uitvoerig over het leven en de carrière van Dylan, de albums (tot 2004, het jaar van publicatie), de films met en van Dylan, de bootlegs en de 50 beste songs die Bob ooit maakte. Uiteraard staan ‘Things Have Changed’ en ‘Not Dark Yet’ ook op die lijst. Over sommige dingen lees ik niet voor het eerst, zoals het incident op het Newport Folk Festival op 25 juli 1965. Daar trad Dylan voor het eerst op met elektronische versterking en dat werd hem door het folkpubliek niet in dank afgenomen. Volgens de legende werd de muziek overstemd door boegeroep en kwam Dylan later terug met een akoestische gitaar om de boel te lijmen. Williamson weet deze mythe in de juiste proporties te plaatsen. Zo zou een deel van het publiek helemaal niet tegen het nieuwe geluid van Dylan zijn en het juist hebben toegejuicht en was het publiek vooral ontevreden over de korte duur van het optreden.
Dat is zo mooi aan de verhalen rondom Dylan: mythe, waarheid, fictie en wishful thinking lopen naadloos door elkaar. Iets waar de zanger vanaf het eerste uur zelf aan mee heeft gewerkt door zijn afkomst mooier voor te schilderen dan het was. Zo zou hij wees zijn en bij het circus hebben gezeten. Interessant is ook dat Dylan net zo goed als zijn publiek op zoek was naar een voorbeeld om zich aan te kunnen spiegelen. In zijn tienerjaren was hij onder de indruk van James Dean en Little Richard. Later werd Woody Guthrie zijn grote voorbeeld. Hij wilde zelfs een tijdje dat zijn vrienden hem alleen nog maar met Woody aanspraken. Tegelijkertijd zagen hele volkstammen Dylan als grote leider en voorbeeld. Dylan heeft zich altijd verzet tegen het feit dat men hem de stem van een generatie noemde – hij was de koning van de protestbeweging door de sociaal-kritische songs die hij vooral in het begin van zijn carrière maakte. Williamson vertelt dat Dylans manager, Albert Grossman er zelf bij de pers op hamerde dat ze Dylan zo noemden in hun stukken. Zoals Bob zelf zingt in Things have changed: ‘All the truth in the world adds up to one big lie…’
In de Rough Guide brengt Williamson de zanger weer terug naar menselijke proporties zonder zijn bewondering voor Dylan te verloochenen. Ik heb het boekwerk nog niet uit, maar lees met sneltreinvaart door het leven van Dylan en kan haast niet wachten tot ik lees over Dylans religieuze dwalingen als born-again christian en de ontwaking daarna. (Die hele periode is een goed voorbeeld dat ook Dylan ook maar een feilbaar mens is.) En ik kijk uit naar het stripalbum Bob Dylan revisited dat ik erna wil gaan lezen. En misschien dat ik daarna het eerste deel van Chronicles, het eerste deel van de autobiografie van Dylan, nog eens uit de kast haal, want hierin is schrijver Dylan soms net zo onduidelijk en ongrijpbaar als met sommige songteksten.
Wordt vervolgd…
Lees ook:
- Leeshonger
- Filmrecensie Wonder Boys
- Filmrecensie How Many Roads (over de fans van Bob Dylan)
- Filmrecensie I am Not There
- Column: Grote verwachtingen
Elke donderdag schrijft Hans Aarsman in de Volkskrant een column naar aanleiding van een nieuwsfoto. Een selectie van de beste columns zijn recent gebundeld in Ik zie, ik zie: De Aarsman Collectie.Hans Aarsman (fotograaf en schrijver van romans en toneelstukken) bestudeert de nieuwsfoto nauwgezet en ziet details die alleen na grondige observatie als evident beschouwd mogen worden. Deze details vormen de bouwstenen voor een boeiend relaas die de lezer anders naar foto’s doet kijken.Kuiken
Aarsman heeft oog voor markante foto’s. Zoals die waarop Poetin, de toenmalige president van Wodkaland, in zijn handen een kuiken vasthoudt en zijn zachte gevederde vriend indringend aankijkt. Indringend en goed kijken is de kern van wat Aarsman doet. Alleen zo zie je bepaalde zaken niet over het hoofd. Zoals op de foto van receptioniste Saya die ook op de cover van Ik zie ik zie: de Aarsman collectie staat. Op het eerste gezicht een aantrekkelijk Japans meisje. Wie goed kijkt ziet dat ze een robot is. De meeste lezers zullen dit feit pas ontdekken als ze de foto voor de tweede keer zien en Aarsman ze erop wijst.Ieder detail kan de aanleiding voor een column zijn, zelfs de varens in de tuin van het Witte Huis waar een paparazzo klaar ligt om Bush en de zijnen te fotograferen op een 911-herdenking: ‘Zou niemand in het Witte Huis weten dat varens schaduw en vocht nodig hebben, zo’n beetje alles wat het grasveld voor het Witte Huis niet kan bieden? Ze zijn van plastic, kan niet anders. […] Plastic varens, dat kan alleen de regering-Bush bedenken.’Aarsman interpreteert, beweert en weet dankzij zijn soepele pen te overtuigen. Daarbij laat hij zo nu en dan zijn associatievermogen de vrije loop, zoals bij de foto waarop de Noord-Koreaanse leider Kim Jong-il een duikboot inspecteert. Aarsman schrijft bij deze foto een caberesk stukje tekst waar de grote leider flink in de maling wordt genomen. Hetzelfde trucje past hij toe bij maar liefst twee foto’s van George W. Bush. Kennelijk heeft hij het niet zo op onnozele dictators met grootheidswaan.
