Er kwam weer een postpakketje binnen met een nieuw stripboek. Dit keer De Meimoorden van schrijver Jacques Post en tekenaar Eric Heuvel.
Flaptekst:
Rotterdam, mei 1940. De stad is een militaire bijenkorf, bevolkt door legeronderdelen die vaak niet van elkaars bestaan op de hoogte zijn. In de binnenstad, waar prostituees en illegale speelholen de sfeer bepalen, wordt een halfdronken taxichauffeur laf neergestoken. In zijn taxi vindt men een tas vol defensiegeheimen. Als zijn zoon, Maalbeek junior, op jacht gaat naar de moordenaar van zijn vader wordt hij al snel geconfronteerd met nog meer geweld.
Jacques Post (1951) is schrijver, stripscenarist en ex-uitgever. Post schreef onder andere de thrillers Killroy (genomineerd voor de Gouden Strop 1992) en De Meimoorden (1984), waar deze verstripping deels op is gebaseerd.
Eric Heuvel (1960) won in 2012 de Stripschapprijs voor zijn gehele oeuvre en ontving in 2018 de onderscheiding Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Voor zijn educatieve strip De ontdekking, over WOII, werd hij in de VS genomineerd voor een Will Eisner Award. Heuvel is bekend van onder andere de avonturenstrips January Jones en Bud Broadway.
Al meer dan een halve eeuw is Agent 327 een van de meest gewaardeerde stripfiguren van Nederland. Ter ere van de tachtigste verjaardag van zijn schepper Martin Lodewijk lieten 17 stripmakers zich inspireren voor een elftal korte verhalen waar de lol en waardering vanaf spat.
Van Nederlands-Indië tot het Rusland van Poetin, van Willem Holleeder tot Arjen Lubach, van naaktstrand tot fake news!
Milou Toonder heeft het archief van de Toonder Studio’s geschonken aan het Literatuurmuseum en Eye Filmmuseum. Het Literatuurmuseum verwerft het archief van Toonder Studio’s, met uitzondering van de materialen die betrekking hebben op de Bommelfilm Als je begrijpt wat ik bedoel; die gaan naar Eye.
Marten Toonders kleindochter vond het van groot belang de collectie van de Toonder Studio’s bijeen te houden en voor toekomstig onderzoek beschikbaar te maken.
Hieronder het persbericht:
Met deze schenking verwerft het Literatuurmuseum ruim 25.000 stripstroken van Toonders hoofdreeksen Panda, Kappie en Koning Hollewijn, zo’n 20.000 originele stripstroken van tientallen andere striptitels die door Toonder Studio’s-medewerkers werden gemaakt; onder wie Thé Tjong Khing. Verder bevat de aanwinst onder meer vele opzetten, schetsen en losse illustraties, reclamemateriaal en correspondentie van Marten Toonder.
Zeer bijzonder zijn de originele stripstroken van vroege strips als Don Sombrero, die teruggaan tot 1939. Het bewaard gebleven archief werpt een licht op de samenwerking tussen Toonder en de Toonder Studio’s, ook nadat de kunstenaar in 1965 naar Ierland was verhuisd. Directeur Aad Meinderts is bijzonder verheugd: ‘De collectie is een prachtige toevoeging op het persoonlijk archief van Toonder, dat we reeds in beheer hebben. Met dit archief erbij kan met recht gesteld worden dat ons museum de schatkamer is van Toonders kunstenaarschap’.
Alles wat te maken heeft met de Bommelfilm Als je begrijpt wat ik bedoel, heeft een onderkomen gevonden in de collectie van Eye. Deze film uit 1983 is de eerste avondvullende tekenfilm van Nederlandse bodem. Het aan de cinematografie gewijde centrum verwerft hiermee onder andere meer dan duizend filmcels, honderden potloodschetsen voor achtergronden, en vele storyboards.
Onder de toonbank: Pornografie en erotica in de Nederlanden is een mooi uitgegeven en rijk geïllustreerd koffietafelboek. Een hoofdstuk gaat over pornostrips.
Volgens mij is dit het eerste, complete overzicht dat in Nederland over pornografie is verschenen, maar daar kan ik me vergissen. Aan de hand van meer dan 450 prachtige, opruiende en prikkelende illustraties vertelt Onder de toonbankde geschiedenis van de Nederlandse erotica en pornografie. Experts als Inger Leemans, Marita Mathijsen en Bert Sliggers nemen de belangrijkste bloeiperiodes van de Nederlandse en Vlaamse porno onder de loep. Thema’s als homo-erotica, lesbische seks en blanke slavinnen komen aan bod.
Wie net als ik is opgegroeid in het analoge tijdperk, zal vast enkele van de vele opgenomen seksblaadjes herkennen.
Stripwerk
En er is dus een hoofdstuk over pornografische strips. Daar was ik als stripliefhebber het meeste benieuwd naar, want eerlijk gezegd ben ik daar nagenoeg nog niets over tegengekomen in bestaande teksten en boeken over strips. Jos van Waterschoot, stripkenner en conservator Boekhistorische Collecties en Stripcollecties bij de Bijzondere Collecties van de UvA, schreef deze bijdrage. Van Waterschoot begint eerst met het definiëren van wat hij onder pornografische strips verstaat. Hij maakt hiervoor gebruik van een definitie die Hans Pols ooit in een artikel beschreef:
Erotische strips kenmerken zich in zijn ogen door karakterontwikkeling van de hoofdfiguren en het nadrukkelijk in beeld brengen van seksuele handelingen zonder expliciet te worden. Stripmakers in dit genre zoeken veelal aansluiting bij de traditie van erotische kunst en literatuur. Pornografische strips zijn herkenbaar doordat de seksuele handling centraal staat.
