Een update-vlog over de verschillende boeken die ik nu aan het lezen ben. Was I, Lucifer van Glen Duncan de moeite van het lezen waard?
Hoe goed is het boek over Prince van Ben Greenman? En aandacht voor Het eigenwijze potlood van Carel Peeters.
Kortom: boeken, boeken en nog meer boeken.
Al een paar dagen zit ik diep met mijn neus in Het wonderland van Lewis Carroll, het nieuwe boek van literair criticus Carel Peeters. Een boeiende studie van de schrijver van Alice in Wonderland, die in het dagelijks leven Charles Lutwidge Dodgson heette.
Dinsdag 23 april werd Peeters’ boek gepresenteerd in Spui25. De auteur gaf een inleiding op het boek, Manon Uphoff vertelde over haar fascinatie voor Lewis Carroll en vertaler Nicolaas Matsier sprak over Carroll als brievenschrijver aan kinderen en las een paar brieven voor.
Carroll (1832-1898) kennen we natuurlijk vooral van de boeken Alice in Wonderland en het vervolg Through the Looking-Glass. Ik ken maar weinig mensen die deze boeken niet hebben gelezen en nog minder mensen die nog nooit van deze klassiekers gehoord hebben. Dat zegt wellicht iets over mijn sociale kring, maar meer over de status van klassieke schrijver die Carroll is toebedeeld.
Rondom Carroll is een bepaald beeld ontstaan. Voor de meeste mensen is hij de bescheiden Victoriaanse geestelijke, een verlegen in het zwart geklede wiskundige die in Oxford kleine meisjes mee uit wandelen nam en hun verhalen vertelde. We weten dat hij door de jaren heen bevriend was met tientallen jonge meisjes. Tijdens een van die uitjes waar een zekere Alice Liddell bij was, vertelde Dodgson een verhaal dat Alice in Wonderland zou worden.
Peeters toont dat de persoon Dodgson complexer in elkaar stak dan de mythe doet vermoeden. Lewis Carroll was een rebel en de schrijver van veel pamfletten en ingezonden brieven, een wiskundige, een maker van taalspelletjes die in populaire tijdschriften verschenen, fotograaf en iemand die graag beroemde mensen leerde kennen. Hij was uitgever van zijn eigen boeken. Carroll verdiende goed met zijn uitgaven maar stond vrijwel altijd rood omdat hij veel geld uitgaf aan liefdadigheid en vrienden. Maar hij was ook een zeer vrome en belerende vent die over allerlei pietluttigheden boze brieven schreef en liever niet zag dat men in het theater scheldwoorden gebruikte.
In wezen presenteert Peeters zijn onderwerp als een man met twee uitersten, waarbij Dodgson staat voor de vrome, pietluttige Victoriaan, en Carroll als de vrije, speelse geest die het liefste met kinderen omging. Peeters noemt Carroll ‘een wandelende paradox’ en ‘een prismatische persoonlijkheid waarin de verschillende kanten van zijn persoon, talent en karakter vaak onafhankelijk van elkaar opereren, als een colonne soldaten die allemaal een andere kant op marcheren, of als een orkest waarvan de musici niet naar elkaar luisteren.’ In hem woedde in wezen een strijd: zijn verlangens en vrije verbeelding versus zijn moralisme en pruderie.
Kindervriend
Carroll was een verwoed brievenschrijver en hij hield daar een nauwkeurig register van bij waarin hij ook een korte inhoud van zijn correspondentie opnam. Hierdoor weten we dat hij 98.721 brieven heeft verstuurd vanaf het moment dat hij dit register in januari 1861 begon. Daarbuiten correspondeerde hij nog als Curator van de Common Room van Christ Church. En wie weet hoeveel brieven Carroll al had geschreven voordat hij met het register begon. Maar goed, veel brieven dus. Veertig procent hiervan zijn schrijfsels met een overwegend plagerig toontje aan jonge meisjes. Carroll was dol op jonge meisjes en onderhield gedurende zijn leven vriendschappen met een honderdtal jonge dames. Al maakt Peeters duidelijk dat Carroll die vriendschappen ook wel gebruikte om contact met de moeders te krijgen.
Hij ging graag om met kinderen, dat gaf hem een soort rust in zijn hoofd die een heilzame werking voor Carroll had. Toch moesten de kinderen wel aan bepaalde voorwaarden voldoen voordat ze met ome Dodgson op pad mochten: de haren moesten los hangen en mochten niet opgestoken zijn, want dat hoorde zo.
Naakte meisjes
Toch had Carroll de vreemde voorliefde om jonge meisjes naakt, of ‘dressed in nothing’ zoals hij dat zelf omschreef, te fotograferen. Hoewel dat in het huidige tijdperk vol angst voor pedofilie als een nogal vreemde hobby gezien wordt, moeten we Carrolls interesse in naakte meisjes volgens Peeters vooral vanuit esthetisch oogpunt bezien. Men had in de Victoriaanse tijd een romantisch beeld van het kind als pure onschuld. Die naaktfoto’s waren in de ogen van Carroll een lofzang op die hemelse onschuld en puurheid.
Daar staat tegenover dat Carroll behoorlijk drammerig kon zijn als hij de moeders verzocht de kinderen naakt te mogen fotograferen. Helemaal overtuigd van Carrolls zuivere motieven ben ik dan ook niet. Dat komt ook omdat Peeters wat bedekt praat over de demonen die Carroll ’s nachts wakker hielden en die hij probeerde te bestrijden door wiskundige problemen op te lossen om zijn geest af te leiden. Meer duidelijkheid van Peeters had ik wat dit betreft wenselijk gevonden.
In zijn dagboeken schrijft de geplaagde Dodgson in 1863 bijvoorbeeld ‘Oh God, … take me, vile and worthless as I am… Help me to be Thy servant.’ En een jaar later: ‘Oh deliver me from the chains of sin.’ Kennelijk ging de vrome kindervriend toch ook gebukt aan een hoop schuldgevoel of verlangens die in zijn ogen niet door de beugen konden. Wederom voerde hij een strijd tussen uitersten.
Carel Peeters. Het wonderland van Lewis Carroll. Uitgeverij De Harmonie, € 17,90 ISBN: 9789076168456