Wat Aarsman schrijft hoeft niet per se waar te zijn natuurlijk. In zijn beschrijvingen geeft de observator ook iets van zichzelf vrij. Soms roept dit ontroering op, zoals met de foto waarop een massa politieagenten zich op straat heeft verzameld. Een jonge collega van hen is net begraven, doodgeschoten toen hij een auto aanhield. Het is niet zozeer de compositie van de foto die aangrijpt als wel het feit dat in het licht van de dood, kleine hobbels in het leven onbelangrijk worden. Het is een universeel thema dat passend verbeeld wordt door de honderden geuniformde agenten op de foto. Aarsman geeft deze nieuwsfoto een persoonlijke lading doordat hij aangeeft er zelf door ontroert te zijn: ‘De behoefte om een foto bij me te hebben, wat heb ik die lang niet gehad. En dan af en toe naar de foto kijken, als ik me weer eens opwind over niets.’20.000 foto’s per week
In de eerste jaren van de Aarsman Collectie ging Hans Aarsman enkele dagen per week naar een café met een grote leestafel om in kranten en tijdschriften naar foto’s te zoeken. Sinds 2007 zit hij op de fotoredactie van de Volkskrant en neemt hij zo’n 5000 foto’s van persbureau door. Per week bekijkt hij zo’n 20.000 foto’s. Daaruit selecteert hij er uiteindelijk één voor de Aarsman Collectie. En niet de eerste de beste. Nee, de foto moet de plaatjesman op de een of andere manier raken.Volgens Aarsman is nieuwsfotografie eerlijker dan schriftelijke berichtgeving: ‘Door nieuwsfoto’s grondig te bestuderen krijg je een objectiever beeld van nieuwsberichten. Hoe vaak komen die niet uit de tweede, derde, vierde hand? Een foto is altijd uit eerste hand, een fotograaf moet ter plekke zijn,’ schrijft hij in de inleiding van Ik zie ik zie. Maar fotografie heeft ook zijn beperkingen. De betreffende foto is een momentopname, gemaakt in een fractie van een seconde. Wat er voor of na het afdrukken van de knop heeft gespeeld, daar kunnen we slechts naar gissen. Hetzelfde geldt voor wat er buiten het fotokader te zien is.
Beetje flets
Ik zie ik zie is het tweede boek over de Aarsman Collectie, in 2005 verscheen een eerste bloemlezing. In Ik zie ik zie staan de foto’s twee pagina’s breed afgedrukt. De tekst staat op de even bladzijde erna. Het is ergens jammer dat ze de foto’s niet links hebben afgedrukt en de tekst rechts. Nu ben je verplicht om telkens opnieuw de bladzijde om te slaan als Aarsman over een specifiek detail schrijft. Naast de tekst staat wel een uitsnede van de foto afgedrukt, maar dat is niet altijd het detail dat de kern van de column is. Omdat er voor dik inktopzuigend papier gekozen is, komen veel kleuren flets uit. Glanzend papier had de foto’s er beter uit doen zien.De manier van uitgeven had wat mij betreft dus net zo doordacht mogen zijn als de stukken van Aarsman zelf. Toch is dit boek een moet-hebben. Perfect om zo nu en dan eens door te bladeren, een willekeurige foto met bijbehorende stuk te lezen. Bekijk eerst zelf de foto aandachtig en laat je daarna verrassen door de visie van Aarsman.Ik zie ik zie: De Aarsman Collectie
Aarsman, Hans. Uitgeverij Podium, ISBN 9789057593581Deze recensie verscheen ook op EeuwigWeekend.nl.
