Categorieën
Strips

Stripmaker Minck Oosterveer overleden

Vanmorgen hoorde ik het schokkende nieuws dat stripmaker Minck Oosterveer is overleden. Hij is zaterdag verongelukt op zijn motor. Minck was slechts vijftig jaar.

Foto: Michael Minneboo

Oosterveer werd bekend door zijn krantenstrips voor De Telegraaf (Zodiak en Nicky Saxx) en maakte de afgelopen drie jaar nieuwe avonturenverhalen voor Eppo. Samen met zijn vaste scenarist Willem Ritstier maakte hij Ronson Inc. en De kronieken van de Buitenring, een spin-off van de populaire reeks Storm.

Ik heb Minck in de laatste anderhalf jaar een paar keer beroepsmatig gesproken. Vorig jaar zaten we boven stripwinkel Sjors in Dordrecht om te praten over de western Ronson Inc. Het was een boeiend gesprek waarin van alles ter sprake kwam en waarin we ook gelachen hebben. Tijdens die gesprekken kwam zijn passie voor het stripmaken duidelijk naar voren. Minck was mijns inziens echt een rastekenaar. Op Facebook plaatste hij vaak schetsen en tekeningen in opdracht, zoals vorige week nog een reeks prachtige Batman-prenten. Altijd leuk om te zien en te volgen.

Dit jaar kreeg Minck de stripschapprijs voor zijn gehele oeuvre. Vanwege zijn staat van dienst als krantenstripmaker, maar ook omdat Minck een van de weinige stripmakers in Nederland was die een realistische stijl hanteerde. Hij had een tekenhand die je goed herkende, een unieke eigen stijl.

Eerder dit jaar bleek dat Minck steeds meer vastere voet aan de grond kreeg in de Amerikaanse comicswereld. Hij had natuurlijk met Mark Waid al een paar delen van The Unknown voor Boom! gemaakt, maar nu maakten ze samen ook de Victoriaanse detectivestrip Ruse voor Marvel. En, iets wat ik zelf erg bewonderenswaardig vond, Minck tekende een deel van het Spider-Island verhaal dat deze zomer gepubliceerd wordt. Een Nederlandse stripmaker die kan werken in de Amerikaanse comicsindustrie is net zo zeldzaam als een Nederlands acteur die het maakt in Hollywood. En dan nog Spider-Man tekenen ook. Erg bijzonder vond ik dat.

Kort geleden vertelde hij nog vol plezier over de tour die hij maakte langs de Amerikaanse uitgevers. Voor Minck was het grote avontuur net begonnen. Ook op Stripfestival Breda dit jaar stond er een lange rij fans te wachten om een tekening van Minck te bemachtigen.

Ik vind het een groot gemis voor de Nederlandse en Amerikaanse strip dat we deze vakman moeten missen. Vanaf deze plek wens ik zijn vrouw en dochters, en andere nabestaanden heel veel sterkte.

Categorieën
Strips

Komische stripduo’s 3: Eric Hercules en Gerben Valkema

De Nederlandstalige stripwereld kent een paar succesvolle komische stripduo’s: stripmakers die graag met elkaar werken aan humoristische strips. Sommige duo’s zijn al zo lang bij elkaar, dat hun samenwerking een tweede huwelijk lijkt. Aflevering drie in een serie van drie: duo Eric Hercules en Gerben Valkema. Hoe is de samenwerking ooit begonnen? Hoe is de onderlinge taakverdeling? En kunnen ze nog zonder elkaar?

Het bijdehante meisje Elsje is een graag geziene gast in Eppo. De vaders van Elsje, Eric Hercules en Gerben Valkema, werkten zo’n tien jaar geleden voor het eerst samen toen ze voor het blad Bobo een spin-off maakten van Jan, Jans en de kinderen, een stripje over Catootje en Jeroentje.


Valkema werkte toen net voor Studio Jan Kruis, terwijl Hercules zijn schrijversstrepen al had verdiend met scenario’s voor televisie. Hoi Pipeloi was de eerste strip die Hercules schreef, Valkema was toen net serieus bezig als stripmaker. Het project duurde maar twee jaar, maar was het begin zijn van een vruchtbare samenwerking. ‘Gerben en ik hebben toen enorm veel met elkaar aan de telefoon gehangen,’ vertelt Hercules. ‘Eerst voor Hoi Pipeloi en daarna voor pagina’s in Jan, Jans en de kinderen. We hebben het over alles gehad. Van verhaalstructuur tot vlakverdeling, van grappen maken tot grappen weglaten.’

Geboorte van Elsje
Elsje werd geboren in een weekend in 2005, toen Hercules met familie en Valkema in een familiehuis in Destel-Bergen (vlakbij Gent) verbleef. Valkema liet de scenarist zijn schetsboekje zien. ‘Daarin stond qua uiterlijk het basispersonage van Elsje in. Maar het was zo’n afschuwelijk lief meisje, dat ik haar een tegengesteld karakter wilde geven.’  In de weken erna bedacht het duo een veertigtal plotjes, waarvan Valkema er twintig uitwerkte. Ze waren er allebei zo enthousiast over dat ze er wel iets mee moesten doen. Ze stuurden een boekje op naar verschillende krantenredacteuren. Al snel verscheen de dagstrip in de kranten van de Wegener Groep en HDC Media. ‘Het was een gelukkig toeval dat men net een strip zocht die een jongere doelgroep en lezeressen zou aanspreken,’ zegt Hercules.

Het dynamische duo poseert.

Het stripduo heeft een open samenwerking. In alle stadia van het proces werken ze nauw samen en overleggen ze met elkaar. Van het idee tot en met de inkleuring van de strip, reageert de een op het werk van de ander. Beide mannen letten daarbij op de details. ‘Het commentaar kan slaan op een punt, een komma, een lijstje, een druppeltje of een oog, de houding van een hand of een gezichtsuitdrukking,’ zegt Hercules. ‘We zijn allebei mierenneukers. Zolang we elkaar van ons gelijk kunnen overtuigen, hebben we er allebei geen moeite mee om iets te veranderen.’