Pols: ‘Er is in pornografische strips niet of nauwelijks sprake van karakterontwikkeling of een persoonlijke visie van de maker. Het is pulp, prikkellectuur, harde porno […] met vaak een gewelddadige inslag en expliciete, gedetailleerd weergegeven seksscènes.’
Door deze definitie aan te houden, komen strips als die van Fred de Heij, Theo van den Boogaard en Milo Manara wel ruim aan bod in dit segment, maar bijvoorbeeld de reeks Rooie Oortjes niet, omdat daar nooit expliciete seks in voorkomt. Ook beeldverhalen van Dick Matena vallen buiten de bovengenoemde categorieën. Al trakteert Van Waterschoot de lezer wel op twee pagina’s uit Matena’s versie van Sneeuwwitje, die zich laat verwennen door de Zeven Dwergen.
In de jaren zestig, zeventig en tachtig werden er in Nederland aardig wat pornostrips gemaakt en uitgegeven. Tekenaar als Willem (Bernard Holtrop), Theo van den Boogaard, Rob Peters en ook Jan van Haasteren waren enkele prominente makers. In Onder de toonbank kunnen we lekker veel van hun werk zien. Evenals prikkelende pulpcovers die vaak vertalingen van buitenlandse strips waren. Wel jammer dat het tekenwerk van De Heij soms is vergroot en daardoor onscherp is.
Kuifjeseks
Een interessant fenomeen zijn de seksparodieën van bestaande striphelden zoals Asterix, Lucky Luke en natuurlijk Suske en Wiske. Mocht er in Donnie Darko nog discussie zijn over de vraag of Smurfen wel of geen geslachtsdelen hebben, de seksparodieën geven een duidelijk antwoord op deze kwestie.
Hoewel dit soort strips konden worden uitgegeven doordat ze parodieën zijn, en daardoor het copyright niet schenden van de rechthebbenden, is het opmerkelijk dat in Onder de toonbank een pagina is opgenomen waarin Kuifje neukt met Bianca Castafiore – de erven Hergé zijn namelijk al tegen publicatie van normaal Kuifjemateriaal in boeken, dus ik ben heel benieuwd hoe ze hier tegenaan kijken. Nu is Kuifje natuurlijk zo’n beetje het meest seksloze stripfiguur ooit, dus dat maakt parodieën extra grappig. In een Asterix-parodie wordt de bekende reporter zelfs anaal genomen door Kapitein Haddock. Deze parodie komt uit de studio van Ger van Wulften en werd getekend door Gerrit de Jager en Wim Stevenhagen.
Penthouse Comix Van Wulfen is sowieso verantwoordelijk voor veel pornografische strips. Hij bracht Penthouse Comix hier op de markt en samen met De Heij begon hij het blad Pulpman. Fred liet me laatst weten dat het doek voor dit eigenzinnige tijdschrift wel gevallen is, want men verdient er geen cent mee. Ik interviewde Fred voor de Playboy, omdat hij vrijwel de enige Nederlandse tekenaar is die zich nog met pornografische strips bezighoudt.
Volgens Van Waterschoot is de komst van het internet een van de belangrijkste redenen waarom er (bijna) geen nieuwe strips in dit genre gemaakt worden. Nu verscheen De Schakelaar van Manara in 2017 wel integraal, dus liefhebbers hou je. En het internet biedt juist ook weer kansen voor de strip in het algemeen en pornostrips in het bijzonder. Ik hoop dat dus dat de pornografische strip binnenkort een opleving zal hebben, want dat hoofdstuk in Onder de toonbank smaakt naar meer.
Overigens is dit koffietafelboek verschenen naar aanleiding van de expositie Porno op papier. Taboe en tolerantie door de eeuwen heen die is te zien in Museum Meermanno in Den Haag van 22 maart tot en met 24 juni 2018.
Onder de toonbank: Pornografie en erotica in de Nederlanden.
Uitgeverij Van Oorschot, €49,99.
ISBN 978902820359
Stripmaker Peter van Dongen werkte een decennium aan zijn bewerking van de roman Familieziek van Adriaan van Dis. ‘Ik herkende veel van mijn verleden in het verhaal.’
Wanneer we stripmaker en illustrator Peter van Dongen (Amsterdam, 1966) eind september in zijn werkkamer in Amsterdam spreken, is zijn stripbewerking van de roman Familieziek zo goed als af. Op zijn werkblad liggen enkele potloodpagina’s van een nieuw album van de klassieke reeks Blake en Mortimer. Van Dongen en Teun Berserik tekenen allebei de helft van een verhaal geschreven door Yves Sente dat begin 2018 zal uitkomen. Ze tekenen in de klare lijn-stijl die de in 1987 overleden bedenker van Blake en Mortimer, Edgar P. Jacobs, ook hanteerde. Een stijl waarin Van Dongen perfect thuis is: ‘Het prettige aan de klare lijn vind ik dat het helder is. Ik trek graag gladde, gelikte lijnen. Het is ook een beperking: je weet wat je als tekenaar wel en niet kunt tekenen omdat je in deze stijl genadeloos wordt afgestraft wanneer je iets niet kan.’
