Stripmaker Martin Lodewijk deed ruim tien jaar over het nieuwe avontuur van Agent 327. De documentaire Martin Lodewijk en de laatste pagina vertelt waarom.
De Daddy Vinci Code, het nieuwste avontuur van stripheld Agent 327, heeft nu al een legendarische status. De fans van stripmaker Martin Lodewijk (Rotterdam, 1939) hebben er namelijk ruim tien jaar op moeten wachten. De publicatie van het album werd al eens aangekondigd, ook in de VPRO gids, maar de strip kwam maar niet af: door persoonlijke omstandigheden kampte Lodewijk met een writer’s block. Regisseur Koert Davidse vond het hoog tijd dat een van de godfathers van de Nederlandse strip in een documentaire werd geportretteerd: ‘Martin Lodewijk is een bijzonder fenomeen. Ik wil laten zien dat hij een geweldige tekenaar is met veel gevoel voor humor en detail. En dat hij anderen inspireert. Toen ik hem voor het project benaderde wist ik niet dat hij al zo lang bezig was met het laatste album, maar tijdens de research en voorgesprekken kwam dat al snel ter sprake. Een spannend gegeven dat de rode draad in de documentaire is geworden. Het opzetten van een project als dit duurt vrij lang, ook de financiering ervan. In de documentaire komt ook naar voren dat Lodewijk nogal berucht is om zijn het soms niet halen van zijn deadlines. Op den duur was ik ook een van zijn deadlines. Veel productiedagen werden opgeschoven omdat Lodewijk ook andere belangrijke dingen te doen had. Hij heeft natuurlijk ook zijn eigen agenda. Lodewijk werkte ook aan de strip en had tussendoor nog andere opdrachten. Hierdoor heeft het veel langer geduurd voordat de film klaar was. In totaal hebben we de opnames in anderhalf jaar gemaakt.’
In Het uur van de wolf: Martin Lodewijk en de laatste pagina zien we de stripmaker letterlijk aan die beruchte laatste pagina werken. ‘Lodewijk had het liever niet over het waarom van zijn writer’s block. Dat komt deels omdat hij er de man niet naar is om erover te praten. Hij vindt de strip belangrijker dan de maker. Hij stipt het wel aan en met de aanvullingen van collega’s als Dick Matena, Jan Kruis en Eric Heuvel wordt wel duidelijk wat er in zijn privé-leven is gebeurd. Op een gegeven moment werd de drempel om weer te beginnen steeds hoger.’
Mooi gevisualiseerd
Lodewijks creatieve blokkade wordt in de documentaire prachtig gevisualiseerd: de stripmaker zit peinzend aan zijn tekentafel in een volledig donkere ruimte, het enige licht komt van zijn bureaulamp. Als het licht der inspiratie gedoofd is, tast de maker in het duister. ‘Die opnames hebben we in de studio gemaakt. Martins werkkamer is namelijk erg klein en staat ook nog eens bomvol met boeken en spullen. We hebben zijn tekentafel naar de studio verplaatst om deze opnames te kunnen maken. De opnames waarin we zien dat Lodewijk aan de laatste pagina werkt, zijn ook in verschillende sessies gemaakt. Hij nam daar echt zijn tijd voor,’ legt Davidse uit.
Ook over de visualisatie van de strips is goed nagedacht. Davidse brengt deze tot leven met verschillende technieken, door elementen uit de plaatjes te bewegen of de tekst in de balloons regel voor regel te laten verschijnen. ‘Ik heb kunstgrepen uitgehaald om de dynamiek van het strip lezen weer te geven. De strips hebben een enorme vaart en bevatten veel actie, en dat ervaar je niet door langzaam met de camera over de strip heen te gaan.’
Uur van de wolf: Martin Lodewijk en de laatste pagina Donderdag 23 april NPO 2, 23.00 – 23:54 uur
Martin Lodewijk signeert zijn nieuwe album op 1 mei in stripwinkel Het Beeldverhaal in Amsterdam. Van 17 tot 19 uur kun je de stripmaker daar ontmoeten.
Dit artikel is in een iets kortere versie gepubliceerd in VPRO Gids #16 (2015).
‘Ik opende de tentoonstelling door een werk van Jos Looman op te hangen dat ook in mijn boek staat: een illustratie bij een verhaal van Quint. Verder zijn er veel mooie originelen van Kresse te zien, originele pagina’s van Martin Lodewijk, John Bakker, Peter de Smet, Fred Julsing en Dick Matena,’ vertelt Apeldoorn enthousiast. Van zijn boek De Jaren Pep is recent een tweede druk verschenen, dus wie het nog niet gelezen heeft, kan het weer aanschaffen.
De tentoonstelling is tot stand gekomen in samenwerking met Museum Meermanno in Den Haag al is de samenstelling ervan niet honderd procent hetzelfde. Er zijn wat originele toegevoegd in Groningen. Pep (1962-1975): Een legendarisch stripblad, is nog te zien tot en met 31 mei 2015.
Een tijdje geleden bezocht ik het atelier van de sympathieke stripmaker Gerben Valkema om hem te interviewen voor de VPRO Gids en Eppo. In de video geeft Valkema een rondleiding door zijn atelier en onthult hij wie de oerversie van Elsje is.
Zet de video vooral op groot beeld en op een hoge resolutie.
Dick Matena maakte een compleet nieuw Bommel-verhaal: Tom Poes en de pas-kaart.
Tom Poes en Olivier B. Bommel zijn twee van mijn favoriete Nederlandse striphelden. Als daar een nieuw avontuur van uitkomt, wil ik dat natuurlijk lezen. Stripmaker Dick Matena schreef en tekende Tom Poes en de pas-kaart, een verhaal dat in eerste instantie alleen zou verschijnen in emigratiemagazine VertrekNL, maar inmiddels ook is gepubliceerd in NRC De Week en De Telegraaf, de krant waarin ongeveer 75 jaar geleden het eerste Tom Poes-verhaal werd afgedrukt. Bij Uitgeverij Personalia is de mooi verzorgde boekversie verschenen die naast de strip ook de voorgeschiedenis bevat.
Parallelle universa
Heer Bommel heeft het in dit nieuwe avontuur zwaar te verduren: de gemeente van Rommeldam wil onze vriendelijke beerheer onteigenen. Bommelstein, de huizen van Tom Poes en Markies de Canteclaer moet plaats maken voor nieuwbouw. Uiteraard laten Bommel en Tom Poes het er niet bij zitten, maar de zaak wordt zeer gecompliceerd door tovenaar Hocus Pas wiens snode plannen de grenzen tussen parallelle universa doet vervagen. Zo gecompliceerd zelfs dat de lezer net als Bommel en Tom Poes dreigt te verdwalen in verschillende verhaalversies.
Samenwerking Dick Matena is natuurlijk uitermate geschikt om de legende van Bommel en Tom Poes voort te zetten. Niet alleen werkte hij jarenlang in de Toonder Studio’s, in de laatste jaren van Toonders leven werkten de heren samen aan twee nieuwe Bommelverhalen. Omdat Toonder niet meer in staat was om te tekenen, nam Matena die taak op zich. Samen schreven ze het script voor Tom Poes en het Komeetgas en Tom Poes en het ei van Ukuu. Deze zijn respectievelijk in 1999 en 2000 gepubliceerd in Donald Duck. Het verhaal Tom Poes en de paskaarten hebben ze nooit voltooid, want de samenwerking kwam vroegtijdig tot een einde. Toonder was gefrustreerd dat hij niet meer fysiek in staat was zijn creatieve partner bij te sturen. Zoals Matena het uitlegt in het boekje: ‘Zo werd het een schip met twee kapiteins en dit zette onze vriendschap steeds verder onder druk. Dat wilden we beiden niet, dus hebben we eind 2000 het bijltje samen erbij neergegooid en zij we bevriend gebleven tot aan zijn dood.’
In eerste instantie zou Matena dit onvoltooide verhaal als uitgangspunt nemen voor dit nieuwe avontuur, maar uiteindelijk heeft hij een geheel nieuw scenario gepend. Het personage Dobbele Daas, de spellenmaker die ooit het kaartspel en de dobbelsteen uitvond, is wel in het verhaal gebleven.
Matena en Valkema
De strip bestaat niet uit onderschriften maar tekeningen met ballonteksten. Toonder heeft in zijn testament laten opnemen dat dit de enige manier is waarop nieuwe verhalen gemaakt mogen worden. Ik hoop dat het niet bij dit ene nieuwe avontuur blijft. In de afgelopen jaren waren er wel gelegenheidsuitgaven omtrent Tom Poes en Bommel, zoals Heer bommel en de i-padden van Patty Klein en Gerben Valkema. Een nieuwe reeks Tom Poes-verhalen door Matena of Valkema zou niet misstaan in de boekwinkel.
Dick Matena. Marten Toonder’s (sic) Tom Poes en de Pas-kaart Uitgeverij Personalia, € 22,50
Daarom Minneboo leest:
Maandelijks krijg ik van veel uitgeverijen stapels strips toegestuurd. Daar zit veel moois tussen, maar niet alles is geschikt voor de bladen en opdrachtgevers waar ik voor schrijf. Toch wil ik deze uitgaven onder de aandacht brengen. Daarom heb ik de rubriek Minneboo leest in het leven geroepen, om te laten zien hoe rijk en divers het medium strip kan zijn. De artikelen in deze rubriek zijn geen recensies (die teksten staan gepubliceerd in de bijhorende rubriek), maar kunnen thematisch zijn, een tekenstijl belichten of simpelweg een nieuwe uitgave kort aanstippen.
Bij Vlaamse reuzen denk je misschien aan konijnen met grote oren, maar het is ook de titel van een fantastisch boek vol met interviews met Vlaamse stripmakers. Vlaamse reuzen bundelt alle Stripgids interviews van 1974 tot en met 2001, afgenomen door Jan Smet en Toon Horsten.