New York, New York. Daar wonen Spider-Man en alle andere superhelden van Marvel. Niet echt natuurlijk, het zijn maar stripfiguren!
Binnenkort bezoek ik de Grote Appel van de Verenigde Staten. Ik was er al in 1996 – ver voor 911. Ben erg benieuwd hoe ik de stad nu zal ervaren.
Een tijdje geleden trof ik The Marvel Comics Guide to New York City aan in de boekwinkel. Het boekje lag verstopt tussen allerlei graphic novels. Peter Sanderson beschrijft de rijke geschiedenis van het Marvel Universum per locatie in New York en geeft aan in welke comic de betreffende gebeurtenis plaatsvond. Van The Brooklyn Bridge waar Peter Parkers grote liefde Gwen Stacy door de Green Goblin werd vermoord, tot de locatie van koffiehuis The Coffee Bean waar Parker & co. in de vroege jaren zeventig rondhingen. Harry Osborn is tegenwoordig de eigenaar van deze tent. Mocht je trek krijgen in een bak koffie, het staat in Greenwich Village. Ook locaties waar The Fantastic Four robbertjes knokten tegen Dr. Doom staan erin en Fogwell’s Gym in Hell’s Kitchen, de wijk waarin Daredevil huishoudt.
De schrijvers en tekenaars van Marvel gebruikten voor het eerst New York als woonplaats voor hun superhelden. Daarvoor werden er altijd fictieve Amerikaanse steden bedacht zoals Metropolis en Gotham City – fictieve versies van New York die je nooit kunt bezoeken. Maar in New York kun je rondlopen in Forest Hills te Queens, waar Peter Parker opgroeide of een bezoekje brengen aan Coney Island waar onder andere Daredevil slaags raakte met Bullseye en Galactus een heel amusementspark vernietigde in een gevecht tegen de Silver Surfer en The Fantastic Four.
Het leuke aan het boekje is dat Sanderson feiten vermengt met gebeurtenissen uit de Marvel-strips. Hierdoor leer je niet alleen op terloopse wijze iets over de geschiedenis van New York; door de vermenging van feit en fictie wordt de geschiedenis van de Marvel-helden haast echt. Kortom: de perfecte reisgids voor een nerd als ik.
De dood van Gwen Stacy: het moment dat Amerikaanse comics hun onschuld verloren.
Sanderson, Peter. The Marvel Comics Guide To New York City.
Pocket Books, Simon & Schuster, 2007.
Lees ook:
Boekrecensie: Burial van Neil Cross
Schuldgevoel laat zich niet begravenHet Engelse gezegde mag dan ‘Never judge a book by its cover’ luiden, het is het omslag van Burial dat me nieuwsgierig maakte naar dit boek. Een in negatief afgedrukte zwart-wit foto van een auto die langs een verlaten landweggetje stilstaat. Onder de foto staat in vette rode letters de naam van de auteur geschreven, met daaronder in een vaag spookachtig lettertype de titel van het boek. Het omslag belooft mysterie met een bovennatuurlijke spanning. De inhoud van het boek maakt deze belofte meer dan waar. Op een fatale nacht ontmoet Nathan de negentienjarige Elise op het feestje van zijn baas. Samen met Bob, een oppervlakkige kennis, rijdt hij Elise naar een afgelegen plek, alwaar Nathan en het meisje met elkaar vrijen. Wanneer Bob even later het meisje lichamelijk bevredigd, overlijdt ze aan wat op het eerste gezicht een toeval lijkt. Omdat de mannen bang zijn gearresteerd te worden voor moord, besluiten ze Elise ter plekke te begraven. Vanaf dit moment zal hun leven nooit meer hetzelfde zijn.Schuld en boete