Niet integraal
Van Dongen brak internationaal door met zijn tweeluik Rampokan, dat zich afspeelt aan de vooravond van de Politionele Acties in Indonesië. Hij baseerde zich voor deze verhalen onder andere op de geschiedenis van zijn moeder en grootmoeder. Bijna tien jaar geleden benaderde Adriaan van Dis, die onder de indruk was van Rampokan, Van Dongen met het verzoek een integrale verstripping van zijn roman Familieziek te maken.
Toentertijd waren dat soort graphic novels populair dankzij Dick Matena, die onder andere De avonden van Gerard Reve in stripvorm had gegoten. In tegenstelling tot Matena, die de brontekst integraal in de strip opneemt en daarnaast alles wat erin de tekst staat óók nog eens visualiseert, pakte Van Dongen de adaptatie anders aan: ‘Een integrale editie leek me niet te doen. Dat zou teveel tekenwerk worden. Daarbij vind ik een bewerking veel interessanter voor mezelf als maker omdat je dan keuzes moet maken. Ik wilde alles zelf doen. Ik schrijf een synopsis en begin daarna met het schetsen van de lay-out van de pagina’s. Zo zie ik het verhaal voor mijn ogen ontstaan en kan ik bijvoorbeeld meteen rekening houden met het feit dat een cliffhanger op het laatste plaatje van de pagina moet komen.’
Familiegeschiedenis
Iedere vijf maanden kwamen de stripmaker en auteur bij elkaar en beoordeelde Van Dis het gedane werk. Ook keek hij goed naar de teksten in de strip. Van Dongen: ‘Sommige dialogen heb ik overgenomen uit het boek, de rest heb ik zelf ingevuld. Soms was ik te lang van stof, en kortte Van Dis de dialogen in. Toch heeft hij 70 procent van de tekst intact gelaten.’
In het begin vond Van Dis dat de stripmaker te ver was afgedwaald van het oorspronkelijke boek. ‘Ik had verhalen van mijn eigen familie erin verwerkt, want er waren parallellen tussen wat mijn oma en haar dochters is overkomen en Familieziek, een verhaal over een gezin dat vanuit Nederlands-Indië naar Nederland verhuist en hier probeert te aarden. Nadat de moeder van drie dochters haar man heeft verloren door onthoofding, ontmoet ze Meneer Java in een evacuékamp. Java wordt haar nieuwe man en later de vader van Adriaan van Dis. Het boek gaat over hoe de jongen opgroeit in een gezin met drie Indische halfzussen en de moeizame relatie met een vader die getraumatiseerd is door de oorlog. Van Dis vond dat ik mijn familieverhalen voor mijn eigen werk moest bewaren. Daar was ik in het begin wat gepikeerd over, maar uiteindelijk snapte ik dat ik beide verhalen op deze manier tekortdeed. Oorspronkelijk had ik de klus aangenomen om verschillende redenen. Natuurlijk omdat Van Dis een grote naam is, maar vooral omdat ik toen zelf bezig was met een verhaal over een repatriantengezin en hoe het hen verging in de Nederlandse samenleving van de jaren vijftig. Maar nadat ik op mijn veertigste vader was geworden, was ik te onrustig in mijn hoofd om mij op mijn eigen verhaal te concentreren. Door Familieziek te bewerken kon ik die concentratie wel weer vinden. De vader-zoonrelatie trok mij in het bijzonder aan. Uiteraard omdat ik zelf net vader was geworden, maar ook herkende ik er veel van mijn eigen verleden in. Mijn vader en stiefvader mishandelden mijn moeder en thuis heerste er vaak een angstcultuur. Mijn stiefvader behandelde mijn halfbroertje zoals Meneer Java zijn zoon behandelt, in de zin dat mijn halfbroer zich ongezien voelde. Mijn stiefvader had geen aandacht voor hem, was onrustig en altijd op reis.’
Eigen invulling
‘Op verzoek van Van Dis begint de graphic novel met dezelfde proloog als het boek. Omdat Familieziek uit allerlei korte verhalen en taferelen bestaat, heb ik voor de rest van de strip een keuze gemaakt in wat ik wel en niet wilde gebruiken. Ik heb elementen uit verschillende taferelen gecombineerd, een geheel nieuwe verhaalstructuur bedacht en er van alles bij verzonnen. Dat vond Adriaan goed, zolang hij de keuzes maar kon plaatsen. In het hoofdstuk ‘Schuinschrift’, moet de jongen bijvoorbeeld leren schrijven in schoolschrift. In het boek zitten meneer Java en hij alleen aan de schrijftafel, ik laat ze nu ook naar het strand gaan om in het zand te schrijven. Veel van de verhalen spelen zich binnen af of in een duinlandschap. Daarom is het fijn dat Meneer Java zich soms weer in Indonesië waant, want dan kon ik lekker uitpakken met het landschap daar, wat ik fijn vind om te tekenen. Als tekenaar heb je de ruimte alle kanten op te gaan.’
Peter van Dongen en Adriaan van Dis. Familieziek. Scratch.
Dit interview is geschreven voor en gepubliceerd in VPRO Gids #47 (2017). Toen ik bij Van Dongen op bezoek was voor dit interview, maakte ik na het gesprek de volgende video:
Vrijdag 20 oktober presenteerde Ger Apeldoorn Behaving Madly: een boek vol met imitaties van het invloedrijke satirische tijdschrift Mad.