Het dikke boek van ruim 400 pagina’s staat vol met interessante gesprekken met Jef Nys, Karel Verschuere, Willy Vandersteen, Karel Biddeloo, Buth, Daniël Jansens, Ercola, Marc Sleen, Kamagurka, Pom, Jean-Pol, Merho, Hec Leemans, Berck, Erika Raven & Ferry, Erik Meynen en Marvano. Ook zitten er gastoptredens in van Jacques Tardi en Dick Matena, allebei geen Vlaamse stripmakers, maar wel meesters in het vak. Matena woonde ten tijde van het interview in België.
Vlaamse reuzen is voor stripliefhebbers een must read.
Strippioniers
Wat mij betreft is Stripgids nog steeds het beste stripinformatietijdschrift van de Benelux. Het magazine bestaat alweer veertig jaar. In 1974 begon Jan Smet samen met de Nederlandse uitgever Cees Coenders met Stripgids. Smet is een archivaris die zijn hele professionele leven doorbracht in de kelders van het Turnhoutse stadsarchief. Jarenlang trok hij met opnameapparatuur door België om stripmakers te interviewen. Het vak van journalist leerde hij als het ware onderweg, gewoon door het uit te voeren. Soms moest hij flink volharden om een bepaalde stripmaker te spreken te krijgen. Pom, iemand die eigenlijk nooit interviews gaf, zegde na lang zeuren eindelijk toe. Het is boeiend om te lezen dat Pom met veel moeite en volharding zijn strips maakte. Na publicatie begon de stripmaker een rechtzaak tegen Smet, die de interviewer gelukkig won.
Vanaf 1997 begon de jonge journalist Toon Horsten te werken voor Stripgids en interviewde geregeld stripmakers tot het blad in 2001 ophield te verschijnen. Toen in 2006 de tweede reeks Stripgidsen begon, was Horsten hoofdredacteur.
Ik heb een enorme bewondering voor pioniers als Smet, mensen die uit passie iets beginnen en een heel blad weten op te richten omdat ze vinden dat strips onder de aandacht moeten worden gebracht. In alle bescheidenheid herken ik mezelf een beetje in dat soort mensen, en ik hoop dat mijn site een zelfde doel dient als Stripgids.
Ondanks het feit dat Stripgids dus 40 jaar bestaat, lopen de interviews dus maar tot 2001. Ik denk dat het boek anders te dik geworden zou zijn. Nu hebben we na het lezen van deze pil tenminste nog een boek om naar uit te kijken.
Jan Smet en Toon Horsten. Vlaamse reuzen – De complete Stripgids-interviews 1974-2001 Uitgeverij Vrijdag.
In het legendarische Agent 327-avontuur Het oor van Gogh wordt schilder Vincent van Gogh gekloond zodat Paul Poendrop zijn nieuwe schilderijen voor veel geld kan verkopen.
Het is natuurlijk een prachtig idee dat er opeens ‘nieuwe’ Van Goghs opduiken, ware het niet dat er op een van de doeken een mobiele telefoon is afgebeeld. Daarom gaan Agent 327 en Olga Lawina op onderzoek uit. Ze komen terecht op het eiland Profiterolles waar een kopie van het stadje Arles is nagebouwd met figuranten en al. Dit alles moet Van Gogh ervan overtuigen dat hij nog steeds eind negentiende eeuw leeft. Als IJzerbroot en Olga de kloon ontmoeten proberen ze hem natuurlijk te redden, maar niet voordat hij een portret van de schone Olga aan het canvas toevertrouwt.
Verschillende stijlen
Het bovenstaande plaatje spreekt boekdelen: Van Gogh ziet in Olga uiteraard een aantrekkelijk model. Ik vind het mooi hoe de stripmaker het schilderij van Olga in potlood heeft getekend, zodat het een andere textuur heeft dan de rest van het plaatje. Sowieso mengt Lodewijk in Het oor van Gogh allerlei tekenstijlen door elkaar: in de scène waarin een medewerker van het museum de geschiedenis van Vincent van Gogh vertelt, gebruikt Lodewijk tekeningen uit de strip Gauguin en Van Gogh van Dick Matena. Matena’s stijl is compleet anders dan de cartooneske tekenstijl van Lodewijk. Hetzelfde geldt voor de tekenstijl waarin Lodewijk de ‘nieuwe’ Van Goghs heeft getekend.
Na de poseerscène proberen onze helden met de kloon van het eiland te ontsnappen. Van Gogh wil eerst nog even langs zijn kamer om wat spullen in te pakken, waaronder een Kuifje-album. Van Gogh zegt in de toekomst stripmaker te willen worden. Terug in de bewoonde wereld stort hij zich dan ook op een carrière als de tekenaar van het stripfiguurtje Knijntje. Dit alles is vermakelijke gekkigheid die alleen uit de pen van Martin Lodewijk had kunnen komen. Tijdens een interview vertelde hij mij daar het volgende over: ‘Tijdens de research heb ik veel tekeningen van Van Gogh gezien. Hij was een man die zeker de kracht van strips ingezien zou hebben. Ik denk dat hij Kuifje bijzonder had gevonden.’
Theo van Gogh
Lodewijk was al met dit verhaal in het Algemeen Dagblad begonnen toen hij voor onderzoek door het Van Gogh Museum liep. Onder indruk van de collectie bedacht hij dat het eigenlijk jammer was dat Vincent zelf niet door het museum kon lopen. Zo kwam hij op het idee om hem te klonen, dan kon de stripversie van de schilder in ieder geval wel zijn eigen museum zien. Ongetwijfeld haalde Lodewijk zijn inspiratie ook uit het nieuws: indertijd beweerde een Franse sekte dat ze mensen kon klonen. Het uiterlijk van dokter Brigitte Holadier baseerde Lodewijk op de sekteleider. Holadier kloont de nieuwe Vincent met behulp van het afgesneden oor van de schilder en het DNA van Theo van Gogh. De filmmaker en columnist speelt dus ook een kleine, doch belangrijke rol in de strip. Een jaar na het verschijnen van de strip werd hij op brute wijze om het leven gebracht.
Veel van de mensen die toen in het Van Gogh Museum werkten, hebben overigens ook een cameo in het verhaal. Naar aanleiding van het album kreeg Martin Lodewijk in 2004 een tentoonstelling in het Van Gogh Museum. Eigenlijk heel bijzonder dat het werk van een stripmaker naast dat van een beroemd kunstschilder hing.
Martin Lodewijk. Het oor van Gogh. In 2003 uitgegeven door uitgeverij M, later heruitgegeven door Uitgeverij L.
Toen Martin Lodewijk zeventig werd, riep stripblad Eppo hem uit tot peetvader van de Nederlandse strip. Met zijn creaties Agent 327, Storm, January Jones en Johnny Goodbye en het begeleiden van nieuw striptalent heeft hij de strip verrijkt en een duidelijk stempel gedrukt. Enkele heruitgaves van oude Agent 327-albums moeten het wachten tot het twintigste deel, De Daddy Vinci Code, verzachten. Portret van een begenadigd verteller, die zichzelf ‘een beetje een bemoeial’ vindt.
Wie het riante appartement van Martin Lodewijk en zijn vrouw Ted in Rotterdam Zuid binnenstapt, wordt allereerst begroet door enkele zeefdrukken van Roy Lichtenstein. Een mooie ontvangst voor de stripliefhebber die zich verder kan vergapen aan originelen van Don Lawrence, Hergé, Dick Matena, Jan Kruis, Harold Foster, Robert Crumb en Marc Sleen die de muren sieren. Allen stripmakers die Lodewijk bewondert of waar hij mee heeft samengewerkt. In zijn werkkamer staat een aardige collectie strips, doch lang niet alles wat hij in bezit heeft. ‘Dit is maar een heel klein deel van wat ik heb. Hier staat wel het grootste gedeelte van wat ik belangrijk vind, zoals Mickey Mouse van Floyd Gottfredson, Terry and the Pirates, Dick Tracy. Grotendeels zijn dat de strips uit mijn jeugd, maar lang niet altijd,’ zegt Lodewijk die nog altijd stripliefhebber is. Met aanstekelijk enthousiasme spreekt hij over strips, zijn werk en de beeldverhalen van anderen: ‘Ik volg nog redelijk wat er uitkomt. Vroeger werden strips wel beter gemaakt, vind ik. Er is tegenwoordig maar bar weinig wat daaraan kan tippen. Een paar jaar geleden las ik een verhaal van de reeks Jerome K. Jerome Bloks van Dupuis. Dat verhaal vond ik een klein meesterwerk, maar de rest van die serie vond ik minder. Een aantal boeken van Joann Sfar vind ik heel erg mooi en goed; van sommige manga’s ben ik behoorlijk gecharmeerd.’