De samenwerking verloopt steeds gestroomlijnder. In het begin stuurde Valkema nog zijn thumbnails (kleine schetsjes, – red.) op naar Hercules, maar tegenwoordig is de geschetste strip genoeg en verwerkt de tekenaar het commentaar van Hercules meteen in de inktversie. Ze werken minimaal twee weken vooruit. In een week tekent Valkema zes strookjes Elsje en doet daarnaast nog veel ander tekenwerk.

Spiegelbeeld
Natuurlijk hebben ze ook wel eens een discussie. ‘Bij Gerben zit een steekje los,’ grapt Hercules, ‘Hij denkt namelijk gespiegeld. Soms vertaalt Gerben mijn scenario precies in tegenovergestelde richting als dat ik het me had voorgesteld. Soms maakt dat uit voor de betekenis van wat ik wil vertellen, of maakt het een grapje naar mijn mening minder krachtig. Daar hebben we wel eens heftige discussies over.’

Toch is Hercules erg blij met zijn partner. ‘Spelregie is Gerbens grootste kracht. Hij laat zijn personages goed acteren en let op houding, gezichtsuitdrukking en vlakverdeling.’

Dit artikel is ook in Eppo#07 (2011) gepubliceerd.

Categorieën
Strips

Komische stripduo’s 2: Peter de Wit en Hanco Kolk

De Nederlandstalige stripwereld kent een paar succesvolle komische stripduo’s: stripmakers die graag met elkaar werken aan humoristische strips. Sommige duo’s zijn al zo lang bij elkaar, dat hun samenwerking een tweede huwelijk lijkt. Aflevering twee in een serie van drie: duo Peter de Wit en Hanco Kolk. Hoe is de samenwerking ooit begonnen? Hoe is de onderlinge taakverdeling? En kunnen ze nog zonder elkaar?

Het duo Hanco Kolk en Peter de Wit werkt alweer sinds de jaren tachtig samen. Samen maakten ze Gilles de Geus, Inspecteur Netjes en de fotostrip Mannetje & Mannetje. Tegenwoordig werken ze aan S1ngle. Deze gagstrip over drie vrijgezelle dames wordt in verschillende kranten gepubliceerd. De gelijknamige tv-serie heeft drie succesvolle seizoenen gelopen.

Kolk ontmoette De Wit op de redactie van Eppo, toen Kolk de strip Gilles de Geus maakte. Kolk: ‘Die redactie was heel gezellig. Er kwamen heel veel tekenaars naar de redactie toe en we gingen ook vaak samen naar het café. Op een van die middagen zei Peter tegen mij: “Je hebt goud in je handen, maar je doet er niets mee! Waar is de Tachtigjarige Oorlog?!” Ik wilde heel graag langere verhalen maken, maar dat lukte mij niet. Dus toen hebben we een keer op een zaterdag een kort verhaal geschreven om te kijken of het klikte. Het ging zó goed, het klikte zo ongelooflijk tussen ons. Ik ging naar huis en het was alsof ik half verliefd was. “Ik heb iemand ontmoet waar het helemaal naadloos mee klikt. Binnen no time hadden we twee lange verhalen geschreven: Storm over Dubbeldam en de ander De zustertorens.

Boezemvrienden
Na al die jaren is de samenwerking nog steeds erg goed. Terwijl De Wit de gagman is van het duo, zit Kolk bovenop de karakteropbouw en de dosering van de grappen. Om grappen te bedenken, heeft De Wit vaak al aan één woord genoeg.

Ze werken samen op vaste dagen. Dan zitten de heren samen te plotten voor S1ngle. Ze brainstormen bij de lunch of gaan samen naar de film. ‘Iedere keer als we S1ngle maken vieren we de vriendschap. Het bedenken van de verhalen gaat ook heel snel. In een lunch hebben we een hele week bij elkaar geschreven.’
Kolk tekent de strip daarna alleen.

Wat het stripduo samenhoudt, is de hechte vriendschap die ze voor elkaar koesteren, vindt Kolk. ‘We spreken elkaar ook regelmatig over de telefoon. We zitten nooit om gesprekstof verlegen en het is altijd interessant wat eruit komt. Tijdens zo’n gesprek zijn we meestal ook nog onbewust aan het werk, dus halverwege denk je: “Oh, da’s een grap,” die schrijf je dan op en praat je weer verder. Het is een aan alle kanten bevredigende relatie.’
kolk single
Solo
Daarnaast doen ze ook soloprojecten. Peter de Wit maakt al jaren de succesvolle strip Sigmund, terwijl Kolk zich ook verschillende graphic novel projecten stort, zoals Van Istanbul naar Baghdad. Op dit moment werkt hij met Hans van Oudenaarden aan een graphic action novel met de titel Rhonda.

Natuurlijk hebben ook Kolk en De Wit wel eens schreeuwende ruzie gehad. Kolk: ‘Dat was geloof ik ergens begin jaren negentig. Ik had een opdracht aangenomen zonder Peter te vragen of hij er ook zin in had.’

Dit artikel is ook in Eppo#07 (2011) gepubliceerd.

Categorieën
Strips

Komische stripduo’s 1: Luc Cromheecke en Laurent Letzer

De Nederlandstalige stripwereld kent een paar succesvolle komische stripduo’s: stripmakers die graag met elkaar werken aan humoristische strips. Sommige duo’s zijn al zo lang bij elkaar, dat hun samenwerking een tweede huwelijk lijkt. Een serie van drie afleveringen met daarin het verhaal van Luc Cromheecke en Laurent Letzer, Peter de Wit & Hanco Kolk en het duo Eric Hercules & Gerben Valkema. Hoe is de samenwerking ooit begonnen? Hoe is de onderlinge taakverdeling? En kunnen ze nog zonder elkaar?

Striptekenaar Luc Cromheecke werkt graag samen met scenaristen. Een van zijn vaste partners is Laurent Letzer. Samen bedachten ze Tom Carbon, Ben de Boswachter en het vreemdsoortige stripfiguurtje Plunk.

