Tijdens een van mijn wandelingen door het centrum kwam ik laatst deze portretten tegen gemaakt door Liz Art Berlin. Ik vermoed dat de dame links Debbie Harry moet voorstellen, de dame rechts is natuurlij Selina Kyle, alias Catwoman. Toevallig een paar dagen later Videodrome van David Cronenberg weer eens gekeken. Hierin speelt Harry een belangrijke bijrol.
Tag: David Cronenberg
Afgelopen zomer was er een grote, indrukwekkende tentoonstelling over de films van David Cronenberg in Eye. Zijn nieuwste film kwam rond die tijd uit, maar toen kwam ik er niet aan toe om deze te bekijken. Vorige week zag in Maps to the Stars dan eindelijk, maar de nieuwste Cronenberg viel mij behoorlijk tegen.
De trailer belooft een intrigerend verhaal, maar Maps to the Stars vond ik eerder saai en oninteressant. De plot is wellicht het beste samen te vatten als verwrongen familierelaties leiden tot gebroken zieltjes. Of: incest is slecht voor je.
Maps to the Stars toont tinseltown als het licht uit gaat. Het is alsof je je twee uur lang in een darkroom begeeft met alleen maar onsympathieke personages. Naar eigen zeggen baseerde scenarist Bruce Wagner het verhaal op zijn ervaringen als chauffeur van Hollywoodsterren.
‘Contrary to critics’ easy characterisation, it doesn’t have a satirical bone in its elegiac, messy, hysterical body. I’ve given you the lay of the land as I see it, saw it, and lived it. Maps is the saga of a doomed actress, haunted by the spectre of her legendary mother; of a child star ruined by early celebrity, fallen prey to addiction and the hallucination of phantoms; of the mutilation, both real and metaphorical, sometimes caused by fame and its attendants – riches, shame and nightmare. I see our movie as a ghost play, not a satire.’
Maps to the Stars is inderdaad humorloos, zwart en zielloos. And Frankly my dear, I don’t give a damn.
Als je een goede film wilt zien die over de zwarte kant van Hollywood gaat, raad ik je graag de klassieker Sunset Boulevard aan.
Waarom de rubriek Frames?
De verhalen die we lezen en zien maken net zo goed deel uit van onze levensloop als de gebeurtenissen die we in reallife meemaken. In de rubriek Frames verzamel ik stills uit de films die ik heb gezien om zo die herinneringen te kunnen bewaren en koesteren. In het geval van Maps to the Stars is deze aflevering vooral om mezelf eraan te herinneren deze film nooit meer op te zetten.
In oktober komt een director’s cut uit van Nightbreed (1990), want Clive Barker die zijn eigen boek Cabal verfilmde, was niet tevreden over wat de studio van zijn film had overgelaten.
In een artikel (uit Cinefantastique, Vol 21, No 1, July 1990 van Alan Jones) laat hij zich dan ook duidelijk uit over het feit dat de filmstudio geen bal snapte van wat hij probeerde te maken:
“The lesson I’ve learned [making ‘Nightbreed’] is that a lot of people don’t want anything different. They don’t want you to have a unique vision. But why make movies anybody else could have done? Well, I’ve paid the consequences, but I’m unrepentant. Again and again I listened to deprecating comments about low literacy levels. There was supposedly no point showing ‘Nightbreed’ to critics because the people who see these movies don’t read reviews, in brackets, even if they can read at all! Immediately it was disqualified from serious criticism. Therefore it had to be sold to the lowest common denominator. Nobody cares for the product I, and a host of other horror directors, make. One [old] guy at Fox never saw it through because he felt it was morally reprehensible and disgusting – the two very things it’s not. Their imaginations are limited and they have a very unadventurous sense of what to do. Someone at Morgan Creek said to me, ‘You know, Clive, if you’re not careful some people are going to like the monsters.’ Talk about completely missing the point! Even the company I was making the film for couldn’t comprehend what I was trying to achieve!”
Ik heb me vermaakt met deze fantasiehorror vol met vreemde creaturen. Het idee van Midian, een plek waar monsters wonen en worden geaccepteerd voor wat ze zijn, staat me zeer aan. De creaturen zien er intrigerend uit en in dit geval zijn de monsters de good guys. Danny Elfman componeerde de bombastische en zeer aanwezige soundtrack.