Ruimtevaart
Lodewijk is geboren op 30 april 1939 in een gezin van vier kinderen. Vader Piet was ambtenaar bij de gemeente Rotterdam, zijn moeder Joy Lynguris is van Griekse afkomst. De jonge Martin groeide op in het Rotterdam van na de oorlog. Hij kwam al snel in aanraking met Amerikaanse strips, verkocht door Amerikaanse zeelieden: Superman, Batman, Collier’s Planet Comics en Tarzan. Lodewijk: ‘Vanaf het moment dat ik strips las ben ik ze gaan tekenen. Eerst nog met een stukje krijt op straat, daarna op papier. Voor mijn tiende stuurde ik al materiaal op naar Tom Poes Weekblad, want gepubliceerd worden leek me het mooiste wat er is. In 1957 ben ik langsgegaan bij handelsuitgeverij ATH in Rotterdam die ook strips uitgaf. Ik heb ze mijn tekeningen laten zien en mocht voor ze aan de slag. Ik maakte cartoons, ondeugend bedoelde mopjes voor de Mascotte en Bolero. Dat waren blaadjes met pin-ups die toentertijd seksblaadjes genoemd werden. De directeur van de handelsdrukkerij was meneer Teeuwen, een Bul Super-achtige figuur. Een man met ideeën en visie: de dag na lancering van de Spoetnik stond hij bij mijn ouders voor de deur, ik woonde toen nog thuis, en nam hij me mee naar een duur restaurant in Zuid. Hij vroeg of ik iets van ruimtevaart wist. Natuurlijk wist ik dat: ik las al jaren sciencefiction. Toen heb ik tien boekjes gemaakt over ruimtevaart. Ik mocht maken wat ik wilde, zo lang het maar over ruimtevaart ging. Na tien afleveringen wilde hij verhalen over piraten hebben en heb ik daar zes boekjes over gemaakt. Dat was Arent Brandt, die later Captain Kidd werd genoemd. Ik schreef en tekende dus iedere maand een strip van 32 pagina’s. Daar heb ik een hoop van geleerd. Meestal zat ik tegen de deadline een paar nachten door te werken. In één boekje heb ik letterlijk een stukje slapend getekend. Ik was boven mijn tekening in slaapgevallen, maar had wel doorgetekend. Geen idee hoe, maar toen ik weer wakker werd zag ik dat figuurtje en dat heb ik er toen in laten staan, want dat vond ik toch wel bijzonder.’
Lodewijk staat op, haalt een doos vol met dat vroege werk uit zijn werkkamer en toont de betreffende pagina met daarin een bijna abstracte menselijke vorm in een verder semi-realistisch getekende strip. Verder zitten er strips in de doos met titels als De zure bom, Kidnappers in de ruimte, boekjes over detectiveduo Babel en Knetterton en delen uit de reeks Wereld der misdaad en gerechtigheid, detectiveverhalen waar Lodewijk de illustraties voor maakte. ‘Ik heb jaren moeten zoeken op stripbeurzen om mijn eigen werk weer terug te kopen. Ik ben weer compleet,’ vertelt de stripmaker.
Fröbelen
In 1959 maakte hij in opdracht van Het Parool de strip Frank, De Vliegende Hollander voor Scandinavische kranten. Daarna werkte Lodewijk vier jaar voor reclamebureau Publi Studio in Schiedam als ontwerper/illustrator. In wezen heeft hij zijn hele carrière het strip maken afgewisseld met reclamewerk. Bij Publi maakte Lodewijk van alles: verpakkingen voor Volendammer Shag, stroopwafels, reclameadvertenties voor wasmachines en folders voor kolen van De Coöperatie. Het uiteenlopende werk was een goed alternatief voor de kunstacademie waar de tekenaar al na een paar weken zijn gezicht niet meer liet zien. ‘Naderhand heb ik daar wel spijt van gehad, want toen ik de reclame in ging heb ik veel dingen zelf moeten uitvogelen. Dat heeft me ontzettend veel tijd en moeite gekost, terwijl ik dat in drie jaar op de academie had kunnen leren.’
Toch kijkt Lodewijk met plezier terug op die periode: ‘In mijn hoogtijdagen in de reclame kon je van alles doen: van olieverf tot en met etsen, bij wijze van spreken. Ik deed een illustratie hier en een illustratie daar en kon lekker rotzooien. Dat fröbelen mis ik wel. Tegenwoordig doe ik ruwweg altijd hetzelfde. Ik zit Agent 327 te tekenen of maak een illustratie in die stijl.’
IJzerbroot, Hendrik IJzerbroot
Gelukkig voor de stripliefhebber besloot Lodewijk in 1966 voor zichzelf te beginnen. Een studio had hij niet, maar Jan Kruis (van Jan, Jans en de Kinderen) bood een tafeltje in zijn studio aan. Kruis kreeg van stripblad Pep de opdracht om een parodie op James Bond te maken, maar had daar weinig zin in. ‘Jan had nog nooit een Bond-boek gelezen en die vond dat maar niks. Ik wel, dus ik had daar wel oren naar, dus gaf Jan de opdracht aan mij door. Bij de eerste korte verhaaltjes staat dan ook productie Jan Kruis. Na het eerste korte verhaaltje wilde Pep er een maand later nog eentje hebben. En toen nog eentje. Bijna vijftig jaar later maak ik ze nog.’
Echt veel inspiratie haalde Lodewijk niet uit de boeken van Ian Fleming en de Bond-films. IJzerbroot krijgt net als Bond wel eens een gadget en ook is er een rol weggelegd voor M. Net als haar evenknie Miss Moneypenny heeft juffrouw Betsy, de secretaresse van de geheime dienst, een oogje op Agent 327. Het nummer 327 is natuurlijk een duidelijke verwijzing naar de cijfercode waar de Britse geheim agent mee wordt aangeduid. Omdat Albert R. Broccoli, de toenmalige producent van de Bond-films, copyright had op alle cijfercombinaties die begonnen met een dubbele nul, moest Lodewijk hier improviseren en koos hij lukraak twee cijfers voor de zeven.
IJzerbroot zelf is in veel opzichten de antithese van Bond: mooie vrouwen doen hem blozen en hij is eerder een antiheld dan de heldhaftige macho die Bond is. ‘Ik zou niet weten waarom Agent 327 al die jaren al zo’n succes is,’ bekend zijn geestelijk vader. ‘Ik denk dat hij op een wat hulpeloze manier sympathiek is.’
Een aantrekkelijk element aan de strips rondom IJzerbroot zijn de toegankelijke humor en fantasievolle plots. In Dossier Nachtwacht worden de originele schilderijen van Hollandse meesters tot legpuzzel gemaakt zodat de vrouw van miljonair Poendrop iets te puzzelen heeft. In Het oor van Gogh wordt de kloon van Vincent van Gogh gedwongen nieuwe Van Goghs te schilderen, maar ontdekt de schilder dat hij liever strips maakt. ‘Ik denk overigens dat Van Gogh de kracht van het beeldverhaal zou hebben ingezien. Ik denk dat hij Kuifje bijzonder gevonden had,’ aldus Lodewijk. Hoe vergezocht de plots ook kunnen zijn Agent 327 weet de avonturen altijd tot een goed einde te brengen.
Overigens zijn Dossier Nachtwacht, Het oor van Gogh en De wet van Alles toch wel de favoriete albums van Lodewijk. ‘Toen ik Dossier Nachtwacht maakte, zat ik bijna iedere dag in Amsterdam voor mijn reclamewerk. Alles wat ik toen meemaakte zit er in: mijn bezoek aan het Rijksmuseum, het autootje dat ik reed, Stripwinkel Lambiek en natuurlijk mijn vrouw Ted.’ In het verhaal heeft Ted de rol van motormeisje. Cameo’s van bekende personen, stripfiguren en vrienden van Lodewijk komen veel voor. In het album De ogen van Wu Manchu zitten de Vlaamse striphelden Nero en Lambik. Lodewijk zelf duikt als Agent 010 op in het nieuwste verhaal De Daddy Vinci Code. Hij is heel toepasselijk de archivaris van de geheime dienst.
Lodewijk: ‘Aan Het oor van Gogh heb ik ook goede herinneringen overgehouden. Dat album leidde tot een expositie in het Van Gogh Museum. Dat had ik van tevoren niet kunnen dromen. Je liep het museum in, de trap af, en dan hingen linksaf de tekeningen van Van Gogh en rechts de tekeningen van Martin Lodewijk. Hallo hé!’
Olga Lawina
Olga Lawina, de boomhoge sidekick van IJzerbroot, is een belangrijke figuur geworden in het leven van Agent 327. Aanvankelijk bedacht de stripmaker haar voor een eenmalig optreden, maar Olga weigert het podium te verlaten. ‘Ze is op niemand gebaseerd, ik wilde gewoon eens een keer een heel grote vrouw in de strip hebben,’ legt Lodewijk uit. ‘Ik heb nog overwogen een Indiaanse van haar te maken, daar heb ik zelfs nog schetsjes van. Toch werd ze op de een of andere manier een Zwitserse geheim agente. Haar naam is natuurlijk wel gebaseerd op Olga Lowina, de jodelzangeres uit de jaren vijftig. Maar die naam gaf ik haar pas nadat ik haar getekend had.’
Olga kent een kleurrijk cv: ze werkte als worstelaar en als danseres, en begon bij het criminele netwerk de Drie van de Acht. Tegenwoordig heeft ze haar eigen bedrijf B.I.P.S. (Beautiful Important People Security) en staat haar morele kompas meer de goede kant op dankzij Agent 327.
Dat de vrouwen in Lodewijks strips vaak hun mannetje staan, is niet zo gek. ‘Vrouwen met karakter, capabele vrouwen die geen doetjes zijn. Dat type vrouw heeft mijn voorkeur, in de werkelijkheid en in fictie,’ zegt de stripmaker en zijn werk ondersteunt die uitspraak. Eind vorig jaar verscheen het ‘Making of Album’ De vrouwen van Agent 327, over de strip- en filmvrouwen die Lodewijk inspireerden. Ook staat zijn oma prominent in het album: ‘Een heel bijzondere vrouw. Ze bestierde in de periode voor de Eerste Wereldoorlog de linnenafdeling van hotel Semiramis in Cairo. Dat was heel bijzonder voor een Nederlandse vrouw in die tijd. In het album staat een foto van haar die in de huiskamer van mijn opa en oma hing. Ze zit op een kameel voor de piramide van Gizeh en de sfinx. In diezelfde tijd las ik in het weekblad Kuifje de verhalen van Blake en Mortimer over Het Geheim van de Grote Piramide. Fantastisch, dat kon je dus zomaar overkomen! Door die foto van mijn oma werd de wereld van Blake en Mortimer levensecht. Vanaf dat moment was alles mogelijk, besefte ik.’
Na een twintigtal korte verhalen begon Lodewijk Agents avonturen op albumlengte te maken. Die zijn in de afgelopen jaren heruitgegeven bij uitgeverij L, opnieuw gescand, geletterd en ingekleurd.