Schrijver Neil Cross volgt de stappen die Nathan onderneemt om met zijn schuldgevoel in het reine te komen. De vraag of hij en Bob met hun verschrikkelijke daad weg zullen komen, werpt een schaduw over iedere scène die na de dood van Elise volgt. De spanning loopt op wanneer Nathan contact probeert te krijgen met de oudere zus van Elise en steeds meer betrokken raakt bij haar familie. Van dichtbij ervaart hij welke schade de verdwijning van Elise in het leven van deze mensen heeft berokkend. Bij Bob, die al jaren een diepgaande interesse koestert voor het paranormale, nemen de schuldgevoelens bovennatuurlijke vormen aan.Door het verhaal ga je je afvragen wat je zou doen wanneer je zelf in de ongelukkige schoenen van Nathan zou staan. Burial biedt je de kans om deze situatie op een veilige, maar intensieve manier te exploreren. Neil Cross, die zowel romans als televisiescripts pent, heeft met Burial een meeslepende, psychologische thriller vol vloeiende dialogen en kernachtige beschrijvingen geschreven.Hier en daar gebruikt de auteur treffende metaforen. Zoals deze beschrijving van vier lijntjes coke op een spiegel: ‘a cat’s claw gash across his reflection’. In Burial eindigt Cross de korte hoofdstukken steevast met een cliffhanger of met een interessante observatie. Dit maakt het moeilijk de thriller neer te leggen. De bijna 300 pagina’s zijn dan ook gelezen voordat je het weet.Euro avant la lettre
Op één moment laat de auteur overigens wel een steekje vallen: Nathan reist in 1998 door Griekenland en betaalt daar met euro’s – vier jaar voordat deze munteenheid geïntroduceerd werd. Nu heb ik een ongecorrigeerd proefexemplaar gelezen, dus waarschijnlijk is die fout er door de redacteur wel uitgehaald. Verder heb ik op dit spannende boek weinig aan te merken. Lezen dus.Burial is 5 januari uitgekomen.Cross, Neil. Burial.
Simon & Schuster. ISBN 978-0-7432-3141-1Deze recensie verscheen ook op EeuwigWeekend.nl. Een Engelse versie verscheen op het blog van de ABC. Check it out.
Bert Wagendorp en Jos Collignon zijn respectievelijk columnist en cartoonist voor de Volkskrant. Hun werk is nu gezamenlijk gebundeld in Het kan altijd erger.
Wagendorp heeft zijn schrijfpen ondergedompeld in een sarcastische inkt. Daarmee beschrijft hij het reilen en zeilen in Nederland en geeft hij op gepaste toon commentaar op de wantoestanden in dit land. Een land waar veel rapporten worden geschreven maar beslissingen tot het oneindige vooruit worden geschoven, waar oorlog aan het volk wordt versleten door hem op leugenachtige wijze als opbouwmissie te bestempelen en waar de luchthaven Schiphol allerlei geluidreductiemiddelen verzint om stiekem toch maar te kunnen groeien. Volgens Wagendorp is het maar droevig gesteld in ons kleine kikkerlandje – tijdens het lezen van de bundel werd menig eigen oordeel bevestigd.
Hoorspel
Hilarisch is het idee dat het Ministerie van Defensie twee jaar lang een hoorspel in Uruzgan gaat uitzenden om daar het kwaad (lees: opiumhandel) mee te bestrijden. Wagendorp schrijft: ‘Ik weet niet of u wel eens naar een Nederlands hoorspel luistert. Ik wel, per ongeluk. En ik denk dat we hiermee andermaal heel dicht tegen “marteling” aan zitten. Persoonlijk hoor ik in elk geval liever een gemeen hoge fluittoon of keihard Dries Roelvink – toch probate methodes om alles te bekennen.’ Enkele paragrafen later concludeert hij terecht dat we stapelgek zijn geworden.
Snedig commentaar
Ook geeft hij snedig commentaar op een van de vele verschenen rapporten, zoals De Staat van de Ruimte, Nederland zien veranderen. ‘Prachtig rapport trouwens,’ schrijft Wagendorp. ‘Ik heb me er uren mee vermaakt en viel van de ene verbazing in de andere. Als de Nederlander niet bestaat, en het Mooie Nederland evenmin, dan hebben we in elk geval onze rapporten nog om onze uniciteit te bewijzen.’
Politieke prenten
De cartoons van Jos Collignon doen wat betreft scherpte niet onder voor de teksten van Wagendorp. Collignon tekent al jaren politieke prenten. Dat doet hij met een penseel, wat een mooie losse lijnvoering oplevert. De cartoons slaan lang niet altijd op de column waar ze bij staan, en dat is wel een beetje jammer. Een bundeling van verschillende media werkt wat mij betreft het beste wanneer er een duidelijke wisselwerking tussen beide is. Dan kunnen cartoon en column elkaar immers versterken.