Eerder schreef ik daar deze aankondiging over. Het was een leuke presentatie, waarin Ger ook enkele illustraties liet zien die het boek niet hadden gehaald. Bijvoorbeeld vanwege copyrights. Ook liet hij zien hoe sommige stukken waren bewerkt om ze geschikt te maken voor publicatie. Vooral werk waarin de tekenaar een wash-techniek had toegepast zijn lastig, omdat dit nagenoeg wegvalt bij het scannen en niet makkelijk te herstellen is. Door de wash-techniek kan een tekenaar mooie schaduwpartijen maken. Dat doet hij soms door inkt te verdunnen met water, maar het kan ook via een voorgekookt raster in het papier.
Dick Matena kreeg ‘het eerste exemplaar uitgereikt. Matena is ook een groot fan van de grootste tekenaars van Mad, zoals Bill Elder, Jack Davis, John Severin en Al Jaffee. Hij tekende in de jaren zeventig een cover voor het blad Sekstant in de typische Mad-stijl.
Hoewel ik zelf geen Mad-fan ben, heb ik natuurlijk wel even door het boek gebladerd. Het ziet er mooi verzorgd uit, met boeiend beeldmateriaal voor de fans. Erg leuk dat de American Book Center weer een stripgerelateerde presentatie had. Dat doen ze goed daar aan het Spui in Amsterdam.
Uitgeverij HUM geeft de klassieke stripreeks Torpedo 1936 integraal uit in vijf delen.
Torpedo 1936draait om huurmoordenaar Luca Tortelli ten tijden van de Depressiejaren in de Verenigde Staten. Mooie crime-noir gangsterstrips waarin bloot, geweld en grofgebektheid niet worden geschuwd. Het zijn goede pulpverhalen die lekker weglezen.
De reeks werd geschreven door de Frans-Spaanse scenarist Enqique Sánchez Abulí. De eerste twee verhalen zijn getekend door Alex Toth, maar die had toch wat moeite met de toon en het geweldsgehalte van de strip. Toen nam de Spaanse tekenaar Jordi Bernet het over. Die leverde in de stijl van Toth mooie zwart-wit tekeningen die perfect de harde noir-sfeer van de strip oproepen.
De strip werd in Nederland vroeger gepubliceerd in het blad Titanic. Er zijn enkele albums uitgekomen bij Uitgeverij Arboris. De vermakelijke verhalen hebben verschillende lengte, maar zijn meestal een pagina of acht. Voor de eerste editie van HUM zijn de strips opnieuw vertaald en beletterd. Het album bevat 17 korte verhalen.
Het eerste boek is net uitgekomen. Mooi uitgevoerd met een harde kaft. Ik vind het bewonderenswaardig dat de mensen van HUM duidelijk veel tijd en energie in deze uitgave hebben gestoken. Ger Apeldoorn schreef een informatieve inleiding om de reeks te introduceren. Hij leunt hiervoor mijn inziens wel iets te sterk op citaten van Dick Matena. Enkele citaten van andere kenners had de tekst wat evenwichter gemaakt en minder een aflevering van Matena vertelt.
[hr]
Daarom Minneboo leest: Als stripjournalist wil ik zoveel mogelijk strips onder de aandacht brengen. Daarom heb ik de rubriek Minneboo leest in het leven geroepen, om te laten zien hoe rijk en divers het medium strip kan zijn. De artikelen in deze rubriek zijn geen recensies (die teksten staan gepubliceerd in de bijhorende rubriek), maar kunnen thematisch zijn, een interview, een tekenstijl belichten of simpelweg een nieuwe uitgave kort aanstippen.
Cabaretier en schrijver Kees van Kooten zou een boek met zijn favoriete cartoons samenstellen en deze toelichten. Toen kreeg hij een zware hartaanval en veranderde de aard van het boek. Toch valt er voor de stripliefhebber veel te genieten in Leve het welwezen.
‘Nee, ik ben geen stripliefhebber,’ geeft Kees van Kooten ruiterlijk toe. ‘Maar ik waardeer sommige strips zeer. Little Nemo van Winsor McKay, vind ik fabuleus. Wat daarin gebeurt is bijna Dali-achtig. Verder hou ik van Le Petit Nicholas van Sempé, Kuifje ken ik natuurlijk en de fabelachtige productie van Dick Matena. Maar gewone stripverhaaltjes met bijvoorbeeld Michel Valliant, nee, daar heb ik nooit iets mee gehad. Zelfs Tom Poes niet. Prachtig wat Toonder deed, zeker tekstueel, maar een grote vermoeidheid overviel mij bij het lezen van die verhalen. Een uitzondering moet ik maken voor Kapitein Rob en dat komt omdat ik geabonneerd was op de Ketelbinkie krant. En Cowboy Henk van Kamargurka en Herr Seele, door die strip liggen mijn vrouw Barbara en ik onder de tafel van het lachen. Absurdisme ten top! Daar zijn de Belgen altijd ontzettend sterk in,’ vertelt Van Kooten enthousiast telefonisch vanuit zijn vakantiehuisje in Frankrijk.