Eppo
Even terug naar de jaren zestig. Vanaf 1969 maakt Lodewijk de detectivestrip Johnny Goodbye met tekenaar Dino Attanasio. Samen met Daan Jippes maakte hij aan het begin van de jaren zeventig het vooralsnog enige avontuur van Bernard Voorzichtig. Niet lang daarna zou Lodewijk een belangrijke rol gaan spelen in de Nederlandse stripcultuur: ‘In 1975 zat er duidelijk een dalende lijn in de oplage van de stripbladen Sjors en Pep. Peter de Smet en ik werden gevraagd om daar eens over te filosoferen. Mijn filosofie was dat die twee bladen elkaar eigenlijk in de weg zaten. Als je ze samen zou voegen, dan zou je de lezers van beide bladen aan je binden. Dat nieuwe blad werd de Eppo. Samen met Frits van der Heijden was ik de redactie. Omdat Frits in vaste dienst was bij uitgeverij VNU, werd hij de hoofdredacteur. Ik was vliegende keep/artdirector. We wilden vooral Nederlandse strips van Nederlandse tekenaars in het blad hebben en nieuwe strips introduceren. Dat betekende dat we een heleboel ideeën moesten leveren. Ik heb het idee voor Steven Severijn geleverd en Roel Dijkstra. Soms verzon ik alleen de naam van een personage, soms het hele verhaal.’
Storm
Een van de creaties waar Lodewijk indertijd mee op de proppen kwam, was sciencefictionstrip Storm die geschilderd werd door de Britse tekenaar Don Lawrence (1928-2003). Storm is een astronaut die begin 21ste eeuw een reis maakt naar de Rode Vlek van Jupiter. Daar aangekomen wordt hij meegesleurd naar de aarde van de toekomst waar de mensheid weer terug op het niveau van barbaren is. Hij ontdekt dat in zijn eigen tijd de menselijke beschaving instortte door een neutronenramp. De Aarde blijkt al jaren gecontroleerd te worden door de buitenaardse Azuriërs, die Storm samen met zijn nieuwe vriendin Roodhaar zal bestrijden.
Lodewijk: ‘Don Lawrence wilde we heel graag hebben voor Eppo, maar we vonden Trigië niet leuk. Nog steeds vind ik dat een verschrikkelijk strip. Ik ben toen naar Engeland gegaan en heb daar een paar nachten met Don zitten filosoferen. Daar kwam Storm uit voort. De exacte inspiratiebron weet ik niet meer, dat waren vooral sciencefictionverhalen.’
Lodewijk bedacht de opzet van de Diepe wereld en schreef de eerste acht pagina’s.
‘We zijn op zoek gegaan naar een schrijver, want ik had al genoeg op mijn bord: ik schreef Johnny Goodbye en maakte Agent al, daarnaast tekende ik reclames en speelde ik gitaar in de band Chickenfeed. Saul Dunn was als sciencefictionschrijver up and coming. Hij heeft het hele verhaal af geschreven, maar dat werd een ramp, want alles wat we hadden opgezet om er tien jaar mee voort te kunnen, brak hij in het eerste verhaal af. Mijn idee is dat als je dertig jaar met een strip voort kunt, het pas een echte strip is. Maar bij het eerste verhaal van Dunn was het allemaal al afgelopen. Verschrikkelijk! ‘ vertelt de tekenaar. Uit nood schreef Lodewijk Storms tweede avontuur, De laatste vechter (1979). Dick Matena nam een aantal albums voor zijn rekening, gevolgd door Kelvin Gosnell en Lawrence zelf. De reeks liep echter niet zo goed, wat misschien komt doordat de verhalen onderling niet echt samenhangen. Daarom nam Lodewijk zelf de pen ter hand en begon aan de Kronieken van Pandarve-cyclus. Hierin worden Storm en Roodhaar naar het multiversum Pandarve gestraald, waar ze nieuwe vijanden krijgen zoals Marduk, de theocraat van Pandarve. Gelukkig maken ze ook nieuwe vrienden zoals Nomad, een prins die is weggelopen van zijn ouderlijk huis. Sindsdien is het trio onafscheidelijk.
‘De samenwerking met Don verliep uitstekend. Ik heb daar heel erg heimwee naar,’ vertelt Lodewijk. ‘Heel lang heb ik zijn pagina’s niet eens geschreven maar doorgebeld. Dan zaten we twee uur met elkaar aan de lijn. We maakten dan natuurlijk ook geintjes en praatten over The Goon Show, de radioserie uit de jaren vijftig, waar we allebei gek op waren. Ik heb altijd Engelse humor gevolgd, Engelse strips en illustratoren, dus we hadden veel om over te praten. We konden goed met elkaar opschieten. Voor Don schreef ik soms pagina’s sfeerbeeld en andere aantekeningen voordat ik aan de daadwerkelijke tekst toekwam. Ik wees hem dan bijvoorbeeld op schilderijen, films, om sfeer aan te geven en om hem te inspireren.’
Storyboards
Opmerkelijk genoeg schreef of besprak Lodewijk slechts de paar pagina’s die voor de komende aflevering in Eppo nodig waren. Nog steeds werkt Lodewijk zo, of het nu gaat om verhalen die hij voor anderen schrijft of ze zelf tekent.
‘Zelf weet ik vaak ook niet welke kant het verhaal opgaat,’ zegt de scenarist. ‘Dat doe ik denk ik om het voor mezelf ook spannend te houden. Tijdens het tekenen hou ik wel een schema bij van 44 vakjes, waarbij ieder vakje voor een pagina staat. Als ik een pagina heb getekend, streep ik het betreffende vakje door zodat ik weet hoeveel ruimte er nog over is voor het gevecht of de climax aan het einde. Soms kom ik ook wel in moeilijkheden door die werkwijze. In Dossier Zevenslaper was ik halverwege in de stress omdat ik niet meer wist wat ik moest doen. Dat heb ik toen ook in het album gezet: je ziet me piekeren aan de tekentafel. Toch, als ik vastloop zit er op de een of andere manier altijd wel iets in het voorgaande dat ik geschreven heb waarmee ik het plotprobleem kan oplossen.’
Lodewijk heeft ook de gewoonte om zijn scripts niet te schrijven maar in storyboard-vorm te gieten. De tekenaars met wie hij samenwerkt zijn daar niet altijd van gecharmeerd: ‘Dino Attanasio gaf ik eens zo’n gekrabbelde pagina. Hij keek er naar en trok een zuur mondje en zei: “Tja, ik zit nog maar twintig jaar in het vak, hè.” Hij voelde zich een beetje gepikeerd. Daar schrok ik van, dus vanaf dat moment schreef ik de scripts voor Attanasio en Lawrence. Naderhand heb ik met tekenaars gewerkt die minder ervaring hadden. Toen ik met January Jones begon, was Eric Heuvel nog een beginnende tekenaar, dus waren de verhoudingen anders. Dat vind ik eigenlijk prettiger. Voor De Rode Ridder, die ik sinds 2004 schrijf, maak ik soms heel uitgebreide schetsen. Tekenaar Claus Scholz vindt het wel makkelijk.’ Scholz en Lodewijk werken vanaf De Grot van de Beer (RR 207) samen aan de reeks.
Voor strips die in het verleden zijn gesitueerd, zoals de avonturen van vliegenier January Jones die in het interbellum spelen en de middeleeuwse wereld van De Rode Ridder, moet enigszins geresearcht worden. Dat doet Lodewijk met plezier; zijn scripts zitten vaak boordevol feitelijkheden en verwijzingen naar de actualiteit. Soms heeft men daar wel commentaar op. ‘En niet onterecht,’ geeft de stripmaker toe. ‘Daar ga ik wel eens te ver in. Maar ja, bijna alles interesseert me. Over vrijwel alles heb ik boeken staan en tegenwoordig bewaar ik internetpagina’s. Ik heb hele externe harddisks vol staan met materiaal. Ik heb er lol in om dat in mijn verhalen te verwerken.’
Handschrift
Ondanks zijn prestaties op het stripvlak komt Lodewijk bescheiden over. Gevraagd naar waar volgens hem de kracht zit in zijn grafische werk antwoordt de tekenaar:
‘Ik ben ervan overtuigd dat alles in mijn strips goed acteert: mijn tekeningen, mijn lijnvoering, etc. Ik denk dat dit mijn kracht is. Ik ben geen knappe technicus, ik ben redelijk in mijn lay-outs, ook al is dat ook niet de bovenste plank, maar ik vertel op een duidelijke manier een verhaal aan het publiek. Dat heb je wel of niet.’
Dat Lodewijk een eigen stijl van vertellen heeft blijkt uit de volgende anekdote. Toen Claus Scholz en niet Lodewijk een keer het scenario voor de Rode Ridder had geschreven, viel dat inkleurder Vittorio Leonardo van Studio Leonardo meteen op: ‘Vittorio is van oorsprong Italiaans en woont in Wallonië. Hij spreekt Italiaans en Frans, maar slechts een paar woorden Nederlands. Als hij de pagina’s van de Rode Ridder krijgt om deze in te kleuren, vertaalt hij de tekst via Google translate zodat hij weet waar het over gaat. Of een scène bijvoorbeeld overdag of ’s nachts speelt, en of iemand een rood pak draagt. Leonardo wist niet dat Claus dit keer het scenario zelf had geschreven. Een jaar later sprak ik hem eens over De spiegeldemon (RR 221) en vroeg hij: “Ik vond dat zo vreemd, was er iets met je aan de hand toen je dat verhaal schreef?’. Ik vroeg wat hij bedoelde. “Nou,” zei Vittorio, “we zaten die strip in te kleuren en ik denk, het is net of Martin dit niet geschreven heeft.” Hij leest de strips niet maar zag aan de manier van vertellen, aan de pagina-indeling en aan de cameravoering, dat ik het niet geschreven had. Dat vond ik heel sterk.’