Letzer en Cromheecke ontmoetten elkaar zo’n dertig jaar geleden op de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen. Een paar jaar daarvoor waren van Cromheecke al enkele strips geplaatst in het Vlaamse stripblad Robbedoes. ‘De redactie van Robbedoes vond dat mijn strips goed getekend waren, maar dat ik aan de scenario’s nog wat moest werken.’ De stripmaker nam de raad ter harte: ‘Ik kan wel wat schrijven en heb het ook veel gedaan, maar ik functioneer beter als aangever van een scenarist die op dezelfde golflengte zit als ik. ‘

Croissantjes
Die scenarist is Laurent Letzer. Cromheecke maakte kennis met Letzers typische gevoel voor humor toen er op de academie in Antwerpen een vreemd verhaal circuleerde over croissantjes die van de maan komen. Het bleek bedacht te zijn door ene Letzer, die in dezelfde klas zat als Cromheecke. Samen bewerkten ze dat verhaal tot een stripje over Tom Carbon. De strip viel meteen in de smaak bij zowel de redactie van Robbedoes als het Franse Spirou. Met enige regelmaat verscheen er vanaf dat moment een Tom Carbon-verhaal, het eerste album werd praktisch op school getekend.

En daar is Plunk!
Samen creëerden Letzer en Cromheecke ook Plunk, het meest triestige, buitenaardse stripfiguur dat de Europese stripwereld kent. Hoewel Plunk debuteerde als bijfiguur in de strip Taco Zip – een komische strip die Cromheecke maakte met Gert Wijninckx – ligt de oorsprong van Plunk ergens anders. Toen het Belgisch Centrum van het beeldverhaal werd geopend, hadden ze een tentoonstelling over hoe een strip gemaakt wordt. Stripduo’s kregen elk een opdracht om een fragment van de ontwikkeling van een strip te illustreren en Cromheecke en Letzer deden dat voor de fase merchandising. Cromheecke: ‘We bedachten een zo’n idioot mogelijk stripfiguur, dat eigenlijk niet in het echt zou kunnen werken, en maakten daar echte merchandise voor. Samen met de mensen van het museum hebben we namaakboeken gemaakt, poppetjes, kaarsen, badhanddoeken en zelfs onderbroeken met daarop Plunk.’

Toen in 2006 de hoofdredacteur van Spirou hen vroeg een nieuw stripfiguurtje te creëren, was Plunk een van de ontwerpen die Cromheecke en Letzer voorstelden. De rest is geschiedenis. Plunk wordt tegenwoordig zelfs in het Arabische striptijdschrift Majid Magazine gepubliceerd.
Tom Carbon en Plunk zijn 100 procent Laurent. De genialiteit zit in zijn manier van denken. In het laatste album is heel duidelijk dat Tom Carbon eigenlijk een soort van klootzakske is. Hij heeft een verschrikkelijk egoïstische kijk op de wereld. Net als Plunk eigenlijk. Als je Plunk goed leest, zie je dat hij een buitenstaander is die niet heel positief is. En dat is echt wel hoe Laurent ook is,’ zegt Cromheecke lachend.
‘Hij heeft ook een heel rare kijk op de wereld. Ik denk dat hij op een grappige manier een beetje autistisch is.’

Grondig
Het duo werkt heel nauw met elkaar samen. Letzer tekent zijn scenario’s, in een wat Cromheecke een ‘naïef realistische tekenstijl’ noemt. Cromheecke maakt van de scenario’s zijn eigen versie in potlood. Hij bepaalt dan zijn eigen découpage en past, wanneer gewenst, de dialogen aan. Dan stuurt Cromheecke zijn versie per e-mail terug naar Letzer, waarna ze elk plaatje met elkaar minutieus bespreken. Ze doorgronden elk detail van de grap.

‘Dat vind ik heel leuk, want dat is echt heel serieus bezig zijn met heel onnozele dingen,’ zegt Cromheecke. ‘Soms is de grap, als je die zou vertellen, minder goed, maar de manier van vertellen maakt zo’n grap dan juist heel leuk. We proberen dat zo goed mogelijk uit te puzzelen.’ Het nadeel van deze methode is dat het strips maken relatief langzaam gaat. Als het duo hard doorwerkt en weinig afgeleid wordt, kunnen ze twee pagina’s Plunk per week produceren.

Tom Carbon gaat op dit moment iets sneller. Na een pauze van dertien jaar hebben de heren hun eerste held opnieuw tevoorschijn gehaald en werken er graag aan. Ze maken nieuwe grappen voor Spirou en tv-tijdschrift Humo. Volgend jaar verschijnen bij Uitgeverij Glénat ook twee complete delen met alle reeds gepubliceerde Tom Carbon-verhalen. Ondertussen gaan de heren zelf door met de publicatie van losse Nederlandse albums, waarvan in september alweer de derde verschijnt. Ze zitten dus niet stil.

Ondanks het soms trage tempo is Cromheecke zeer in zijn nopjes met zijn vaste scenarist: ‘Ik vind Laurent de beste schrijver waar ik mee werk. Het zijn de grappen die mij het meeste aan het hart liggen. Ik zou heel moeilijk zonder hem kunnen.’

Dit artikel is ook in Eppo#07 (2011) gepubliceerd.

Categorieën
Strips

Minck Oosterveer: ‘De Amerikaanse strip is voor mij nu het belangrijkste’

Minck Oosterveer krijgt dit jaar de Stripschapprijs. Belangrijker: hij is een van de weinige Nederlandse tekenaars die voet aan de grond krijgt in de Amerikaanse comicsindustrie.

Het gebeurt niet vaak dat een Nederlandse stripmaker in Amerika aan de bak kan, laat staan dat hij succes heeft. Minck Oosterveer (1961) waagt het erop. ‘Het Amerikaanse comics-systeem vind ik heerlijk om in te werken. De frequentie ligt daar hoger dan hier, net als bij krantenstrips,’ vertelt Oosterveer. ‘Ook spreekt de Angelsaksische denk- en vertelwijze mij aan. Die is losser, bevat meer fantasie en er is meer ruimte voor experimenten dan in Europese stripverhalen.’