De Nederlandse cabaretier en schrijver Kees van Kooten (Den Haag, 1941) behoeft weinig introductie. Jarenlang was hij samen met collega Wim de Bie op de televisie te zien en stimuleerde het duo de lachspieren van een groot aantal kijkers. Typetjes als de Vieze Man, de Turk Mehmet Pamuk en het Haagse duo Jacobse en Van Es zijn legendarisch. ‘We zijn wat Jacobse en Van Es betreft zeker geïnspireerd door tekenaar Jaap Vegter: die heeft ook veel van dat soort halve penozetypes getekend. Hij kon heel goed plat-Hagenaarse types tekenen, hun lichaamstaal en doen en laten neerzetten.’ Naast televisie maken schreef Van Kooten ook een stapel boeken. Hij schopte het zelfs tot stripfiguur in de reeks ‘De Kiekeboes’. In het album ‘De taart’ speelt verslaggever-ter-plaatse Koos Van Keeten namelijk een rolletje.
Wanneer een humorist pur sang als Van Kooten een boek schrijft over cartoons en cartoonisten, is dat natuurlijk verplicht leesvoer voor de stripliefhebber. De oorspronkelijke opzet van Leve het welwezen was het samenstellen van een bloemlezing nationale en internationale cartoons die Van Kooten echt goed vindt, voorzien van toelichting en commentaar. Het boek zou dus vergelijkbaar zijn met Van Kootens Mijn Plezierbrevier (2006) waarin hij komische verhalen selecteerde en vertaalde en Zo Wordt U Gelukkig (2010) waarin de humoristische poëzie van de Amerikaanse dichter Billy Collins centraal staat.
Poëtisch schokje
Van Kooten: ‘Ik was op zoek naar de cartoons die mij een poëtisch schokje bezorgen, omdat ze een herkenbare situatie schetsen waar je zelf vaak in ondergedompeld bent geweest. Als voorbeeld geef ik mijn favoriete cartoon uit de bundel, de tekening van Gluyas Williams (1888-1982) van de man die uit zijn bed stapt. Hij wil in zijn pantoffels stappen, maar die staan nog de verkeerde kant op. De cartoon toont wat ik een lekje in de werkelijkheid noem: een klein missertje. In het dagelijks leven gebeuren dingetjes waar je verstild in je eentje om moet lachen. Deze alledaagse dingetjes krijgen nooit de aandacht die ze verdienen en als iemand dan de moeite neemt om ze dan zo mooi, zo fantastisch smaakvol uit te werken, vind ik dat grote kunst.’
Van Kootens enthousiasme voor mooi tekenwerk en slimme cartoons wordt uit ons gesprek direct duidelijk. Vol bewondering praat hij over de gewassen tekeningen van Chas Addams (1912-1988), de cartoonist die ook de Addams Family bedacht, en de cartoons van Saul Steinberg (1914-1999) die als Roemeense immigrant de Amerikaanse cultuur met haar diners, architectuur en ambtenarij fabuleus in illustraties wist vast te leggen en te becommentariëren: ‘Hij is de tekenaar die op andere tekenaars het meeste invloed heeft gehad.’
Een slecht hart
Toch is Leve het Welwezen een ander boek geworden: tijdens de voorbereiding ervan kreeg de schrijver een zware hartaanval. Dankzij vijf bypasses voelt hij zich beter dan ooit tevoren: ‘De cardioloog zei dat ik een ontzettend slecht hart had. Dat heb ik me nooit gerealiseerd en gewoon alles gedaan. Maar door het slechte hart pompte het bloed te weinig rond en met die bypasses is dat nu sterk verbeterd, dus ik voel mij heel goed.’
Het boek gaat zowel over het herstel van Van Kooten in het ziekenhuis als over cartoons, want op een handige wijze weet de humorist beide onderwerpen slim aan elkaar te verbinden. ‘Tijdens mijn verblijf in het ziekenhuis leefde ik eigenlijk twee en een halve week in een cartoon. Al die situaties waren cartoonesk,’ zegt Van Kooten. Ook brengt hij cartoons ter sprake door de heer Hartman te introduceren: een medepatiënt die ook aan zijn hart is geopereerd. De 85-jarige Hartman – de naam is bedacht door Van Kooten uit piëteit – is oud-werknemer bij de Nederlandse spoorwegen. Hij heeft een boekje dat vol staat met cartoons die eerder in het vakblad van de NS hebben gestaan. Hartman, die Gummbah een viezerik vindt en moderne cartoons maar niets, kan hartelijk lachen om de grappen uit de jaren vijftig terwijl Van Kooten die juist als belegen en flauw bestempelt. Een confrontatie tussen beide heren kan niet uitblijven. De dialogen tussen hen zijn op zichzelf al erg humoristisch, en ze stellen Van Kooten daarnaast in staat om verschillende cartoons en verschillende soorten humor te behandelen. Wat dat betreft is de confrontatie een gelukkig toeval die mooi uitpakt voor het boek. ‘De dialogen met meneer Hartman heb ik natuurlijk wel een beetje gepolijst en wat sneller gemaakt, maar verder is het allemaal gebeurd zoals het er staat. Dat noem ik keepersgeluk, toevallig geluk. Daar heb ik in mijn leven niet over te klagen gehad. Het feit dat mijn dochter Kim erbij was toen ik de kleinkinderen naar school bracht en die hartaanval kreeg, dat is het grootste geval van keepersgeluk.’