Houdbaarheidsdatum
Het nadeel van columns over de waan van de dag is natuurlijk dat deze een korte houdbaarheidsdatum hebben. Wie weet over een jaar nog wie Bokito was? De ‘film’ van Wilders zal hoogstens een voetnoot halen in de Nederlandse filmgeschiedenis. Zelfs Rita Verdonk zal op een mooie dag vergeten zijn. (Laten we het hopen.) De actualiteit biedt prima stof voor een column in krant of op interpret; gebundeld in boekvorm zijn de columns vooral geschikt als naslagwerk: wat gebeurde er dan precies in 2007-2008, papa? Voor de lange duur zijn vooral de teksten en cartoons over de Nederlandse volksaard interessant.Wie geen zin heeft om de Volkskrant open te slaan (wat ik me zo kan voorstellen) kan de cartoons van Collignon op zijn eigen site bekijken. Een verrassend volledige site: behalve een beknopte biografie, schetsen en ander werk staan er zelfs twee vakantiehuisjes in Frankrijk te koop. De cartoons van Collignon en de columns van Wagendorp staan ook op de site van de Volkskrant. En ja, je kunt natuurlijk ook gewoon de bundel aanschaffen: prima leesvoer voor in de trein.
Comics Creators on Spider-Man kwam in 2004 al uit bij Titan Books. Ik kreeg het boek pas recent onder ogen en vind dat dit inspirerende werkje als nog een recensie verdient. The Fantastic Four mag dan het eerste superhelden-team uit de pen van Stan Lee zijn waarmee The Marvel Age of Comics in de jaren zestig werd ingeluid, het boegbeeld van de uitgeverij en de meest originele creatie van Lee blijft toch de jonge tiener die dankzij de noodlottige beet van een radioactieve spin al sinds 1962 de harten van menig lezer én stripmaker heeft sneller doen kloppen. Ik heb het natuurlijk over het personage Peter Parker die als Spider-Man zijn grote krachten op een verantwoordelijke wijze ten goede van de mensheid probeert te benutten. In ieder geval sinds zijn geliefde oom Ben werd vermoord door een inbreker die Peter — te druk met zijn eigen ego — een paar weken ervoor had laten gaan. Achter de schermen
De stripserie The Amazing Spider-Man wordt sinds 1963 uitgegeven door Marvel Comics. Voor deze serie schrijven en/of tekenen is het summum voor veel Amerikaanse comictekenaars. Voor Comics Creators On Spider-Man interviewde Tom DeFalco de bekentste makers over hun werk aan Spider-Man. DeFalco is geen onbekende in de stripwereld: hij was ooit hoofdredacteur bij Marvel en schreef ook Spider-Man-comics. Op dit moment is Spider-Girl een van zijn projecten. DeFalco sprak met vakbroeders als Stan Lee, Marv Wolfman, Gerry Conway, Roger Stern, John Romita Sr., J.M. De Matteis en Brian Michael Bendis over hoe het er bij Marvel Comics aan toe gaat, hoe de schrijvers en tekenaars te werk gaan en hoe de stripmakers tegen de muurkruiper aankijken. Groot gemis aan deze collectie van geïnterviewden is het onbreken van John Romita Jr. en J. Michael Straczynski — het succesvolle team dat tot voorkort aan Amazing Spider-Man werkte. Romita werd eerder aan de tand gevoeld in het boek Artists on Comics Art terwijl Straczynski door de drukte geen tijd had voor een gesprek.