Wat je ook van Clive Barkers werk vindt, onorigineel is het niet. Hij schreef verschillende horrorboeken en regisseerde en schreef onder andere Hellraiser. (De film Candyman is ook gebaseerd op een verhaal van Barker, al vond ik die film zeer slaapverwekkend. Veel mensen op Facebook waren het wat dat betreft niet met me eens.)
Dat de Canadese filmregisseur David Cronenberg de rol van Dr. Phillip K. Decker speelt, vind ik een leuk detail. Decker is een verknipte psychiater met moordneigingen die met een masker op zijn hoofd mensen in mootjes hakt.
Decker vertelt zijn patiënt Aaron Boone (Craig Sheffer) dat hij een seriemoordenaar is. Boone slaat op de vlucht en vindt onderdak bij een groep monsters genaamd Nightbreed, die zich schuilhouden op een oud kerkhof. De dokter, de politie en Boone’s vriendin (Anne Bobby) gaan achter Boone aan, wat tot een explosief einde leidt.
Waarom de rubriek Frames?
De verhalen die we lezen en zien maken net zo goed deel uit van onze levensloop als de gebeurtenissen die we in reallife meemaken. In de rubriek Frames verzamel ik stills uit de films die ik heb gezien om zo die herinneringen te kunnen bewaren en koesteren. Nightbreed keek ik in het kader van de weg naar Halloween.
Column: Magische artefacten
Je kunt tijdens je vakantie gaan bruinbakken op een strand aan de Middellandse Zee, maar je kunt ook de voetsporen van een Hobbit nalopen in Nieuw-Zeeland of de Hogwarts Express nemen die door Schotland rijdt. Mediatoerisme heet dat: plaatsen bezoeken waar films of televisieseries zijn opgenomen.
In tegenstelling tot religieuze dwaallichten die te bedevaart naar Mekka of Lourdes trekken, weet de mediatoerist dat de verhalen en de personages die hem fascineren, fictie zijn. Maar dat maakt ze niet minder boeiend. Sterker nog, door het bezoeken van deze plekken wanen we ons ook even een held en lijkt ons leven een spannend avontuur.
Het aftasten van de grens tussen fictie en werkelijkheid vind ik eindeloos fascinerend. Daarom bezoek ik graag exposities met props uit films, zoals die over David Cronenberg in Eye. Fantastisch om vlak bij de Telepod uit The Fly te staan en alle details goed in je op te kunnen nemen. Je kunt er omheen lopen en het voorwerp van alle kanten bekijken. Maar je mag het niet aanraken. Dichtbij en toch onbereikbaar. De props, ooit aangeraakt door Acteurs en Regisseurs, zijn relikwieën en als zodanig gaat er een magische werking van ze uit. Je kunt je voorstellen dat je de deur van de Telepod opendoet en er in gaat zitten om geteleporteerd te worden.
Wanneer je voorwerpen uit films in het echt ziet, is het alsof deze via een magische daad van de fictieve wereld in de onze terecht zijn gekomen. Toch is hun aanwezigheid een paradox. Aan de ene kant maken de voorwerpen de fictieverhalen waarachtiger, want ze zijn tastbaar. Aan de andere kant maken ze vaak heel duidelijk hoe artificieel de fictiewereld is. De Telepod werkt natuurlijk niet. Het is een knap stukje handvaardigheid, maar net zo bruikbaar als je smartphone wanneer je in 1920 terecht zou komen of wanneer je anno nu gebruik wil maken van wifi in de trein.
In 2012 bezocht ik in Parijs de expositie over Tim Burton. Daar stonden drie maskers van zijn Batman-films in een vitrine. Dichter kon ik als Batman-fan niet bij Gotham City komen. Ik bekeek de maskers aandachtig: Michael Keatons hoofd had hier immers in gezeten en gezweten. Meenemen kon natuurlijk niet en zelfs foto’s nemen was ten strengste verboden. Overal stonden Franse bewakers met priemende oogjes de bezoekers in de gaten te houden. Toch waagde ik het erop en pakte zo onopvallend mogelijk mijn mobieltje om drie snelle foto’s van de maskers te schieten. Betrapt werd ik niet en triomfantelijk liep ik het filmmuseum uit. Deze anarchistische daad maakte nog geen Batman van me, maar even waande ik me in een spannend avontuur. Hoe klein ook. Ook dat is filmmagie.