Examen
In Leve het welwezen gaat Van Kooten in op de aard van humor. Eigenlijk is het snappen van een grap een soort van examen doen, vindt de auteur. Hij schrijft: ‘Wie om een grap lacht, lacht uiteindelijk om zichzelf. Dat wil zeggen: hij lacht van tevredenheid over zijn getoonde begrip.’ Een interessante gedachte die impliceert dat humor ook angst met zich meebrengt. Van Kooten: ‘Jazeker. Denk maar aan een moppentapper op een verjaardag. Iemand zegt op een gegeven moment: “Ik weet een mop” en dan zie je iedereen gespannen naar voren buigen. Niet zo zeer om snel iets te lachen te hebben, maar omdat ze bang zijn dat ze de grap niet zullen begrijpen. Mensen zijn altijd bang geweest in gezelschap als iemand moppen vertelt. Of ze lachen overdreven hard om te laten merken dat ze hem doorhebben, of ze zwijgen en knikken fijntjes en dan zie je ze intussen denken. Als ik een mop/cartoon niet meteen doorheb, zit ik toch met een lichte schaamte. En dan vraag ik me af of ik de grap niet even aan mijn kleinzoon Roman moet voorleggen, want misschien kan hij hem uitleggen. Maar liever niet, want je wilt niet voor gek staan.’
The New Yorker
Overigens schuilt er in zekere zin ook een soort meneer Hartman in Van Kooten, want hij heeft grote bezwaren tegen de huidige trend die in cartoonland heerst. Vooral het tijdschrift The New Yorker en cartooneditor Bob Mankoff krijgen ervan langs: ‘Ik was erg teleurgesteld en werd steeds ontevredener over de kwaliteit van de cartoons in The New Yorker. Als je vroeger met je cartoon in The New Yorker stond had je het gemaakt. Die gouden jaren met Sam Cobean, Saul Steinberg, James Thurber, Chas Addams en noem ze allemaal maar op, die zijn voorgoed voorbij. Ik begrijp dat de humor is veranderd en daar moet ik ook in meegaan. Mankoff selecteert gemakzuchtig en harteloos materiaal en zelf maakt hij ook saaie en bloedeloze cartoons. Visueel voegt hij niets aan de tekst toe. Het grote verschil tussen toen en nu is denk ik dat er een ontzettende druk op de cartoonisten rust omdat ze in een hogere frequentie moeten produceren. Daarnaast was de tijd waar mijns inziens de mooiste cartoons in verschenen redelijk zorgeloos. We hadden natuurlijk wel de naweeën van de Tweede Wereldoorlog en de oorlog in Vietnam. Er gebeurde genoeg rotzooi, maar niet in de mate waarin we er nu kennis van nemen. Tegenwoordig voelen tekenaars zich gedwongen niet meer puur amusement te bieden, maar geëngageerd en becommentariërend te gaan tekenen. En zo ben ik redelijk verbaasd over het ontbreken van de smaakvolle, fijnzinnige, goed getekende cartoons, die niets met de politieke of actuele, economische of financiële werkelijkheid te maken hebben.’
Zwarte Piet
Daarbij heeft de auteur een hekel aan afgekloven clichés: ‘Geen kwaad woord over Ruben Oppenheimer hoor, maar ik zag van hem weer Zwarte Piet aan de mijter van Sinterklaas genageld alsof die het kruis van Christus is. Kijk, in de wereld van de cartoons wordt net als in de popmuziek gedoubleerd en gepikt. Hoeveel cartoons zijn er immers niet gemaakt over het onbewoonde eiland, over de dronken man en de dikke vrouw? Maar hoe vaak hebben we de kruisiging niet geparodieerd gezien? Eigenlijk kan die grap dus niet meer en zeker niet na Monty Python’s Life of Brian. Met die film is daar een punt achtergezet.’
Het Sempégevoel
Wat vindt Van Kooten dan wel een goede cartoon? ‘In het verband met het werk van Peter van Straaten gebruik ik in het boek het begrip teruglachen. Een goede cartoon moet jou beschamen. Je moet eigenlijk denken: “Jezus, wat is dat goed! Waarom ben ik daar niet eerder opgekomen?” Neem bijvoorbeeld een cartoon van Jerry Marcus, die overigens niet in de bundel is opgenomen. We zien een man en een vrouw die allebei in bed een boek zitten te lezen. Gezellig, gezellig, denk je als kijker in eerste instantie, maar dan kijkt de man op zijn horloge en zegt: “Ik moet weer naar huis.” Dan lach je terug, want je denkt dat het een getrouwd stel is, maar dan blijken het minnaar en minnares te zijn. Je verwacht dat die twee alleen even met elkaar neuken en dat de man dan weer naar zijn vrouw gaat, zoals dat in de praktijk gaat, maar in plaats daarvan toont Marcus ons een nieuwe kijk op zo’n relatie, die vergelijkbaar is met hoe een getrouwd stel doet. Een nieuwe kijk op een standaardsituatie zet je aan het denken en daarom vind ik het een goede cartoon. Je voelt zelfs dat je een beetje een rode kop krijgt, omdat je zo dom bent geweest om de situatie alleen op een heel burgerlijke manier te bekijken.’