In tegenstelling tot de stripalbums in Europa en Nederland, beslaan Amerikaanse comics doorgaans 22 strippagina’s en komt er per maand een deeltje van een serie uit. Daarom worden de productietaken vaak door een team uitgevoerd en zit er een redacteur op de verhaallijnen.

Leuren en volhouden
Hoe krijgt een Nederlandse stripmaker in Amerika voet aan de grond? Dat is vooral een kwestie van standvastigheid en de juiste mensen kennen. Oosterveer heeft al jaren contact met Amerikaanse en Engelse stripmakers: ‘In 1998 leerde ik tekenaar David Lloyd kennen op de stripbeurs in Valkerswaard toen we bij dezelfde Nederlandse uitgever uitkwamen. Hij heeft me aan mensen voorgesteld. Zo kon ik bijvoorbeeld aan DC Comics mijn werk laten zien. Zonder introductie hoef je je werk niet te mailen, dan kijkt er niemand naar. Ik had met DC een paar keer contact, maar daar kwam in eerste instantie niets uit.’

Na enkele andere pogingen mocht Oosterveer voor Boom Studios een korte zombiestrip maken waar ze enthousiast van werden. Daarna maakte Oosterveer met schrijver Mark Waid, geen onbekende in de comicswereld, The Unknown en The Unknown: The devil made flesh. Deze limited serie gaat over een begaafde vrouwelijke detective die door een hersentumor nog maar zes maanden te leven heeft en een poging doet om de vraag, of er leven is na de dood, te beantwoorden. De heldin past prima in het oeuvre van Oosterveer: ‘Ik teken het liefste mooie, spannende vrouwen. Ik eis wel dat ze zelfstandig en sterk zijn en hun eigen beslissingen nemen.’

Recent is The Unknown in twee albums in het Nederlands uitgebracht. Oosterveer: ‘In Amerika was het eerste nummer binnen een week uitverkocht. De hardcover-bundeling liep niet zo goed, maar Amerikanen kopen ook niet graag hardcovers. De softcover loopt alweer beter.’ Voorlopig heeft de tekenaar genoeg te doen. Met Charles Webb wil hij een spionage miniserie maken. Ook ligt er een nieuw project met Waid op stapel. ‘Over een aan lagerwal geraakte straatgoochelaar die een aantal magische artefacten vindt, daarna gaat er van alles verkeerd,’ belooft de stripmaker.

Menselijke superhelden
Recent sloot de tekenaar zich aan bij het agentschap Eva Ink Artist Group. Zijn agent heeft directe contact met de redacteuren van uitgeverijen en doet de onderhandelingen voor de tekenaar. Enkele werkbezoeken bij uitgevers en signeersessies op stripbeurzen liggen in het verschiet. ‘Een groot verschil met Nederland is dat je gewoon betaald wordt om daar te zitten en voor fans tekeningen te maken. Je ziet hier ook altijd dezelfde fans die toch wel je boeken kopen.’

Ook tekende Oosterveer recent een contract als artist for hire voor Marvel, een van de twee grote uitgevers van superheldencomics en die zijn big business in de Amerikaanse stripwereld. ‘Ik heb een voorkeur voor de meer menselijke superhelden als Spiderman, Batman en Daredevil. Personages met overdreven superkrachten als de X-Men vind ik niet zo interessant.’ Gelukkig voor Oosterveer mag hij voor Marvel de Victoriaanse detectivestrip Ruse tekenen, over een Sherlock Holmes-achtige detective met een vrouwelijke assistent. De strip wordt geschreven door Mark Waid.

Tekenen voor een Amerikaanse uitgeverij is lucratiever dan werken in Nederland: ‘Marvel betaalt royalty’s en het beginnerinkomen is indrukwekkender dan het eindinkomen dat je hier kunt verdienen. De enige die nog een paginaprijs betaalt is stripblad Eppo. Maar daar krijg je per pagina de helft van wat ik bij Marvel ga verdienen. In Nederland kan ik eigenlijk niet meer rondkomen met strips maken. Dat kun je de Nederlandse uitgevers niet kwalijk nemen, want de albumverkoop is hier gewoon te laag.’

Realistische tekenstijl
Oosterveer maakte jarenlang met vaste schrijver Willem Ritstier avonturenstrips als Zodiak en Nikki Saxx voor De Telegraaf. Maar daar is ook geen vraag meer naar. ‘Er is in de krant alleen nog maar ruimte voor gagstrips.’ Recent had de tekenaar ook wat tegenslag te verwerken. Samen met Ritstier maakte Oosterveer een album van sciencefictionstripreeks Storm en twee albums van de westernstrip Ronson Inc. Het westerngenre lag de tekenaar echter niet, ook was hij niet tevreden over het verhaal. Daarbij oogstte de Storm-strip die nu in Eppo voorgepubliceerd wordt, veel kritiek op online stripfora. Men viel met name over de lelijke digitale inkleuring van de strip, maar richtte de pijlen vooral op de tekenaar die niets met de inkleuring van doen had.

‘De combinatie van de teleurstelling van Ronson Inc., de ongenuanceerde opmerkingen over Storm en het feit dat ik in Nederland niet fatsoenlijk een inkomen kan verdienen, maakten dat ik me afvroeg wat ik hier nog eigenlijk doe. Alle moeite die ik doe om hier aan het werk te zijn moet ik er in Amerika ook insteken, maar daar heb ik wel resultaten en meer kansen dan hier. Mocht er hier nog een leuk project worden aangeboden, dan wil ik daar best over praten, maar de Amerikaanse strip is nu voor mij het belangrijkste.’