Leuke anekdotes
Door de interviewvorm van vraag en antwoord heeft het boek een anekdotisch karakter. De ene maker vult vaak de andere aan. Zo claimt Stan Lee niet meer precies te weten waarom Steve Ditko, de eerste tekenaar van Spidey, stopte met het tekenen van Spider-Man. John Romita Sr. weet echter te vertellen dat de twee ruzie hadden over de identiteit van de Green Goblin. Ditko wilde dat de goblin in werkelijkheid een onbelangrijk personage was, terwijl Lee ervan overtuigd was dat het Norman Osborn, een bekende van Peter Parker, moest zijn. Dat vond hij veel dramatischer. (Het feit dat regisseur Sam Raimi altijd een persoonlijke band tussen het webhoofd en zijn vijanden probeert te forceren om de films dramatischer te maken, onderstreept Lee’s standpunt.) Kloonsaga
Comics Creators On Spider-Man bevat origineel artwork van de tekenaars en kaderteksten met extra informatie. De kaders bieden een mooie staalkaart van Spider-Mans wereld, geschiedenis en uitgeefverleden. Daarmee komen ook de misstappen die Marvel heeft gemaakt aan de oppervlakte. Het recente uitwissen van Peter Parkers huwelijk is slechts één in een reeks van ‘fouten’. In de jaren negentig werd Spidey’s geschiedenis omgegooid toen bleek dat hij eigenlijk een kloon was van de echte Peter Parker. Uit de verschillende anekdotes blijkt dat deze zogenaamde ‘Kloonaga’ oorspronkelijk maar een half jaar zou duren. De grote lijnen werden tijdens vergaderingen uitgedacht. Toen het verhaal de comicverkoop deed stijgen, werd de plot drie en een halfjaar lang uitgesmeerd. Uiteindelijk bleek Peter Parker natuurlijk helemaal geen kloon te zijn, maar toen was het project al volledig ontspoord. Dat krijg je ervan als makers zich te veel laten leiden door marketeers. Marvel plot
Strips schrijven bij Marvel moet een heerlijke baan zijn. In zijn hoogtijdagen schreef Lee verschillende stripboeken per maand. Hiervoor ontwikkelde hij een heel terloopse manier van plotten die bekend staat als ‘Marvel Plot’. Lee vertelde de tekenaar in grote lijnen wat de plot zou zijn. John Romita Sr. vertelt dat hij tijdens zijn gesprekken met Lee aantekeningen maakte op basis waarvan hij aan de slag ging met tekenen. Als Romita klaar was kreeg Lee de potloodpagina’s onder ogen en schreef hij hiervoor de dialoog. Met de Marvel-manier van plotten bepaalt de tekenaar dus hoeveel plaatjes en pagina’s hij aan een scène besteedt. Met deze manier van werken is hij verantwoordelijk voor het verhaalritme van de comic en niet de auteur.
Solliciteren in de stripwereld
DeFalco vraagt zijn collega’s ook naar hoe ze in de comicsindustrie terecht zijn gekomen. Veel makers begonnen bij DC Comics omdat daar elke donderdag een rondleiding werd gegeven. Aspirant-tekenaars en -schrijvers volgden deze toer wekelijks om zo in contact te komen met de redacteuren bij DC. Anderen stuurden herhaaldelijk werk naar de redacteuren of spraken ze aan op stripbeurzen. Mocht je aspiraties in die hoek hebben: gewoon de deur platlopen dus. Deze schrijver heeft de hoop om ooit een goede striptekenaar te worden al eeuwen geleden opgegeven, maar kan daarom des te meer genieten van de enthousiasmerende anekdotes en inzichten uit het boek van Tom DeFalco. Door de verhalen krijg ik zin om de oude Stan Lee comics weer uit de kast te pakken én om zelf een poging te wagen een goed (strip)plot te gaan pennen. Linkjes!
- Meer over Spider-Man vind je hier.
- Meer over Marvel & DC vind je het mega essay over de wereld van superhelden.
- Meer over de scheiding van Spiderman en de boze reacties hierop.
Wil ik echt weten dat Kevin Smith zijn e-mail checkt als hij op de wc zit, hoe vaak hij met zijn vrouw neukt en als hij masturbeert op zijn laptop foto’s van haar bekijkt? Natuurlijk niet. In zijn dagboek My boring-Ass Life is Smith erg openhartig en geeft hij zich letterlijk en figuurlijk bloot. De regisseur van onder andere Clerks (I+II), Chasing Amy en Dogma, geeft een minutieuze beschrijving van het verloop van zijn dagen en laat haast geen detail onvermeld. In contrast met zijn openhartigheid laat hij echter op sommige momenten cruciale informatie weg. Als hij een grote scène moet spelen in de film Catch & Release (Susannah Grant, 2006) die nogal wat van zijn acteertalent vereist, noteert hij op die dag dat hij de scène gedaan heeft zonder ook maar enig detail te geven.
Routine
Als je alle film- en stripzaken van Smiths werk buiten beschouwing laat, beschrijft Smith een heel normaal leven. Of nu ja, normaal voor iemand die in Los Angeles woont: in het gezin Smith wordt praktisch nooit gekookt; Kevins schoonouders en Jason Mewes wonen bij hem in. En zijn werkdag is iets anders dan iemand die van negen tot vijf op kantoor werkt. De herhaling en overeenkomstige beschrijvingen van Smiths dagelijkse routine geven het werk een bijna meditatief karakter. “I wake up, shit and check email…”
Afkicken
Tussen de alledaagse ruis zitten voor de fan van Smiths oeuvre kleine juweeltjes. Als hij schrijft over het tot stand komen van Clerks II, de Q&A’s en over hoe Jason Mewes afkickt van de heroïne – dát zijn de momenten om te koesteren. Wie een tweede Silent Bob Speaks verwacht – een bundeling van de scherpe columns van Smith – komt bedrogen uit. My Boring-Ass Life is alleen voor de echte die hard-fans.