Overigens is het wel vaker voorgekomen dat Scholz naast de tekeningen ook het scenario van De Rode Ridder pent. Dat heeft alles te maken met tegenslag in de privé-sfeer van Lodewijk: ‘Eerst overleed mijn broer aan kanker, daarna werd mijn vrouw ernstig ziek. Met haar is het gelukkig goed afgelopen, maar daardoor ben je wel even met andere dingen bezig. Daarna had ik er moeite mee de draad weer op te pakken.’ Behalve De Rode Ridder leed het nieuwste avontuur van Agent 327 hier ook onder. Hoewel de voorpublicatie van De Daddy Vinci Code in 2009 van start ging in de Eppo, het stripblad is zelf ook weer terug sinds dat jaar, is dit verhaal nog steeds niet voltooid. De voorpublicatie werd gestaakt, de publicatiedatum is uitgesteld.
Eerder werd de tekenaar al geplaagd door artroseachtige klachten. Na jaren alleen reclamewerk gemaakt te hebben, hervatte Lodewijk in 2000 de avonturen van IJzerbroot als krantenstrip in het Algemeen Dagblad. Al snel werd de tekenaar geplaagd door heftige pijnen. ‘Ik maakte een halve pagina per dag en kreeg opeens een vreselijke pijn aan mijn handen en armen. Ik heb dat verhaal uiteindelijk af kunnen maken op pijnstillers. Dat heeft me wel een klap gegeven, waardoor ik even ben ingestort. Ik was bang dat ik in de toekomst helemaal niet meer kon tekenen. Daarom ben ik toen scenario’s voor De Rode Ridder gaan schrijven. Gelukkig verdwenen de klachten later vrijwel, alleen voel ik het nu nog wel eens als ik gitaar speel,’ zegt Lodewijk.
Milton Caniff
Lodewijk kan terugkijken op een rijke stripcarrière die al meer dan vijftig jaar bestrijkt. In 1978 kreeg hij al de Stripschapprijs voor zijn gehele oeuvre en in 2011 werd hij Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Toen Lodewijk zeventig werd, riep de toenmalige redactie van Eppo hem uit tot de nieuwe peetvader van de Nederlandse strip, een titel die na de Tweede Wereldoorlog aan Marten Toonder was toebedeeld. ‘Ik ben een beetje een bemoeial, laat ik het zo zeggen. Ik vind het leuk om dingen te entameren. Ik heb me met een heleboel mensen bemoeid en geef mijn mening graag. Ach, als je dat peetvader wil noemen,’ zegt Lodewijk.
Overigens is het als het aan de tekenaar ligt, nog lang niet gedaan: ‘Ik vermaak me nog steeds met het strip maken en was van plan dat nog heel lang vol te houden. Ik wil zeker nog een stuk tien of twintig avonturen van Agent 327 maken! Ik wil ontzettend graag nog een aantal albums van January Jones schrijven en een fiks aantal Rode Ridders. Heel graag zou ik ooit nog een spin-off van Storm zelf schilderen. Daar loop ik nu al jaren over te piekeren. Ik heb het recht bedongen om iets te doen met Nomad en Renter Ka Rauw (een meester in allerlei buitengewone vechttechnieken, bekend van het album van het album De doder van Eriban). Met Storm zelf kan ik niets want Rob van Bavel heeft daar de rechten van tegenwoordig.’
In zijn niet-verminderde enthousiasme voor zijn vak doet hij denken aan stripmaker Milton Caniff, beroemd van Terry and the Pirates en een van de grootmeesters van de realistische strip. In 1987 was Lodewijk met een vriend in New York en bezocht hij Caniff: ‘Een oud, gebogen mannetje van 82 deed open. Zijn broekrand kwam tot net onder zijn oksels, je kent het wel. Ik schrok ervan dat hij zo oud was, ik kende alleen oude foto’s van hem. Toen hij echter aan zijn tekentafel ging zitten was het net alsof er dertig jaar van hem afviel. Ongelooflijk! Die man zat gewoon te genieten. Ik heb gelukkig een vak van dat je heel lang kunt uitoefenen, mits je een beetje gezond blijft.’
Dit interview is gepubliceerd in Stripgids #36 (2013).
De laatste Striptips gaat over striphappenings in Almere Haven en Den Haag. Want daar houden ze ook van het beeldverhaal.
Zaterdag 18 januari opent in de BG-105 aan de Kerkgracht 105 in Almere Haven de expositie Beeldverhaal. Hier exposeren diverse Nederlandse striptekenaars: Willem Benthuizen alias Argibald, André Massee, Nanda van Dijk, André Slob, Rob van Barneveld en Peter Pontiac. Naast de expositie zal er op 25 januari een workshop Striptekenen plaatsvinden en wordt er op 1 februari een Tekenjam georganiseerd. Op de Tekenjam worden beginnelingen en gevorderde striptekenaars uitgenodigd een hele middag lekker te tekenen in een gemoedelijke setting. De expositie is te zien t/m 8 maart.
Surf naar bg-22-24.nl voor meer informatie.
Op 25 januari 2014 vindt in Museum Meermannohet eerste Gala van het Stripboek plaats. De gedachte achter dit feest is de Nederlandse stripwereld op een serieuze en oprechte manier neer te zetten en het imago van het beeldverhaal uit het verdomhoekje te halen. Aldus een artikel in StripNieuws #53.
Aan de avond zijn ook prijzen verbonden. Dick Matena krijgt de prijs met de titel ‘Levend erfgoeddrager’. Ook is er een talentontwikkelingsprijs en die gaat deze keer naar Marissa Delbressine. Ten slotte is er nog de Rob van Eijck-prijs. Een tweejaarlijkse prijs die wordt gegeven aan een persoon of instantie die heeft bijgedragen aan de promotie van de strip in Nederland. Rob van Eijck zelf zal de eerste prijs in ontvangst nemen. Initiatiefnemers van het Gala zijn Maartje de Haan, directeur van Meermanno en Caroline van der Lee, die onder andere redacteur is van StripNieuws en hoofdredacteur van GRNVLD.
Informatieve stripsites
Wil je graag op de hoogte blijven van stripnieuws? Check dan eens de volgende (Belgische) sites:
Op www.stripelmagazine.be houdt Kurt Morissens je op de hoogte met nieuws, interviews en aankondigingen van albums. De site Stripspeciaalzaak.be is ook niet te versmaden wat dat betreft. Ook ziet het ernaar uit dat de site van Stripgids tegenwoordig weer geregeld nieuws brengt.
Tot slot. Een site die je zeker ook een keer moet bezoeken, is die van Thijs van Domburg. Laserpunch.wordpress.com. A Nerdgasm all the way, al is het nu even stil omdat Van Domburg aan het toeren is met zijn nieuwe cabaretprogramma.
Een recente aflevering van Aimée de Jonghs gagstrip Snippers gaat over een heikel punt, namelijk de perceptie van wat een graphic novel is. Of nog beter gezegd: de misconceptie ervan.
Dankzij stripuitgaven als Mooi is dat! en Filmfanfare, maar ook de reeks literaire verstrippingen die Dick Matena op zijn naam heeft staan, denkt het gros van het lezersvolk nog steeds dat een graphic novel een verstripte roman is. En nee, iedere stripliefhebber weet dat de term zoveel meer betekent. Ja, een stripbewerking van De Avonden noemen we een graphic novel, maar het prachtige boek dat Typex recent maakte over Rembrandt noemen we ook zo. In Amerika worden sommige superheldenstrips zelfs als zodanig aangeduid wanneer ze gebundeld worden.
Ook boekverkopers weten het vaak niet eens precies waar de term voor staat. Daarom is er een tijd geleden een foldertje verschenen waarin wordt uitgelegd wat een graphic novel nu precies is en hoe je die aan de man kunt brengen.
Simpel gezegd staat graphic novel voor strips voor volwassenen, romans in beeldvorm. De verhalen gaan dieper dan Suske & Wiske, ze zijn vaak van persoonlijke aard (maar dat hoeft niet per se) en ze zijn in zekere zin qua ambitie vergelijkbaar met literaire romans. Al moet je met het woord literair en strips ook weer oppassen natuurlijk.
Graphic novels worden over het algemeen in een kleiner formaat uitgegeven, een formaat vergelijkbaar met die van romans. Ook dat is deels zodat de link tussen romans en strips wordt gelegd. Al komt dat kleinere formaat het grafische werk niet altijd ten goede. Stripplaatjes moeten niet te klein worden.
Maar het is ook een modieus label dat lukraak op strips van uiteenlopende kwaliteit wordt geplakt, want het is een buzzword en uitgevers verkopen graag hun boeken. Ik geloof dat Mara Joustra van uitgeverij Oog & Blik ook liever praat over stripromans. Hoe dan ook: hoe je ze ook wil duiden die graphic novels, het zijn strips. Dát weten we in ieder geval zeker.
Stripmaker Barbara Stok werkt sinds 1995 aan haar openhartige autobiografische oeuvre. De afgelopen drie jaar was het tijd voor iets helemaal anders. Ze maakte een striproman over Vincent van Gogh. Vincent gaat over de laatste jaren van de kunstschilder, een boeiende periode waarin hij de mooiste schilderijen vervaardigde maar ook geplaagd werd door geestesziekte.
‘Als Vincent van Gogh nu zou hebben geleefd, was hij misschien wel een stripmaker geweest. Hij beeldde personen in zijn schilderijen op een stripachtige manier uit, vind ik. Hij schilderde mensen een beetje onbeholpen. Vincent zou overigens geen strips in realistische stijl hebben gemaakt, want daar had hij niets mee. Nee, ik denk eerder richting de Kuifje-stijl of Hein de Kort,’ mijmert Barbara Stok.