Het is in dit licht ironisch dat de stripveteraan dit jaar de Stripschapprijs krijgt. De jury roemde in het bijzonder de realistische tekenstijl van Oosterveer die maar door weinig Nederlandse stripmakers gehanteerd wordt en prima past bij Amerikaanse comics. In eerste instantie was Oosterveer niet enthousiast over de prijs: ‘Later besefte ik dat een aantal mensen mij hiervoor hadden voorgedragen en dan kan ik niet zo maar zeggen dat ik geen zin heb om op dat podium te staan. Het is toch een erkenning. Ik ga hem dus lekker aannemen.’

Strip-tv
In verband met de Stripdagen herhaalt VPRO Themakanaal Geschiedenis TV enkele documentaires. Aandacht voor stripmakers als Hergé (Kuifje), Daniel Clowes (Ghostworld) en de Nederlandse stripmeester Marten Toonder (Heer Bommel en Tom Poes). In 1972 maakte Frank Wiering een film in Ierland waarin hij spreekt met Toonder en autochtone bewoners over de Ierse geschiedenis en de invloed van Ierland op Toonders verhalen. Ook wordt er een portret van Peter Pontiac uitgezonden dat naar aanleiding van zijn boek Kraut werd gemaakt, een graphic novel over het oorlogsverleden van Pontiacs vader.

De Stripdagen
De 43ste Stripdagen worden dit jaar gehouden in Evenementenhal Gorinchem op12 en 13 maart. De grafische roman in haar facetten is het centrale thema. Zaterdagmiddag worden de Stripschapprijs en de albumprijzen uitgereikt. De Stripschapprijs wordt sinds 1974 jaarlijks toegekend aan een striptekenaar of tekstschrijver die zich buitengewoon verdienstelijk heeft gemaakt voor het beeldverhaal.

Dit artikel is in VPRO Gids #11 gepubliceerd.

Categorieën
Strips

Stripbladen in Nederland: Van Duckstad tot Zone 5300

Het aanbod van Nederlandse striptijdschriften werd recent verrijkt met Por Dios en Kwynk. Maar de gouden tijden van de stripbladen lagen in de jaren zeventig en tachtig. De distributie is een probleem voor de kleine bladen. Lezen we de strips in de toekomst alleen nog maar digitaal?

Recent werd het aanbod van Nederlandse stripbladen verrijkt met Por Dios en Kwynk. Beide stripbladen bestaan grotendeels uit oude strips die digitaal zijn opgepoetst, maar daar houdt de vergelijking dan ook wel mee op. Por Dios bevat ieder nummer een heel album, van bijvoorbeeld bekende striphelden als Storm, Agent 327 of Franka, aangevuld met korte verhalen van andere striphelden. Kwynk daarentegen bevat voornamelijk korte en vervolgverhalen van stripmakers als Jan Kruis, Gerard Leever, Jan van der Voo en Patty Klein. De strips zijn bedoeld voor kinderen vanaf een jaar of zeven.

‘De gedachte achter Kwynk is om oude strips op te peppen en leesbaar te maken voor de jeugd van nu,’ vertelt initiatiefnemer John Croezen. ‘Een paar jaar geleden waren we er al mee bezig, maar door de crisis trok de uitgever de stekker eruit. Zomer vorig jaar werd ik benaderd door uitgeverij Marken uit Limburg en die wilde een digitale kiosk opzetten met daarin alleen digitale bladen en ook stripbladen. We hebben het concept uit de kast gehaald en dat is de Kwynk geworden.’

Een kwestie van distributie
Bijzonder aan Kwynk is dat het blad alleen digitaal verkrijgbaar is op de iPad, of te downloaden als PDF. ‘Digitaal betekent geen drukkosten en geen problemen met de distributie,’ zegt Croezen. ‘Je kunt stellen dat in Nederland de distributie van strips allerbelabberdst is. Ik heb een album over Pipo de Clown uitgegeven maar dat kreeg ik met geen mogelijkheid in de winkel. Ik heb echt alles geprobeerd, distributeurs gebeld en grote winkelketens, maar die vonden dat strips te weinig omzet genereren om er ruimte voor te maken in het schap. Tenzij je de Donald Duck of Suske en Wiske bent, kom je er gewoon niet tussen.’

Tonio van Vugt, hoofdredacteur en uitgever van het striptijdschrift Zone 5300 beaamt dat: ‘Distributie is altijd een probleem geweest. We brengen de Zone nu vooralsnog zelf in de winkels. Er is geen distributeur voor kleine striptijdschriften in Nederland.’

Hoogopgeleide liefhebbers
Zone 5300
– tijdschrift voor strips, cultuur en curiosa – bevat naast strips ook artikelen over film, muziek en boeken. ‘Geen enkele kunstvorm staat immers op zich en aangezien we strips als kunstvorm beschouwen, vind ik de relatie tot andere media relevant,’ aldus Van Vugt. Met een oplage van 2500, waarvan er duizend naar abonnees worden gestuurd, is Zone 5300 vooral een blad voor de hoogopgeleide liefhebber tussen de 20 en 40. ‘Er zitten veel schrijvers, illustratoren en muzikanten in ons lezersbestand. We willen dingen brengen die nog niet bekend zijn bij een groot publiek. Tekenaars als Erik Kriek, Gummbah en Maaike Hartjes hebben bijvoorbeeld hun doorbraak bij de Zone gehad,’ zegt Van Vugt. Het blad kan vooral voortbestaan omdat de redactie bestaat uit een groep vrijwillige professionals.

Por Dios is geïnitieerd door Rob van Bavel, die in 2009 ook met de nieuwe versie van het oude vertrouwde blad Eppo op de proppen kwam. Eppo bevat voornamelijk vervolgverhalen van mainstream strips en richt zich op de nostalgische veertiger die als kind het blad ook las. Het stripblad verscheen oorspronkelijk van 1975 tot halverwege de jaren tachtig. Na talloze naamswijzigingen en samenstellingen verdween het in 1999 van de markt. De oplage van de tweewekelijkse Eppo ligt rond de 18.000. Het blad heeft 8.000 abonnees.