De auteur heeft een voorkeur voor cartoons die je laten doordenken; cartoons waarvan de grap niet in een keer evident is. En een voorkeur voor visuele cartoons, het liefste ook nog zonder onderschrift, zoals het werk van Sempé. ‘Die maakt eigenlijk blije schilderijtjes. Ik ken niemand die in zijn eeuwige jongensachtigheid zo ontroerend meisjes van vijftien in een balletklasje tekent of jongens die met zijn zessen hand in hand in de golven springen. Dat zijn geen moppen, maar situaties die vertederen en waar je om moet glimlachen. En er zijn niet meer zoveel tekenaars die een stemming willen weergeven in plaats van grappen te maken. Denk maar aan de covers die Sempé tekende voor The New Yorker. Dan zie je op zesenveertig hoog een poes voor het raam spinnen en op de achtergrond staat iemand viool te spelen. Dat soort idyllische situaties noem ik het Sempégevoel.’
Tijdgebrek
Nu de 75-jarige cabaretier weer op de been is en hersteld, gaat hij echter het cartoonboek niet meer maken. ‘Door de hartaanval en door het ouder worden, besef ik dat de tijd opraakt. Je beseft wat je allemaal niet meer zult afmaken of zien, en in welke mate je aan de zijlijn komt te staan. Als je de tijdlijn uitzet van hoeveel ik nog heb en wat ik allemaal nog moet doen, wordt duidelijk dat er geen tijd is voor luimelen, lobbelen en in de hangmat liggen. Ik moet nog een hoop afspraken met mezelf nakomen. Dit boekje was er een van, maar ik ga niet meer pogen het ultieme cartoonboek te maken, omdat ik een ander idee heb dat me ook een paar jaar gaat kosten. Daar kan ik verder nog niets over zeggen. Ook zijn Wim de Bie en ik, en Wim voornamelijk, druk met het ordenen van ons archief. Ik wil niet te hoog van de toren blazen, maar qua hoeveelheid is het onbeschrijfelijk wat we in al die jaren gedaan hebben. We willen bijvoorbeeld nog eens iets doen met de schrijverijen uit Het Parool waarmee we begin jaren zestig begonnen zijn. Deze zijn nog niet gebundeld en uitgezocht. Dat kost ook veel tijd.’
Hoewel Leve het welwezen dus een ander boek geworden is dan beoogt, valt er voor de strip- en cartoonliefhebber een hoop te genieten. Niet alleen spreekt Van Kooten tussen het herstel van zijn operatie door, op intelligente wijze over het medium en humor, ook zijn z’n favoriete cartoons in de bundel opgenomen en eindigt het boek met korte, gevatte biografieën van de cartoonisten. De laatste strip in het boek is van Jaap Vegter (1932-2003) die een uitspraak van de auteur verbeeldde.
Van Kooten: ‘Vegters tekeningen zijn ongelooflijk mooi uitgewerkt. De houdingen van mensen, het lopen, het staan, zitten, het kijken, het lachen en het nichterige. Ook heeft hij er geweldige teksten bij geschreven. Als je wilt weten hoe iemand aan een cappuccinomachine staat, of hoe iemand zijn hondje laat schijten op de straat maar ondertussen doet alsof ie het niet doorheeft, dan moet je de tekeningen van Jaap Vegter bekijken. Toen ik de Groenman Taalprijs kreeg toegekend, was de beloning dat een zin van mij door Vegter zou worden geïllustreerd. Daar heeft hij heel lang over gedaan. Toch, op de uitreiking was hij klaar en kreeg ik die tekening ingelijst: “Schrijven is zitten blijven tot het er staat!” Jaap zuchtte: “Ja, maar tekenen is nog veel meer zitten blijven tot het er staat!” zegt Van Kooten lachend.
Kees van Kooten. Leve het welwezen Uitgeverij De Harmonie, € 19,90
Afgelopen zondag bezocht ik Lambiek in de Kerkstraat omdat ik wat stripalbums van Dick Matena wilde kopen. Helaas hadden ze niet de verhalen die ik graag wilde hebben, maar ik vond wel Exploring Calvin and Hobbes: An Exhibition Catalogue. Een prachtige vondst, want dit is de catalogus van de expositie in The BIlly Ireland Cartoon Library & Museum in Ohio. Behalve prachtig werk van Bill Watterson staat er ook een interview met de tekenaar en geestelijk vader van Calvin & Hobbes in. Dat alleen al is de aanschaf waard, want interviews geeft Watterson vrijwel nooit. Overigens is er een grote uitverkoop in Lambiek op dit moment en die zie je hier op de foto. Zoals je ziet werd er met interesse naar enkele albums gekeken.
In Museum Meermanno is op dit moment een grote overzichtstentoonstelling van het werk van stripmaker Dick Matena te zien. Een geslaagde ode aan een veelzijdig tekenaar.
In ruim 200 originele tekeningen geeft de tentoonstelling Dick Matena: Getekend leven een mooi overzicht van de mans oeuvre.
Dick Matena’s werk (1943) kent een ongelooflijke veelzijdigheid. Matena lijkt in alle genres en stijlen thuis en maakte tot nu toe sciencefictionverhalen, avonturenstrips, westerns, surrealistische vertellingen, erotiek, humorstrips en stripadaptaties van romans en kinderboeken. Hij begon als zeventienjarige bij de Toonderstudio’s en tekende toen in de Toonderstijl. De eerste strip die Matena onder eigen naam publiceerde, was Polletje Pluim. Daarna werkte hij ook voor stripbladen Pep, Eppo en Mickey Maandblad. In de humoristische of karikaturistische stijl tekende hij strips als De Argonautjes en Grote Pyr.