Zelf wilde Stok (Groningen, 1970) ooit journalist worden. Of beter: schrijver, maar de journalistiek leek haar een realistischer beroepskeuze. Na haar studie aan de fotoacademie in Den Haag, maakte ze artikelen en foto’s voor een vijftal huis-aan-huis bladen. Stok zegt tekenen en schrijven altijd leuk gevonden te hebben. Toen ze net had leren schrijven begon Barbara verhaaltjes te tikken op haar typemachine. Als kind tekende ze ook al stripjes die in het locale tennisblaadje werden gepubliceerd.
Crumb
Als twintiger kwam Stok in aanraking met de strips van onder andere Peter Bagge, die deels autobiografische strips maakt, en ook het werk van undergroundtekenaar Robert Crumb en diens vrouw Aline Kominsky-Crumb sprak haar aan: ‘Crumb maakte strips voor een volwassen publiek met volwassen thema’s en maatschappijkritiek. Zijn verhalen gaan over echte mensen.’ Het tekenwerk van Aline, dat kwalitatief minder indrukwekkend is dan dat van haar man, legde voor Stok de lat wat lager: ‘Ook bij zo’n tekenstijl kunnen de verhalen erg goed zijn. Ik vind dat ik leuk teken maar ik ben geen tekenvirtuoos.’
Aangemoedigd door het werk van de familie Crumb ging Stok als hobby zelf strips maken over de dingen die ze had meegemaakt. In het begin kopieerde ze die strips een paar keer en deelde deze uit aan vrienden. ‘Die reageerden zo enthousiast dat ik er honderd van ging drukken en die legde ik in de stripwinkel neer. Op een gegeven moment waren alle boekjes daar ook verkocht.’ Stok werd benaderd door een paar kranten en kreeg zelfs fanmail van lezers. Op een dag belde Vic van de Reijt, de uitgever van Nijgh & Van Ditmar, haar op om te zeggen dat hij haar graag wilde uitgeven. Opmerkelijk, want Nijgh & Van Ditmar heeft weinig stripmakers in haar fonds. In 1998 verscheen Stoks eerste officiële bundel Barbaraal tot op het bot. Sindsdien zijn er meerdere collecties verschenen, zoals Je Geld of je Leven (2003), Nu we hier toch zijn (2005), Op tour door Spanje (2007) en Dan maak je maar zin (2009). In 2009 won Stok de Stripschapprijs voor haar oeuvre. Ze was de eerste en tot nog toe enige vrouw die deze prijs in ontvangst mocht nemen. In hetzelfde jaar prees de Volkskrant haar als een van de vijf beste stripmakers van Nederland.
Kapstok In haar autobiografische strips geeft Stok met humor en relativering haar visie op de wereld. ‘Ik ben de hoofdpersoon maar ik ben niet het onderwerp van mijn verhalen. Die verhalen gaan over werk, geluk, liefde, twijfel, angst – dat soort dingen. Ik gebruik mijn leven als kapstok om de verhalen te vertellen die ik wil vertellen. De rode draad in mijn werk is dat ik opzoek ben naar wat nou eigenlijk echt belangrijk is in het leven. Ik probeer anders tegen vaststaande waarden aan te kijken.’
Stok hanteert een eenvoudige en herkenbare stijl. In haar tekeningen laat ze overbodige details achterwege.
Niets laat de Groningse in haar strips onbesproken: van alledaagse zaken als haar seksleven en haar eerste orgasme, optredens met haar toenmalige band de Straaljagers, het maken van strips, demonstreren, de lol van het rustig autorijden tot mislukte meditatiepogingen. Ook herkenbare zaken als hoe lastig het kan zijn om je antwoordapparaat in te spreken, komen aan bod. Daarnaast trakteert Stok de lezer geregeld op haar overpeinzingen. In één strip wil ze bijvoorbeeld een spijkerbroek aanschaffen en staat ze voor de moeilijke keuze tussen een goedzittende spijkerbroek die gemaakt is in een sweatshop en een minder fijne broek die niet door kinderhanden is vervaardigd. Uiteindelijk kiest ze toch voor de eerste, want zo vaak koopt ze nu ook weer geen spijkerbroek.
Herkenbaarheid verklaart volgens Stok de populariteit van de autobiografie: ‘Het genre lijkt wellicht narcistisch, maar de verhalen gaan vaak ergens over. Ze gaan niet alleen over herkenbare situaties, maar zeggen vaak ook iets over onze maatschappij, onze waarden, ze zijn vaak grappig en ook filosofisch.’
Uiteraard moeten we de tekenaar en het strippersonage Barbara Stok niet met elkaar verwarren. Tijdens een interview met Jean-Marc van Tol in het televisieprogramma Beeldverhaal vergeleek Stok haar stripfiguurtje met een acteur waarmee ze een gecontroleerd beeld van zichzelf kan neerzetten: ‘Net als de komiek Seinfeld. Die speelt zichzelf in een serie die weliswaar gebaseerd is op zijn leven maar wel bedacht is. Zo zou je mijn strips ook kunnen zien. Ik noem ze ook liever autobiografisch getint, in plaats van echt autobiografisch, want ook al zijn de meeste dingen wel echt gebeurd, ik laat bepaalde elementen wel weg.’
Doodsangst
Ondanks de onvermijdelijke manipulatie die bij het maken van stripverhalen komt kijken, doen Barbara’s anekdotes authentiek aan. In het album Dan maak je maar zin beschrijft de stripmaker de twijfels van een dertiger. Na de dood van haar zwager gaat ze tussen modegrillen en moderne trends op zoek naar de zin van het bestaan. De dood van Barbara’s zwager Guus was tevens het uitgangspunt van haar volgende boek Over de levensgenieter die haar angst voor de dood wil verdrijven. ‘Guus zat tv te kijken en viel zo dood om. Hij was pas 49. Als er iemand in je naaste omgeving overlijdt, word je weer geconfronteerd met de dood. Toch is de dood ook een thema dat mij van jongs af aan heeft geïnteresseerd. De oplettende lezer ziet dat dit onderwerp er vanaf de eerste strip wel in zit. Ik ben altijd bang geweest voor de dood. Zo’n angst die je twee keer per jaar ’s avonds in bed overvalt. Na de dood van Guus gebeurde me dat een tijd lang elke avond.’
Om haar doodsangst te bezweren maakte Stok een boek dat qua vorm en inhoud afweek van haar eerdere werk. In plaats van een strip koos ze ervoor een prentenboek te maken. ‘Op het moment dat ik het idee voor dat boek kreeg, maakte ik al heel lang strips, ook voor kranten, en als je veel in opdracht werkt dan zit je daar op een gegeven moment een beetje in vast. Daarom wilde ik experimenteren met de vorm. Ik heb toen eerst de tekst geschreven en daarna pas de tekeningen gemaakt. Strips maken is noeste arbeid waar veel herhaling in zit. Je tekent plaatjes vaak opnieuw. Daarom vond ik het wel eens leuk om één tekening van iets te maken.’
‘Wat betreft pennen en computerinkleuring gebruikte ik altijd hetzelfde materiaal. Voor Over de levensgenieter heb ik met van alles geëxperimenteerd, en kwam uiteindelijk op het scannen van mijn potloodtekeningen uit. Zo krijgen ze een stoort wasco-achtige lijnen en dat vond ik erg mooi. Het resultaat is meer schetsachtig. Ik vond dat het idee van vergankelijkheid uitspreken.’
Indertijd noemde ze dit het engste boek dat ze tot dan toe had gemaakt, omdat ze de lezer direct naar binnen liet kijken en ze zich dit keer niet kon verschuilen achter humor, want daar was dit keer geen sprake van. Over de levensgenieter die haar angst voor de dood wil verdrijven gaat over Stoks zoektocht naar een oplossing voor haar doodsangst. Ze onderzoekt en verwerpt verschillende ideeën over de dood en ze citeert een rijk arsenaal aan denkers, waaronder Joep Dohmen, Spinoza en de Griekse filosoof Epicurus. Ook plukt ze levensbeschouwingen als het boeddhisme en taoïsme. Stok: ‘Ik vond het echt fantastisch daar helemaal in te duiken. Vooral die oude Grieken. Je denkt dat al die filosofen uit de oudheid verschrikkelijk moeilijke teksten hebben geschreven, maar dat zijn ze helemaal niet. De ideeën van toen zijn nu nog toepasbaar.’
De idee van Marcus Aurelius, dat als je doodgaat je alleen maar het heden verliest, sprak Stok in het bijzonder aan. ‘Zo had ik er nog nooit over nagedacht. Dan maakt het ook niet uit of je jong of oud overlijdt, want iedereen verliest alleen maar het nu.’ Op dit moment staat Stok ook ingeschreven als student filosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Vincent
Drie jaar geleden werd Stok benaderd door het Van Gogh Museum te Amsterdam met de vraag of ze een strip wilde maken over de beroemde Nederlandse schilder. ‘Dit is tot nu toe de mooiste opdracht die ik heb gehad. De samenwerking met het museum ging heel goed en het werk van Van Gogh spreekt me erg aan. Vincent koos voor alledaagse dingen als onderwerp: een boomstam, een plukje gras. Dat ontroert mij,’ vertelt de stripmaker.
Qua onderwerpkeuze werd Stok volledig vrijgelaten. Ze besloot zich te richten op de laatste twee jaar van Van Goghs leven. ‘Een heel hectische periode,’ vindt Stok. ‘In die tijd woonde hij in Arles in Zuid-Frankrijk en in Saint-Rémy. Zijn laatste maanden bracht hij door in Auvers-sur-Oise. Een boeiende tijd uit zijn leven. Hij maakte toen de mooiste schilderijen, maar kreeg ook last van aanvallen waarin hij volledig in de war was. Hij sneed een stuk van zijn oor af en kwam in een inrichting terecht. Interessant materiaal om een stripboek over te maken dus.’