Lees ook de andere artikelen over Kevin Smith op deze site.
Meer recensies over films en boeken vind je hier.
Een gesprek met Ilja Pfeijffer:’Het is interessant om te zien wat er gebeurt als mensen zonder beperkingen hun fantasieën kunnen waarmaken.’Ilja Leonard Pfeijffer (1968) is dichter, romancier, essayist, criticus en polemist. Voor nrc.next schreef hij veertien dagen lang reportages over zijn avonturen in Second Life. Deze teksten werden aangevuld met nieuwe verhalen en gebundeld in het boekje Second Life: Verhalen en reportages uit een tweede leven dat recent verscheen bij De Arbeiderspers. Driekwart jaar geleden las Pfeijffer een artikel over Second Life. Nieuwsgierig maakte hij een avatar aan, (je verschijningsvorm in de virtuele wereld, meestal een menselijk figuur) en ging als de fraaigevormde Lilith Lunardi op verkenning. Pfeijffer kreeg het idee voor een reeks reportages nadat hij een tijdje actief was in de virtuele wereld. ‘Driedimensionale virtuele werelden hebben mij altijd gefascineerd, al heb ik nooit games gespeeld zoals World of Warcraft’, zegt Pfeijffer. ‘Second Life is een soort van online 3D-game, zonder spelelement. Daarbij wordt deze virtuele wereld niet door een stelletje whizzkids in elkaar gezet, maar door de bezoekers zelf vormgegeven.’Schemergebied
‘Second Life is een heel interessante proeftuin, een schemergebied tussen fictie en non-fictie. Het is interessant om te zien wat er gebeurt als mensen zonder beperkingen hun fantasieën kunnen waarmaken. Second Life gaat over fantasieën. De vraag van identiteit en authenticiteit is trouwens altijd een belangrijk thema geweest in mijn werk.’ In de media wordt Second Life vooral afgeschilderd als een vrijplaats voor virtuele seks, paaldansen en schaars geklede avatars.
‘Het beeld van Second Life in de media is wel wat vertekend. Alles wat met seks te maken heeft krijgt aandacht. Dat soort dingen gebeuren er ook allemaal wel, maar het is niet zo dat het daar om draait. Er zijn heel veel mensen actief op Second Life die geen boodschap hebben aan virtuele seks. Sociale interactie is de drijfveer van Second Life, daarmee lijkt het veel op je eerste leven: je kunt er iemand worden en vrienden maken. Vooral dat laatste is voor de meeste mensen het belangrijkste motief om in Second Life te zijn. Je kunt op een prettige en laagdrempelige manier kennismaken. Je hoeft geen gêne te overwinnen.’Pfeijffer schrijft in zijn boek ook over de verschillende ontmoetingen in Second Life. Over een van zijn beste vrienden Wim, over ideaalgetekende dames met illustere namen als Vogue Foulon en Beatrice Boisblanc. ‘Ik heb mijn online vrienden nooit in First Life ontmoet, maar dat was ook de opzet. Ik wilde die werelden gescheiden houden. Één vriend weet inmiddels wie ik in werkelijkheid ben, die ga ik wellicht in het echt ontmoeten.’Rolstoel
‘Sommige mensen kunnen in Second Life meer dan in First Life. Er was een terminaal ziek meisje dat in een ziekenhuis aan een bed gekluisterd zat. In Second Life kon ze toch een normaal leven leiden.’ Pfeijffer verhaalt in zijn boek een ontmoeting met Elke die in de virtuele wereld, net als in het echte leven, in een rolstoel zit. Twee jaar geleden kreeg ze een ongeluk met een vrachtwagen. Elke legt haar situatie uit: ‘Mijn eerste maand hier heb ik wel benen gehad. Ik had de langste benen van heel Second Life. Ik kon dansen en rennen, neuken en dansen. (…) Maar er klopte iets niet. Ik had het idee dat ik in Second Life niet mezelf was.’
Pfeijffer weet op deze momenten door te dringen tot de mens achter de avatar en de virtuele façade te ontsluieren. Virtueel doorleven
Leven en dood gaan hand in hand in Second Life. Tussen alle paradijselijke decorstukken in, kun je zomaar een virtueel graf vinden. Zoals het Lydia Rose Memorial Park, dat de vader van Lydia bouwde om zijn dochter te herdenken die op drie jarige leeftijd overleed aan een genetische aandoening. De dood bestaat natuurlijk niet echt in Second Life: avatars kunnen immers niet sterven.