Deze column is gepubliceerd in Schokkend Nieuws #109. Het is mijn laatste column voor Neerlands tofste filmblad. Ik ben trots op de 12 afleveringen die ik ervoor heb mogen schrijven en heb in het bijzonder genoten van de samenwerking met illustrator Paul Stellingwerf die iedere keer weer grappige en pakkende illustraties wist te tekenen.
De hele zomer David Cronenberg in Eye
Het EYE in Amsterdam toont met David Cronenberg – The Exhibition de fantastische voorwerpen uit de films van de Canadese horrorregisseur.
The Fly was de eerste film van David Cronenberg die ik zag. Waarschijnlijk op BBC tijdens een verloren vrijdagavond. Nieuwsgierig naar de omschrijving in de gids zette ik de televisie aan en zag iets ongelooflijks: de jonge wetenschapper Seth Brundle (Jeff Goldblum) staat op het punt om een teleportatiemachine uit te vinden. Hij gebruikt zichzelf als testobject. Tijdens de eerste test vliegt een klein lullig vliegje met hem mee de Telepod in, waardoor bij het rematerialiseren Brundles DNA en dat van de vlieg worden samengevoegd.
Dat heeft in eerste instantie alleen maar voordelen voor de wetenschapper: hij voelt zich vitaler dan ooit, wat zich uit in urenlange sekssessies met zijn nieuwe vriendin (Geena Davis). Al snel blijkt echter dat er iets mis is: Brundle verandert langzaam in een mensgrote vlieg en wordt een monsterlijke verschijning. Naast de beeldschone Davis is het inderdaad Beaty & The Beast, maar dit beest is in staat verschrikkelijk zuur over je uit te kotsen dat alles zo’n beetje wegvreet. Op een zelfde soort manier eet hij ook. Geen datingmateriaal dus.
Nasty but fascinating
Een kotsende Brundle-vlieg, dat soort beelden blijven je bij en geldt voor veel meer shots uit David Cronenbergs-films. Wat dacht je bijvoorbeeld van James Woods die een videoband in een gleuf in zijn buik propt en daar ook nog eens een pistool in bewaart? Of mensen die een gameconsole aan hun lijf koppelen. Handig hoor, zo’n usb-opening onder in je rug. En dit zijn nog enkele van de mildere beelden die me voor de geest staan. In Scanners ontploffen hoofden en in Naked Lunch neemt de hoofdrolspeler opdrachten aan van een typemachine die uit een anusopening in z’n hoofd praat. (En als je nu denkt: goh, dat lijkt m’n baas wel, weet je dat het tijd is ontslag te nemen.) In meerdere van Cronenbergs films glippen allerlei enge slijmerige creaturen door het beeld. De Canadese regisseur wordt niet voor niets the King of Venereal Horror genoemd.
Deze zomer biedt Eye de kans om (opnieuw) kennis te maken met zijn gehele oeuvre, want het filminstituut vertoont alle achttien speelfilms van Cronenberg en zijn korte films. Dit alles is in het kader van David Cronenberg – The Exhibition die vanaf zondag 22 juni tot en met 14 september te zien is. Vrijdag bezocht ik samen met andere pers de tentoonstelling en die is zeer de moeite van het bezoeken waard.
David Cronenberg – The Exhibition verkent de wereld van Cronenberg via het hoofdthema uit zijn films: de fysieke en psychologische transformatie van zijn personages. De tentoonstelling is onderverdeeld in drie hoofdstukken die de chronologische en thematische ontwikkeling van Cronenbergs oeuvre volgen. Van zijn vroege fascinatie met de binnenwereld van lichaam en geest, zoals verlangens, drijfveren en oncontroleerbare machten, tot een verkenning van de buitenwereld die deze krachten mede vormgeeft.
Hoogtepunten uit de tentoonstelling zijn belangrijke voorwerpen en attributen uit de films, waaronder props, foto’s, audiovisuele fragmenten, artwork en setdesign. Je ziet er de helm van Videodrome (1983), de spelconsoles van eXistenZ (1999), de chirurgische instrumenten van Dead Ringers (1988), de been-braces van Crash (1996), de schrijfmachines van Naked Lunch (1991) en de Telepod van The Fly (1986). Ook zijn van The Fly storyboards te zien en dit prachtige overzicht van Brundles transformatie:
De props zijn zodanig opgesteld dat de expositie er eentje over archeologische ontdekkingen lijkt. Het mooie aan dit soort exposities vind ik, dat fictieve elementen opeens tastbare objecten worden. Alsof ze uit een droomwereld naar onze realiteit zijn getransporteerd. Je kunt ze van heel dicht bij bekijken en eromheen lopen. Dat is een aparte ervaring, om een rond de Telepod te kunnen lopen. Je kunt je bijna voorstellen dat je als Brundle in zo’n pod gaat zitten om jezelf te teleporteren. Wel oppassen dat er geen vliegjes mee naar binnenkomen.