Vincent is niet het eerste stripalbum dat in de laatste jaren over de schilder is verschenen. In 2011 kwam Vincent van Gogh: De worsteling van een kunstenaar, van Jan Kragt en Marc Verhaegen uit. Dit album, uitgegeven door het Van Gogh Museum en Eureducation, had een educatieve missie en is bedoeld jongeren iets over het leven van Van Gogh bij te brengen. Naast het boek van Barbara komt bij Oog & Blik Vincent van Gogh: De wording van een schilder uit van Teun Berserik die zich vooral richt op de Haagse jeugdjaren van de schilder. Dick Matena maakte ooit een verhaal over Van Gogh en Gauguin; Gradimir Smudja liet zich door het werk van Van Gogh inspireren tot fantasievolle verhalen in de reeks Vincent & Van Gogh.
Wat voegt Stoks boek toe aan de strips die al over Van Gogh zijn verschenen? ‘Ik heb geprobeerd weer te geven wat er in zijn hoofd omging. In andere verhalen ligt de nadruk heel erg op de feiten en gebeurtenissen. Dat is het grote verschil met mijn boek. Het is ook een heel sfeervol boek geworden, vind ik. De beoogde doelgroep van Vincent zijn volwassenen en eventueel tieners die niet zo veel over Van Gogh weten maar wel in hem geïnteresseerd zijn. Eigenlijk was ik dus zelf de doelgroep,’ zegt de stripmaker met een glimlach.
Inmiddels mag Stok zichzelf wel een expert noemen. Ze heeft zich goed in de schilder en de periode dat hij leefde verdiept. De in 1853 te Zundert geboren Van Gogh besloot pas op 27-jarige leeftijd kunstschilder te worden. In de laatste tien jaar van zijn leven schilderde hij ruim 860 doeken en bijna 1200 tekeningen. Hij leed aan een complex ziektebeeld waarover in de loop der jaren veel is gespeculeerd. Behalve epilepsie denkt men dat hij ook aan bewustzijnsstoornissen en depressies leed. Op 27 juli 1890 schoot Van Gogh zichzelf in de borst met een revolver. Twee dagen later overleed hij.
Dagboek Om Van Gogh te doorgronden las Stok de brieven van en aan de schilder. Stok: ‘Ik heb bewust bijna geen andere boeken over hem gelezen en ben vooral van de brieven uitgegaan. Die zijn zo prachtig! Die brieven aan zijn broer lezen als een soort dagboek. Hij schreef over zijn ups en downs en de twijfels die hij had over zijn werk, terwijl Vincent af en toe weer vond dat hij weer iets heel moois had gemaakt.’
Om precies weer te kunnen geven hoe de wereld er toen uitzag en wat mensen in die tijd droegen, reisde Stok af naar Arles en Saint-Rémy. ‘Ik wilde zien hoe hij daar gewoond heeft en waar hij over straat moet hebben gelopen. In de bibliotheek van Arles heb ik veel foto’s uit die tijd gekopieerd. Ook had ik veel aan het documentatiecentrum van het Van Gogh Museum. Zo wist ik precies hoe de straatlantaarns en de boerenkarren er toen uitzagen bijvoorbeeld.’
Stok gebruikte de teksten uit de brieven ook in haar strip, al permitteerde ze zichzelf wel om de boel naar haar hand te zetten en zinnen uit verschillende brieven samen te voegen. ‘Ik vond het een mooie methode om te laten zien dat Vincent en zijn broer Theo op die manier met elkaar communiceerden. Ik kon zo ook goed zijn innerlijke beleving weergeven,’ legt de stripmaker uit en vervolgt: ‘Ik ben in de periode dat ik met dit boek bezig was, echt van Vincent gaan houden. Vincent van Gogh is als een broer voor me geworden. Ik wilde in zijn huid te kruipen en heb geprobeerd een echt mens van hem te maken. Ik wilde hem juist niet op een voetstuk plaatsen. Dat gebeurt wat mij betreft iets te veel. En daarbij zet men Vincent vaak zo dramatisch neer. Ik wilde dat beeld van de ongelukkige, arme schilder, een beetje nuanceren. Hij kon echt gelukkig zijn op de momenten dat hij schilderde.’
Het oorincident
Stok zet Van Gogh neer als een gedreven man die volledig voor de kunst gaat. Het was zijn grote wens om een kunstenaarshuis te stichten dat geleid zou worden door zijn vriend Paul Gauguin, maar die zag dat allemaal niet zo zitten. In de strip toont Stok de lezer eerst Van Goghs gedroomde ideaal, waarin Gauguin net als Vincent helemaal voor het kunstenaarshuis gaat en net als hij geniet van het landschap in Arles. Vervolgens blijkt Gauguin in werkelijkheid het idee te hebben tijdelijk op bezoek te zijn. In tegenstelling tot Vincent heeft hij net zo veel oog voor de jonge dames als voor het landschap waardoor ze lopen. Het bestieren van een atelier ziet hij al helemaal niet zitten, liever gaat hij weer naar de tropen om te schilderen. Terwijl Vincent bereid is alles op te geven voor de kunst, toont Stok Gauguin vooral ook als levensgenieter. Dat leidt tot een onvermijdelijke botsing tussen de vrienden.
‘Vincent was zeer gedreven en kon hele betogen houden over zijn plannen en over wat kunst moest zijn. Hij nam geen blad voor de mond en zei heel direct wat hij van dingen vond. In dat opzicht was het wel een moeilijke man. Hij lag altijd wel met iemand overhoop en dat moest zijn broer Theo dan weer recht breien. En dat terwijl Vincent eigenlijk helemaal niet op ruzie uit was. Hij vond juist dat de kustenaars onderling saamhorig moesten zijn. Maar hij had inhoudelijk wel een uitgesproken mening die vaak botste met de opvattingen van anderen.’
Uiteindelijk leidt Gauguins vertrek tot de episode waarin Van Gogh een stuk van zijn oor afsnijdt. De stripmaker wilde deze bekende gebeurtenis zo trouw mogelijk te boek stellen. ‘Er is toentertijd een kort artikel in de locale krant verschenen en Gauguin heeft er kort daarna ook in een brief over geschreven. Ik wilde er geen dingen bij verzinnen en heb lang nagedacht over hoe ik deze episode in beeld zou brengen. Ik heb er uiteindelijk voor gekozen om het vanuit Vincent zelf op te tekenen. Hij kon zich delen van zijn aanvallen niet herinneren. Ik kan me zo voorstellen dat je na zo’n aanval je soms nog flarden herinnert. En zo heb ik het ook in beeld gebracht, als stukjes momenten die hij zich nog herinnert.’
Landschappen
Het kleurenpalet dat Stok in de strip gebruikt is afgeleid van de schilderijen van Van Gogh, die overigens ook een prominente rol in het beeldverhaal hebben: ‘Ik heb heel veel van zijn schilderijen in mijn stripboek verwerkt. Bijvoorbeeld als achtergronden. Hij loopt door zijn eigen schilderijen heen, want ja, hij liep natuurlijk ook door de omgeving die hij schilderde. Ik heb zijn beroemde slaapkamer getekend met hemzelf in het bed. Ik heb er bewust een rommelige kamer van gemaakt.’
Nieuw voor Stok was het tekenen van landschappen, iets wat ze in haar autobiografische werk graag vermeed. ‘Daar was ik altijd te lui voor, maar nu heb ik ontdekt dat ik ontzettend veel lol in het tekenen van landschappen heb. Ook heb ik dankzij Vincent kennisgemaakt met Japanse prenten. Daar ben ik nu zeer door geboeid.’
Hoewel Stok in Vincent het verhaal van Van Gogh vertelt, zit er ook veel van haarzelf in het boek. ‘Er zit een duidelijke link tussen dit boek en mijn autobiografische werk. Van de thema’s die voor Vincent belangrijk waren heb ik die gekozen die ik zelf erg interessant vind. In dit album is bijvoorbeeld een belangrijke rol weggelegd voor de natuur en de rol die de mens heeft in de wereld, wat ook in mijn autobiografische werk een belangrijk thema is. Toen zijn plannen voor het kunstenaarshuis in duigen vielen, vond hij troost in de natuur. Uiteindelijk wilde hij iets betekenen voor de wereld, een schakel zijn in het geheel. Ik geloof ook dat dit onze rol is als mens, namelijk een positieve schakel proberen te zijn. Dat klinkt heel vaag en hippie-achtig, maar zo ben ik nu eenmaal.’
Ter gelegenheid van de uitgave van Vincent organiseert het Van Gogh Museum een rondreizende presentatie over de manier waarop Barbara Stok zich door het leven en werk van de vermaarde kunstenaar heeft laten inspireren. Deze presentatie, in de vorm van twee kunstenaarsateliers, zal van oktober 2012 tot mei 2013 in zes openbare bibliotheken in Nederland land te zien zijn.
Dit artikel is in Stripgids #32 (2012) gepubliceerd.
Striptekenaar en illustrator Erik Kriek bewerkte vijf verhalen van de klassieke horrorschrijver H.P. Lovecraft in stripvorm. ‘Er valt ook wat te lachen, het is wel Lovecraft-light.’
‘De verhalen van Lovecraft raken slechts aan het topje van de ijsberg. Ik houd ervan als een auteur doet alsof hij op een berg van kennis zit, maar voor jou alleen maar een klein raampje opendoet. Dat doen andere fantasy-auteurs als Tolkien ook. Lovecraft vertelt over wezens die miljoenen jaren geleden op aarde leefden. Over oude culturen en rare, kosmische beschavingen,’ zegt Erik Kriek. De stripmaker vertelt enthousiast over het werk van H.P. Lovecraft, waarvan hij vijf verhalen in stripvorm heeft bewerkt. Zijn striproman Het onzienbare en andere verhalen van H.P. Lovecraft ligt vanaf half maart in de winkels.