Komt Eppo, waar veel werk van Nederlandse makers in staat, uit de kosten? ‘Dat is heel lastig om te zeggen omdat Eppo ook weer uit allerlei takken bestaat. Je hebt het blad, de albums van de uitgeverij en ons eigen verkoopkanaal,’ zegt Van Bavel. ‘Op een gegeven moment maak je bijvoorbeeld verlies met het blad maar winst via de nevenactiviteiten. Ik heb vorig jaar een paar stripalbums uitgebracht om te zien wat dat in de markt doet. Ik denk dat ik eind van dit jaar daar meer over kan zeggen.’ Volgens Van Bavel is het belangrijk voor de Nederlandse strip dat er in Eppo strips voorgepubliceerd worden. Stripmakers kunnen niet leven van de albumverkoop dus voorpublicaties zijn een belangrijke inkomstenbron.

Vrolijke weekbladen in de kiosk
Van Por Dios worden er iedere maand 30.000 exemplaren gedrukt en verspreid onder 3500 verkooppunten. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Zone 5300, zijn de bladen van Van Bavel wel in de schappen van de kiosk te vinden. Net als de Donald Duck. Het vrolijke weekblad is met een oplage van 310.000 immers nog steeds marktleider.

Donald Duck is het allergrootste stripblad van Nederland, geen andere titel komt zelfs in de buurt,’ aldus Fiona Cordes, senior brandmanager ‘Kids’ voor Sanoma, dat onder meer meidenblad Tina, Cars en Nickelodeon Magazine op de markt brengt. Sanoma heeft het alleenrecht op Disney in Nederland en geeft enkele bladen uit met Disneystrips en -karakters.

‘De totale markt voor kindertijdschriften stijgt, er zit alleen een daling in de preschool-markt,’ aldus Cordes. De markt voor jeugdstripbladen wordt grotendeels gekenmerkt door bladen die zijn opgehangen aan een serie, thema of tv-zender. Bijvoorbeeld Disney XD en Ben 10 Magazine, gelieerd aan Cartoon Network. De jeugdbladen bevatten naast strips vaak ook puzzels, games- en gadgetnieuws en geïllustreerde verhalen en zijn gericht op specifieke doelgroepen.

Duckstad Twitter
Hoewel de Donald Duck primair bedoeld is voor kinderen tussen 7 en 12,  is het ook een blad voor het gehele gezin en worden de avonturen uit Duckstad ook gelezen door mannen tussen de 20 en 49. Om de doelgroep te bereiken, zet Sanoma ook nieuwe media in. ‘Duckstad Twitter is een groot succes; meer dan 10.000 followers en dat groeit nog iedere dag. In november vorig jaar werd de eerste Donald Duck Ei-phone app gelanceerd. Ook zal Donald Duck op de iPad niet lang op zich laten wachten,’ aldus Cordes. Zone 5300 houdt het voorlopig op een volwaardige website naast de papieren versie, waar geregeld artikelen, recensies en strips op gepubliceerd worden.

Digitaal uitgeven is een groeiende markt, erkent Croezen. ‘Het mooie is dat digitale nummers van Kwynk altijd te koop blijven. En er komen steeds meer online kiosken bij, waar we Kwynk ook kunnen aanbieden. Het blad loopt nu nog niet storm. Dit komt deels omdat we ons nog niet veel met promotie hebben beziggehouden, maar we verwachten dat er binnenkort een stijgende lijn in zit.’

Oud-papier
Croezen denkt zelfs dat we over tien jaar geen strips meer op papier zullen lezen: ‘Dan is er ook geen krant meer te koop op straat. Kijk maar naar vinylplaten, dat is alleen nog maar handel voor DJ’s en nostalgische lui. Met papier zal het net zo gaan. Kranten zitten nu al in problemen en gaan steeds meer online. Ik vind het ontzettend knap van Rob van Bavel dat hij Eppo nog in de winkel krijgt, maar ik vraag me af hoe lang dat nog gaat duren.’

Van Bavel: ‘Daar kan hij best gelijk in hebben. Ik denk dat de Eppo-doelgroep, mannen in de veertig, een verbintenis hebben met papier en graag strips op papier blijven lezen. Maar die groep wordt steeds kleiner en als het kostentechnisch niet meer haalbaar is, zal het stoppen.’

Van Vugt is optimistischer: ‘Papier zal zeker afnemen, maar dat geldt vooral voor tijdschriften en kranten die toch na een paar dagen in de kattenbak verdwijnen. Maar nichetijdschriften als Zone 5300 en Eisner (gericht op literaire beeldverhalen, red.) wil je gewoon op papier lezen. Dat zijn collector’s items, geen wegwerpartikelen.’ Bij Sanoma zien ze nieuwe media als een middel om nieuwe doelgroepen aan te boren en de positie van de mannendoelgroep te versterken, maar papier zal niet verdwijnen. ‘Over 10 jaar valt nog altijd wekelijks het vrolijkste weekblad van Nederland op de deurmat!,’ aldus Fiona Cordes.

Tijdschriftenbak
Behalve bovengenoemde titels bevat de tijdschriftenbak nog andere stripbladen. Een selectieve greep:

Geïnteresseerde striplezers halen hun informatie onder andere uit Zozolala en Stripschrift. De liefhebber van pulpstrips en het werk van Fred de Heij leest het eigenzinnige blad Pulpman. Bekend maar vooral nieuw talent is te vinden in het onregelmatig verschijnende De Lijn. Eisner, vernoemd naar de beroemde stripmaker Will Eisner, bevat beeldverhalen met een literaire inslag.

Dit artikel is woensdag 2 maart in Het Parool gepubliceerd.

Categorieën
Strips

Minck Oosterveer krijgt Stripschapprijs in Gorinchem

Minck Oosterveer. Foto: Michael Minneboo

Stripmaker Minck Oosterveer krijgt dit jaar de stripschapprijs voor zijn gehele oeuvre.

Wat mij betreft is de prijs Minck van harte gegund. Krantenstrips Nikki Saxx en Zodiak zijn enkele titels die Oosterveer samen met Willem Ritstier maakte. Recent werd in Eppo de eerste aflevering van een spin-off van Storm, gemaakt door dit duo, gepubliceerd.