Filmprogramma
Het filmprogramma rond de expositie schetst in drie thema’s een beeld van Cronenbergs visie op de invloed van technologie en wetenschap op de wisselwerking tussen lichaam en geest. In het eerste blok (22 juni tot 20 juli) toont EYE films waarin Cronenberg wetenschappers opvoert die zich buiten het wetenschappelijk discours begeven en proberen om via onorthodoxe theorieën en praktijken de mens verder te brengen, maar daarin zonder uitzondering falen. Belangrijke werken zijn Shivers (1975), The Fly (1986) en Dead Ringers (1988). In het tweede blok (20 juli – 17 augustus) toont EYE films waarin de mens de materialiteit van het lichaam moet herkennen en accepteren in plaats van te vrezen, ontkennen of idealiseren. Hierin nemen The Brood (1979), Naked Lunch (1991) en A History of Violence (2005) een significante plaats in. Ten slotte verkennen de films uit het derde blok (17 augustus – 14 september) de omgang van Cronenberg met technologie, die onze omgeving en onszelf (mentaal en fysiek) verandert, waardoor onze perceptie van de realiteit verandert.
Mocht je me deze zomer zoeken, dan zit ik dus in EYE.
Check ook dit interview op de site van Schokkend Nieuws dat Barend de Voogd afnam met de filmmeester.
Charles Burns: Puberen in de Twilight Zone
De Amerikaanse stripmaker Charles Burns werkt al jaren aan een somber, nachtmerrieachtig universum. Zijn werk schittert in een retrospectief in Leuven. ‘Ik probeer eerlijk te zijn en weer te geven wat ik zie, denk en voel.’
In de meesterlijke striproman Black Hole van Charles Burns (Washington, 1955) raken tieners besmet met een seksueel overdraagbare ziekte die lichamelijke afwijkingen veroorzaakt, zoals een mond in de nek, vergroeiingen in de rug of een staart. De meeste besmette tieners leven als verschoppelingen in het bos en proberen er het beste van te maken. Volgens Burns is de puberteit als een ziekte: de één groeit erover heen, de ander blijft er eeuwig in hangen. In de wereld van Burns kent deze periode daarom veel horrorachtige elementen, het is alsof je in de Twilight Zone pubert.
‘Misschien heb ik die tijd ook wel zo beleefd. Vrienden van mij hebben hetzelfde ondergaan als ik. Ze verkopen nu vastgoed en zijn gelukkig, dus misschien ligt het aan mij,’ zegt de stripmaker lachend. ‘Ik vind de puberteit een belangrijke periode. Ik word aangetrokken door de intensiteit van je emoties en van de transformaties die je fysiek en mentaal doormaakt.’
Opgroeien
Burns’ jeugd blijkt een eindeloze bron van inspiratie voor hem te zijn. De stripmaker groeit in zijn werk langzaam op, men zou bijna kunnen spreken van surrealistische memoires. ‘In de loop der jaren heb ik verschillende leeftijden behandeld in mijn strips. De verhalen over Big Baby, de bijnaam van het jongetje Tony wiens hoofd veel lijkt op dat van een ruimtewezen, gaan over opgroeien in de vroege jaren zestig. Black Hole neemt me de middelbare school in. Ik wilde de personages in de wereld plaatsen die ik kende van mijn jeugd in de vroege jaren zeventig, toen ik opgroeide in Seattle. De drie boeken waar ik nu aan werk beginnen in de late jaren zeventig en het punktijdperk. Ik maak altijd de grap dat ik tegen de tijd van mijn sterfbed aan het schrijven over mijn midlifecrisis toe ben.’
Sombere visie
Naast strips maakt Burns ook commercieel werk: al jaren tekent hij de omslagen voor het literaire tijdschrift The Believer, maakt hij illustraties, advertenties en platenhoezen. Hij brak begin jaren tachtig door met strips in het avant-gardistische striptijdschrift RAW. In Museum M te Leuven is nu een retrospectief van zijn tekeningen en illustraties te zien. ‘Veel mensen die de expositie zien realiseren zich dat mijn obsessies en visie, wat die ook mogen zijn, vanaf het begin al aanwezig waren. Er zitten geen radicale veranderingen in mijn werk, alleen subtiele. Over het algemeen is het allemaal heel herkenbaar.’