‘Wat mij ook aanspreekt is dat er geen moraal in zijn verhalen zit. Lovecraft ziet geen goed of kwaad. Hij ziet alleen maar de ontoereikendheid van het menselijk verstand. De grote horror van Lovecraft is het besef dat je als mens niet de geestelijke vermogens bezit om te bevatten wat de kosmos inhoudt. Dat raakt aan de fundamentele vraag waarom we hier überhaupt op aarde zijn. Het idee dat we op kosmisch niveau minder zijn dan een molecuul vind ik heel louterend.’
Kriek is een veelgevraagd illustrator in binnen- en buitenland. Geregeld tekent hij ook de cover van de VPRO Gids. Zijn bekendste strip is Gutsman: een op het eerste gezicht tekstloze parodie op het superheldengenre, maar eigenlijk een strip die vooral over Kriek zelf gaat. ‘Het begon als parodie, maar superheldenverhalen zijn van zichzelf al heel erg camp, dus dat is snel niet meer interessant. Gutsman werd steeds meer een poëtische soap en ging over mezelf, over hoe ik toen in het leven stond. Nu ben ik een burgerman met een hypotheek en een auto, toen was ik een alleenstaande striptekenaar met een rock-‘n-roll-leven die altijd in de kroeg zat,’ zegt Kriek luid lachend.
God-monsters
Gutsman is verleden tijd, nu zijn er de vijf Lovecraft-verhalen die een Kriek-bewerking hebben gekregen. De stripmaker koos deze vertellingen uit om zo in grote lijnen de verschillende soorten verhalen uit het oeuvre te representeren. Zo selecteerde hij het pure sciencefiction verhaal ‘De kleur uit de ruimte’, waarin een meteoriet een boerengezin en het land vergiftigd en bijzondere eigenschappen geeft. In ‘Het onzienbare’ (Engelse titel ‘From beyond’) speelt angst voor techniek en wetenschap een grote rol: een wetenschapper bouwt een machine waardoor monsterlijke wezens die ons constant omringen zichtbaar worden voor het blote oog. De verhalen ‘Dagon’ en ‘Schaduwen boven Innsmouth’ zijn onderdeel van de Cthulhu-cyclus, een serie losjes samenhangende vertellingen rondom het idee dat de wereld vroeger bevolkt werd door god-monsters. Deze voormalige heersers van het heelal zitten nu gevangen in andere dimensies of houden zich schuil op de diepste plekken van de oceaan, wachtend op het moment dat ze los kunnen breken om de boel weer over te nemen. En tot slot ‘De buitenstaander’, een pastiche op de verhalen van Edgar Allen Poe, een auteur die Lovecraft inspireerde.
Angst
‘Ik denk dat Lovecrafts wereldbeeld expliciet dystopisch is. Er is geen humor, er is geen hoop en er is geen uitzicht,’ vertelt Kriek. ‘Zijn belangrijkste thema is het verlies van controle. Volgens mij was het een ontzettend bange man, een fobisch iemand. Hij durfde de deur niet uit. Ook was hij een xenofoob, op het racistische af. Tijdens zijn huwelijk, dat maar vier jaar duurde, heeft hij in New York gewoond. Ze waren arm en moesten daarom in Brooklyn wonen, tussen allemaal buitenlanders. Lovecraft beschrijft in een verhaal dat hij daar over straat loopt en allemaal enge mensen ziet. Met grote neuzen en grote oren. Volgens mij was Lovecraft ook absoluut fobisch voor de vrouw en voor seksualiteit. Er komt geen seks in zijn verhalen voor en als vrouwen er al een rol in spelen, zijn het behekste oude gekken. De vrouw heb ik in mijn verhalen wat meer airtime gegeven.’
Volgens de stripmaker is Lovecrafts werk nog steeds relevant: ‘Er is veel rumoer in de wereld. We leven in onzekere, bange tijden. Ik denk dat Lovecraft juist dan soelaas biedt, want zijn werk verergerd die angstige gevoelens. Daardoor werkt het als een soort catharsis. Horror zet iets uit fase, maakt dingen absurd en daardoor kun je ermee omgaan.’
Ironie
Door het spelen van roleplaying games kwam de stripmaker als adolescent in aanraking met het werk van Lovecraft. ‘Op het regelboek van het spel The Call of Cthulhu stond dat het gebaseerd was op het werk van ene H.P. Lovecraft. Daar had ik nog nooit van gehoord, maar ik vond het een geweldig spel, dus toen heb ik de hele rits boeken uit de bibliotheek meegenomen en ben me daar doorheen gaan worstelen. Ik was meteen verkocht.’ Het onzienbare is voor Kriek een labour of love: ‘Ik wilde er al heel lang iets mee doen omdat ik het al zo lang dicht bij me draag. Verhalen en goede boeken draag ik altijd dicht bij mijn hart. Daar mag eigenlijk niemand aankomen, dat is van jou. Maar als verhalend striptekenaar is het toch leuk om daar een strip van te maken. Om te kijken wat je ermee kunt doen.’
Toch stuitte de stripmaker wel op een aantal vertalingsproblemen bij het bewerken van Lovecrafts werk. Zijn teksten zijn vaak slecht gestructureerd en de langere vertellingen ontberen een echte spanningsboog. We leren nooit zijn personages of hun achtergrond kennen. Ook zijn Lovecrafts beschrijvingen erg abstract. Maar dat is volgens Kriek juist een voordeel: ‘Het leuke en makkelijke aan Lovecraft is juist dat hij dingen niet goed beschrijft. Dan heb je de vrijheid om je eigen nachtmerries erop los te laten. Zijn taal werkt bij mij altijd heel visueel, ik krijg er meteen beelden bij. Aanvankelijk mocht ik van mezelf niet aan de tekst komen, het zijn immers zijn teksten. Maar gaandeweg stopte ik er steeds meer van mezelf in en herschreef ik meer. Ik legde de oorspronkelijke verhalen ook weg en hield me aan mijn eigen interpretatie. Ik wilde ook dat het een Kriek-boek werd en niet een slaafse adaptatie. Het is echt een bewerking.’
Wat verstaat de stripmaker eigenlijk onder een Kriek-boek? ‘Dat er ook wat te lachen valt. Op de een of andere manier weet ik altijd een ironische toon te vinden, hoe serieus een onderwerp ook is. Ook in mijn illustratiewerk, trouwens. Het is mijn algemene visie op het leven. Je kunt toch niet alles serieus nemen? Dat is onmogelijk. Zo zou ik niet kunnen leven. Door er humor in te stoppen is het boek wel Lovecraft-light geworden. Ik denk ook dat heel veel hardcore fans het niet zullen accepteren. Die vinden het te licht, denk ik.’
Verstrippingen
Sinds Dick Matena een paar jaar geleden literaire klassiekers van Gerard Reeve en Jan Wolkers verstripte, zijn dergelijke stripadaptaties een trend geworden waar Krieks Lovecraft-project perfect in past. Los van zijn passie voor de Amerikaanse pulpauteur was de keuze voor Lovecraft ook ingegeven door commerciële motieven: ‘Ik had ook een obscure Slowaakse auteur kunnen kiezen. Of Ambrose Bierce, maar die kent helemaal niemand. Lovecraft heeft een grote cult following, dat maakt het voor een uitgever interessant. En ja, literatuurverstrippingen liggen goed in de markt. Ik zal toch verdomme niet twintig jaar lopen sappelen met mijn strips en dan nu niet op die wagen springen? Ik wil ook zo’n kloek, mooi boek. Ik wil ook wel eens iets maken wat goed verkoopt en goede recensies krijgt. Overigens vind ik verstripping een rotwoord. Dat klinkt altijd alsof je iets verscheurt, ik heb het altijd liever over bewerking tot strip.’
Het grote verschil tussen Krieks aanpak en die van Matena is wel, dat de laatste de tekst van de roman integraal in zijn werk opnam. Hierdoor vertellen beeld en tekst precies hetzelfde en worden de visuele aspecten van het medium genegeerd. ‘Voor Matena is de tekst heilig, maar waarom zou je er dan een strip van maken? Die bewerking van De avonden, daar is niet doorheen te komen. Eigenlijk heeft Matena het voor ons allemaal verpest, want hij heeft met zijn stripadaptaties een soort standaard gezet waar je aan moet voldoen om strips salonfähig te maken.’
Erik Kriek: Het onzienbare en andere verhalenH.P. Lovecraft Oog & Blik/De Bezige Bij
Howard Phillips Lovecraft De Amerikaanse schrijver Howard Phillips Lovecraft (1890 – 1937) leefde bijna zijn hele leven in Providence, Rhode Island. Een zonderlinge figuur en amateur-astroloog, die in zijn korte leven meer dan honderd macabere verhalen en enkele novelles schreef. Ook was hij een verwoed briefschrijver. Zijn werk verscheen in eerste instantie in pulp- en sciencefictiontijdschriften zoals Weird Tales, en kreeg vooral postuum bekendheid. Auteurs als Stephen King en Neil Gaiman lieten zich door Lovecraft inspireren. Ook liggen zijn verhalen aan de basis van veel strip- en filmbewerkingen. Toen Lovecraft twee jaar oud was, verloor zijn vader tijdens een acute paniekaanval zijn verstand en bracht de rest van zijn leven in een gesticht door. Lovecraft was atheïst en geloofde in de wetenschap. Misschien dat zijn verhalen daarom vooral lezen als wetenschappelijke verslagen vol bizarre voorvallen: wetenschappers zijn getuige van monsterlijkheden waardoor ze beseffen dat de wereld heel anders in elkaar steekt dan dat ze tot nu toe hadden gedacht.
Dit artikel is gepubliceerd in VPRO Gids #12 (2012).
Zaterdag 24 maart signeert Erik in Lambiek vanaf 15.00 uur.
De Bommel-strips zijn in vele talen uitgebracht maar, zo blijkt uit de reportage, niet alle fantastische termen en woorden die Toonder bedacht, laten zich makkelijk vertalen.
En hier nog de reportage die TV Brussel maakte, met daarin een optreden van Dick Matena die jarenlang voor de Toonder Studio’s werkte.