In de jaren zeventig begon hij realistisch te tekenen, eerst nog voor jeugdbladen, maar al snel voor een volwassen publiek, in tijdschriften als Gummi en Titanic. De strips Amen, Mythen en De prediker, betekenden eind jaren zeventig zijn internationale doorbraak in Europa en in de Verenigde Staten. Daar werd zijn werk onder andere gepubliceerd in Heavy Metal. Matena tast in deze strips de grenzen af van normen, waarden en moraal – ook bleef hij altijd experimenteren. In de Mythen-verhalen heeft telkens een andere bekende figuur de hoofdrol. Zoals Elvis Presley, Bob Dylan en Alfred Hitchock. Het zijn allegorieën van tien pagina’s waarin Matena een eigen kijk geeft op de levensloop van deze bekende figuren. Het verhaal Amen werd gecensureerd gepubliceerd in Heavy Metal. Zo kreeg het jonge meisje dat in de strip rondloopt een broekje aan getekend. Het verhaal De prediker ging sommige bladen te ver en werd geweigerd. Met dit verhaal wilde hij de lezer laten zien dat de mens van nature tot het kwade geneigd is. Matena zei hierover in Stripschrift #173 (1983): ‘Het zijn dubbele-bodem-verhalen, het is allemaal zo symbolisch als de pest. Als mensen De prediker op morele gronden afwijzen, vanwege die baby aan het kruis, dan schokt mij dat echt. […] Maar het is geen baby, lees het verhaal nou eens goed. Ze lezen niet, ze kijken alleen naar dat prentje.’
Zelf vind ik deze periode en verhalen van Matena het interessantst. Tijdens het zien van de stukken uit die strips in de expositie, kreeg ik ook meteen zin om de betere stripwinkel te bezoeken en wat albums te kopen.
Dubbelop
Matena is bij de Nederlandse cultuurelite de laatste jaren vooral bekend door zijn stripversies van literaire meesterwerken als Reve’s De avonden, Kort Amerikaans van Jan Wolkers en werk van Elsschot. Ook maakte hij stripversies van kinderboeken als Dik Trom en Afke’s tiental. In de tentoonstelling wordt Matena geroemd vanwege deze ‘literaire strips’: ‘Zijn meest vernieuwende invloed op de stripwereld ligt in zijn bewerkingen van Nederlandstalige literaire meesterwerken.’
Zelf ben ik van dit werk minder gecharmeerd omdat Matena de tekst van de oorspronkelijke bron integraal opneemt (–iets wat de samenstellers van de expositie juist vernieuwend vinden.) Leuk wellicht voor de fans van Reve, maar die hebben De avonden toch al in de kast staan. Door de tekst geheel over te nemen krijg je nare dubbelingen waarbij de tekst precies hetzelfde vertelt als het beeld. Zo doe je het medium strip mijns inziens tekort, want als je iets kan vertellen in beelden – en beeld is een belangrijk kenmerk van strips – waarom moet je dat wat je ziet dan ook nog eens vertellen in de tekst? Dat is een behoorlijke platte manier van vertellen. Het ergste is nog dat Matena met deze boeken een trend heeft gezet: veel literaire uitgevers dachten een nieuwe markt gevonden te hebben door allerlei boeken te laten verstrippen. Een paar uitzonderingen daargelaten, was het resultaat van deze projecten vaak behoorlijk slecht en creëerde het beeld dat strips alleen literair kunnen zijn of serieus genomen dienen te worden als ze gebaseerd zijn op een roman.
Maar goed, wat anderen doen mogen we Matena natuurlijk niet kwalijk nemen. En de eerste paar literaire adaptaties van zijn hand zijn mooi getekend.
Bij de tentoonstelling is ook een rijk geïllustreerde catalogus verschenen geschreven door Rob van Eijck, die ook samen met Jos van Waterschoot de expositie samenstelde. Te koop voor slechts een tientje, dus geen verkeerde aankoop voor bezoekers die onder de indruk zijn van Matena’s tekenwerk – wat er veel zullen zijn, vermoed ik. Uiteraard heb ik ook een exemplaar aangeschaft. Nu nog even de stripwinkel in.
Breed publiek winnen voor de strip
Er zijn serieuze plannen voor een nieuw stripmuseum. Maartje de Haan is daar een van de initiatiefnemers van. Dat museum zou eerst in Dordrecht komen, maar volgens de laatste berichten zal dat waarschijnlijk een plek krijgen in Rotterdam. Prima natuurlijk, nog een museum gewijd aan strips erbij, maar eigenlijk is een tentoonstelling in een meer algemeen museum nog fijner, als je nieuw publiek voor het beeldverhaal wil winnen in ieder geval. Stripliefhebbers zullen namelijk altijd hun weg naar een stripmuseum wel vinden, maar anderen waarschijnlijk niet. Een grote tentoonstelling in een museum als Meermanno, ook wel het huis van het boek genoemd, biedt een mooie kans voor de oningewijde om eens kennis te maken met het beeldverhaal en Nederlands tekentalent. Daarom vind ik het tof dat er nu zo’n expositie is over Dick Matena. Eerder had het museum een tentoonstelling over Eppo en 200 Jaar Beeldverhaal.
Dick Matena: Getekend leven is nog te zien tot en met 27 september 2015.
Museum Meermanno Prinsessegracht 30 2514 AP Den Haag