Oosterveer  is een van de weinige Nederlandse stripmakers die ook in de Amerikaanse comicsindustrie wist door te breken. Zijn realistische stijl sluit ook goed aan in die markt. Zo tekent hij The Unknown naar een scenario van Mark Waid. Niet de minste schrijver op comicsgebied.

Maar het is het stripschap natuurlijk vooral te doen om zijn werk voor de Nederlandse strip en roemt de stripmaker om zijn realistische tekenstijl.

‘Belangrijk in de keuze van Minck Oosterveer is ook het feit dat hij langzamerhand één van de weinige realistische striptekenaars van Nederland is. Om een goede realistische strip te tekenen, heb je een gedegen opleiding nodig en je moet de kunst verstaan om veel pagina’s te kunnen maken in de altijd te krappe tijd. Het is niet voor niets dat er zo weinig van dat soort tekenaars zijn in Nederland, en als ze er al zijn, dan werken ze voor het buitenland of in de reclame,’ laat de jury middels een persbericht weten.

Samen met Ritstier maakte Oosterveer ook twee albums van de westernstrip Ronson Inc. (Zie hier een uitgebreid artikel over de ontstaansgeschiedenis van deze strip.) Recent liet Oosterveer weten te stoppen met het tekenen van deze strip die in afleveringen in de Eppo verscheen. Oosterveer wil zich meer gaan toeleggen op de buitenlandse markt.

Stripdagen in Gorinchem
De Stripschapprijzen worden zoals altijd uitgereikt op de stripdagen. Die zijn verhuisd van Houten naar Evenementenhal Gorinchem in Gorinchem. Ze vinden plaats in het weekend van 12 en 13 maart.

Is het niet snel, nu alweer Stripdagen, een ruim halfjaar na de vorige editie? Het is een legitieme vraag. De stripdagen zijn verhuisd van september naar maart, wat alles te maken heeft met het feit dat de stripbeurs georganiseerd door Rob van Bavel in september dit jaar in Breda zal plaatsvinden. Twee beurzen in dezelfde maand is wellicht te veel van het goede.

En waarom Gorinchem, wederom een kleine plaats in plaats een wereldstad als Rotterdam of Amsterdam?

Meerten Welleman, voorzitter van het Stripschap, liet er eerder op deze site het volgende over weten:

‘De Stripdagen wordt in 2011 opnieuw georganiseerd in een kleine stad. En dat heeft natuurlijk een reden. De huren van vergelijkbare evenementenhallen in de grote steden liggen een paar 100 % hoger dan wat wij betalen voor Expo Houten en Evenementenhal Gorinchem. Aangezien wij niet gesubsidieerd worden, zoals Stripdagen Haarlem en Stripfestival Breda, moeten we op de kleintjes letten. En werken we vooral met enthousiaste vrijwilligers, die gelukkig een grote liefde hebben voor strips.’

Categorieën
Strips

Por Dios: Nostalgische striptrip in nieuw jasje

In het nieuwe striptijdschrift Por Dios worden oude strips geheel opgepoetst opnieuw uitgebracht. De stripcollectie van de UvA speelt hierin een belangrijke rol.

Vrijdagochtend, Amsterdam Zuidoost. Het boekendepot van de Universiteit van Amsterdam is gehuisvest in een onopvallend gebouw dat tegen het AMC aanleunt. Terwijl de temperatuur buiten rond het vriespunt ligt, zitten de ontelbaar cultuurhistorische schatten van de Bijzondere Collectie van de UvA er met 18,5 graad en een 50% luchtvochtigheid warmpjes bij. De klimaatkamers staan vol met compactus kasten vol boeken, tijdschriften, proefschriften, manuscripten en administraties van uitgeverijen.

Ook de stripcollectie is hier deels opgeslagen. 500 meter aan Nederlandse striphistorie: strips, documentatiemateriaal, krantenknipsels en het Oberon/Big Balloon archief, de reden waarom adjunct-conservator Jos van Waterschoot mij vandaag rondleidt. Het archief representeert de hoogtijdagen van de Nederlandse striptijdschriften in de jaren zeventig tot en met jaren negentig, toen de lezer eerst met Pep en later door onder andere Eppo getrakteerd werd op een ruim aanbod aan Nederlands en buitenlands striptalent. ‘Van de mainstream strip is hier zo’n 85% vertegenwoordigd,’ zegt Van Waterschoot.

‘De collectie is waardevol, omdat het originele werk vaak zoek is. Dat is verspreid geraakt, verkocht aan particulieren en verzamelaars. Stripmakers hebben vaak thuis nog wel wat liggen, maar wat als ze komen te overlijden, of ze verpatsen de boel als ze financieel aan de grond zitten? Dit materiaal komt vaak het dichtst bij de bron.’

Film van 'Franka' boven op de kleurensheet.

Onzichtbaar
De stripcollectie vormt voor een groot deel de basis van het nieuwe gezinstijdschrift Por Dios. Ieder nummer bevat een compleet, eerder uitgebracht stripverhaal van albumlengte, bijvoorbeeld van Storm of Franka, aangevuld met korte verhalen. Dit zijn deels oude bekenden als De Generaal en Stampede, deels nieuwe afleveringen van onder andere Elsje en Rembrandt. Por Dios is dus een nostalgische leestrip in een nieuw, modern jasje. De titel verwijst naar de ondertitel van de Pep: ‘Por Dios (Jeetje of Bij God), wat een blad!’

Het idee kwam van uitgever Rob van Bavel, die met de nieuwe Eppo twee jaar geleden inspeelde op de nostalgische gevoelens van een generatie ouderwordende stripliefhebbers. Eppo bevat nieuwe afleveringen van oude mainstream strips of geheel nieuwe strips die qua sfeer in het verlengde liggen van wat er vroeger in het striptijdschrift stond. Naar eigen zeggen spraken lezers Van Bavel geregeld op beurzen aan en vroegen waarom hij een klassieke strip als De Generaal van wijlen Peter de Smet niet opnieuw uitgaf. Ook merkte Van Bavel dat er bij een nieuw Storm-album toch zo’n vijfduizend exemplaren van een heruitgave van een oude Storm werden verkocht.