Het universum van Burns kenmerkt zich door een sombere visie op de mensheid. ‘Dat is deel van mijn DNA, deel van wie ik ben,’ bekent de stripmaker. ‘Ik probeer eerlijk te zijn en weer te geven wat ik zie, denk en voel. ‘Het is niet een compleet zwart beeld van de wereld, ik ervaar niet overal walging of afkeer bij, maar sommige van die dingen komen wel aan de oppervlakte als ik aan het werk ben.’
Body horror
De strips van Burns zijn vaak gecompliceerde vertellingen vol symboliek, vertelt vanuit meerdere perspectieven. Ze kennen een ingewikkelde narratieve structuur met flashbacks en flashforwards. De verhalen roepen associaties op met het surrealisme in de films van David Lynch en de body horror van regisseur David Cronenberg: ‘Met hen word ik het vaakst vergeleken. Er zijn ook zeker overeenkomsten tussen hun werk en het mijne. Toch zijn ze geen inspiratiebronnen voor me, want Lynch en Cronenberg kende ik niet toen ik jong was. Invloeden zijn voor mij dingen waar ik als kind aandachtig naar keek, stripmakers wiens werk ik natekende en die ik probeerde te evenaren. Zoals Saul Steinberg die in complexe en fantastische lijnen cartoons voor The New Yorker tekende. Een directere invloed in verband met wat ik nu maak is Harvey Kurtzman. Toen ik nog erg jong was keek ik naar Kurtzmans Mad Comics, niet te verwarren met het latere magazine zoals dat nog steeds wordt uitgeven. Mad Comics kwamen oorspronkelijk uit als een comic in de jaren vijftig, mijn vader had er zwart-witte heruitgaven van.’
Zelfportret
Om de vooroordelen omtrent zijn inspiratiebronnen tegen te spreken, staat in de expositie een muur volgehangen met honderd boekomslagen. ‘Het zijn boeken uit mijn boekenkast. Op een bepaalde manier is het een soort van zelfportret. De algemene aanname is namelijk dat ik alleen maar Amerikaanse horrorcomics uit de jaren vijftig en zestig ken, en ik wilde laten zien dat de reikwijdte van waar ik mee ben opgegroeid veel groter is dan dat.’
Burns nieuwste project wordt een trilogie, waarvan het eerste deel in 2010 verscheen: X’ed Out. De titel refereert volgens Burns naar twee zaken in het verhaal. De tiener Doug, die gewond en ziek het bed houdt, probeert de inname van zijn medicijnen te minderen. Hij heeft een schema gemaakt van het aantal dagen dat hij nog moet slikken en streept deze door, als een gevangene die de dagen tot zijn vrijlating bijhoudt. De andere verwijzing is naar de punkcultuur: de punks sloten zichzelf buiten de maatschappij en zetten als het ware een kruis door hun participatie daaraan.
Kuifje
Een belangrijke inspiratiebron zijn de strips van Hergé, geestelijk vader van Kuifje en uitvinder van de ‘klare lijn’-stijl. ‘Een groot deel van mijn kindertijd moest ik mezelf vermaken en dat deed ik door te tekenen en strips te lezen. Nog voordat ik kon lezen kreeg ik Kuifje-albums van mijn vader en werd verliefd op ze. Ze maakten grote indruk op mij.’ In X’ed Out zijn de invloeden van Hergé duidelijk terug te zien in de tekeningen: hoofdpersoon Doug lijkt in zijn dromen op een popartversie van Hergés held maar dan met een zwart kuifje haar. ‘Uiteindelijk hebben het verhaal, de personages en wat ik wil vertellen niets te maken met de wereld van Kuifje of die van Hergé, maar de beeldtaal en misschien ook de sfeer die ik als kind tot me genomen heb, komen er nu op deze manier uit.’
Charles Burns: Zwart gat (oorspr. Black Hole en X (oorspr. X’ed Out)
Oog & Blik/De Bezige Bij
Charles Burns in Museum M in Leuven te zien tot en met 11 maart.
Dit artikel is in VPRO Gids #9 gepubliceerd.