Mensen worden zelfs als avatars weer tot leven gewekt:
‘Ik vond het feest ter ere van (muzikant, red.) Bert van der Grift, die toen een jaar dood was, de meest indrukwekkende gebeurtenis tijdens mijn tijd in Second Life’, zegt Pfeijffer. ‘Zoals ik ook in het boek heb gezet was dit de eerste keer dat ik een Second Life-feestje in mijn agenda heb genoteerd. L.B. Blum (het pseudoniem van producer, dj en webdesigner Ernest Petrus, red.) had het feest ter ere van zijn compagnon georganiseerd dat tegelijkertijd in Second Life en in Ekko in Utrecht plaatsvond. Blum creëerde in Second Life een dansclub en maakte zelfs een virtuele versie van Bert. Daarmee had hij zijn vriend weer tot leven gewekt. Dat was zeer ontroerend. Hij danste zelfs als Bert. Second Life biedt een meerwaarde en voegt veel emotie toe.’ Manwijven
De vrouwelijke avatars kennen over het algemeen ideale vormen zoals hun tegenhangers in Playboy. Veel vrouwelijke avatars worden echter achter het toetsenbord bediend door mannen in de echte wereld. Pfeijffer koos er ook voor om vrouw te zijn in Second Life.
‘Ik weet in het echt wel wie ik ben, daarom wilde ik iets anders. Na een tijdje word je ook daadwerkelijk het personage. Als ik inlog als Lilith, ga ik op een andere manier praten.’ Over Wim schrijft Pfeijffer: ‘Toch blijf je altijd de beste vriend van Lilith Lunardi. Omdat je lief bent. En als man zou ik zulke woorden nooit over mijn lippen krijgen.’Het leven van een mooie vrouw in Second Life heeft veel gemeen met real life: ‘Als vrouw in Second Life heb ik veel geleerd over hoe mannen zijn – dat was erg confronterend. Je hoeft als vrouw maar een kort rokje aan te trekken en je hebt aandacht. En ze zijn ook zo opdringerig die mannen. Ik denk niet dat ik er uiteindelijk een ander mens van ben geworden, al leer je er natuurlijk wel wat van. Maar wat precies is moeilijk in te schatten.’ Dichterlijke vrijheid
Second Life: Verhalen en reportages uit een tweede leven, is een levendig geschreven verkenning van de virtuele wereld geworden. De doorgewinterde Second Lifer (in Nederland zijn ongeveer 17.000 mensen actief in Second Life), zal weinig nieuws in het boekje ontdekken. Voor beginners bieden de reportages echter een prettige kennismaking. Pfeijffer vertelt over zijn ontmoetingen in Second Life, virtuele seks, politiek, kunst, misdaad en de aanwezigheid van grote bedrijven als ABN-Amro die een poging doen verdwaalde avatars te informeren over hun producten. Overigens kun je niet spreken van een afgerond verhaal. Het is een episodische verkenningstocht waarin de avonturen van Lilith centraal staan. ‘Alles in het boekje is non-fictie en wat ik geschreven heb staat dicht bij de werkelijkheid. Hier en daar heb ik wat namen veranderd, enkele personen samengevoegd’, zegt Pfeijffer. Sommige dialogen lijken te mooi om waar te zijn. ‘Een gesprek dat tien minuten heeft geduurd vat ik samen in vier zinnen.’ In het laatste hoofdstuk suggereert Pfeijffer de verkoop van zijn avatar Lilith. Maar of dit ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden?
‘Of ik Lilith ook echt heb verkocht, laat ik in het midden. Wat ik fascinerend vond is dat populariteit en status op een bepaalde manier meetbaar zijn. Mensen hebben daar zelfs geld voor over. Het verkoop van avatars is overigens niet ongewoon in de virtuele wereld. In World of Warcraft worden heel vaak avatars doorverkocht. Je koopt namelijk ook de prestaties van het personages.’ Overigens is Pfeijffer nog steeds actief op Second Life, al is hij er een stuk minder nu hij er geen reportages meer over schrijft. ‘Af en toe neem ik een kijkje; ben benieuwd hoe het met mijn vrienden gaat.’
Mocht je binnenkort dus Lilith Lunardi tegen het lijf lopen, dan zou dit best wel eens Ilja Pfeijffer kunnen zijn die research doet voor een nieuwe reportage. Je bent gewaarschuwd. Dit artikel is ook verschenen op IntermediairForward.nl.