Er is dus vraag naar oude albums, maar met alleen de albumverkoop komt de uitgever niet uit de kosten. Het oude materiaal moet gedigitaliseerd en opnieuw worden ingekleurd. Door de strips eerst in een tijdschrift en later als album aan te bieden, worden de kosten beter gedekt. Een bijkomend voordeel is dat tijdschriften veel beter zichtbaar zijn in de boekwinkel dan strips. ‘Die zijn vaak niet zichtbaar in de winkel en zitten al helemaal niet in het tijdschriftenrek. Als je mazzel hebt vind je helemaal achterin een plankje. Als je strips uitgeeft in tijdschriftvorm omzeil je dat probleem.’

Ongedierte
Van Bavel ging te raden bij Van Waterschoot om te horen wat er allemaal in de stripcollectie van uitgeverij Big Balloon zat. Ongeveer zeven jaar geleden kwam dit archief in handen van het Stripschap, de collectie van het Stripschap is weer ondergebracht bij de Bijzondere Collecties.

‘Big Balloon hief de striptak op en wilde van het materiaal af,’ vertelt Van Waterschoot. ‘Alles hing in hangmappen en lag in ladekasten, in de kelder naast het fietsenhok. Een liefdeloze omgeving. Samen met Meerten Welleman heb ik in twee volle dagen dat archief leeggehaald. We hebben iets van 150 verhuisdozen gevuld met stripdossiers. Dat was een kwestie van een stapel oppakken en willekeurig in een doos gooien.’ Voordat een archief gerubriceerd wordt staat het eerst een maand in een quarantainekamer. Daar wordt het gecheckt op beestjes en schimmels. Eventueel ongedierte wordt vergast, schimmels worden verwijderd.

Vanaf 1931 in 'De Telegraaf': 'De avonturen van Mikkie Muis. Voor iedereen en elken dag.'

De grote omvang van het Big Balloon-archief zorgde in eerste instantie voor een wanhopig gevoel bij de conservator, die slechts 8 uur per week aan strips mag besteden: ‘Hoe krijg ik dit in godsnaam allemaal uitgezocht en verpakt?’ Uiteindelijk duurde het een kleine vier maanden, verspreid over een jaar, voordat alles netjes gerubriceerd en zuurvrij verpakt in de compactus-kast stond waar we nu voor staan.

Van Waterschoot haalt willekeurig een kartonnen doos van de plank. Hierin zit een zuurvrije map met daarin een album van De Familie Fortuin van Peter de wit. Behalve een gedrukt stripalbum bevat het dossier ook de originelen. Meestal zijn dit niet de originele tekeningen maar de films met daarop de geïnkte zwart-witpagina’s. De polyesterfilms lijken op doorzichtige overheadsheets. Op een sheet staat een strippagina, soms is voor iedere basiskleur een sheet.

De jas van de Generaal
De films worden op de redactie van Por Dios gescand op 1200 dpi. Het scannen en digitaal oppoetsen van de strips kost ongeveer een half uur per pagina, laat DTP’er Pieter Koertshuis weten. ‘Er zitten allemaal lijmresten en vuiltjes op de films. Toch zijn ze in goede staat, er zitten bijvoorbeeld geen scheurtjes of vouwen in. Ook zijn er gelukkig geen stukken uitgeknipt. Dat werd vroeger wel eens gedaan als er teksten werden gecorrigeerd,’ zegt Koertshuis.

Door de goede staat van de films moet er zelden iets gerestaureerd worden. Af en toe wordt er een lijntje bijgewerkt. Daarna worden de scans opnieuw ingekleurd. ‘Laatst moest ik nog de exacte kleur blauw van de jas van De Generaal bepalen. Toen heb ik het oorspronkelijke album erbij gehouden om deze op zicht te bepalen, maar je kan ook met een kleurboek de kleur opzoeken. Dan weet je bijvoorbeeld dat die jas 100 cyaan is. Kleurwaarden lopen van 10 tot 100.’

Geen extreme dingen
Por Dios, dat in een oplage van 30.000 exemplaren verschijnt, is bedoeld voor het hele gezin. ‘De Eppo is voor de mannelijke lezer boven de dertig, daar kan een beetje bloot of geweld in voorkomen. In Por Dios zullen we geen extreme dingen gaan doen.’ Toch is er een duidelijke wisselwerking tussen beide bladen. Dick Matena liet Van Bavel weten weer nieuwe afleveringen van zijn sciencefictionstrip Virl te willen maken. ‘In Por Dios kunnen we straks het allereerste verhaal van Virl herpubliceren om de lezer kennis te laten maken met deze strip. In de Eppo komt daarna het nieuwe verhaal. Op die manier heb je een mooie overlapping en maakt de jeugd kennis met klassiekers.’

Stripdocumentatiecentrum
De UvA heeft liever dat we spreken over De Stripcollectie van de afdeling Bijzondere Collecties, maar iedereen kent het archief als het Stripdocumentatiecentrum Nederland. Dit werd in 1970 opgericht door de Universiteitsbibliotheek Amsterdam in samenwerking met Het Stripschap. De 11 compactus-kasten van de stripcollectie zijn niet te missen in het depot in de Bijlmer, want op de eerste kast hangt een gekopieerde strippagina van de Familie Doorzon. Tegenwoordig staan de kasten op slot. Vroeger kon men met wat moeite en door verboden toegangsbordjes te negeren via het AMC in het UvA-gebouw komen. Vooral de verzameling pulpstrips, waar ook pornografische beeldverhalen onder vallen, was erg in trek. Men vermaakte zich er blijkbaar mee in de pauze, maar zat niet alleen te lezen: de eerste keer dat Van Waterschoot in het archief kwam trof hij, naast afgekloven boterhammen, pornostrips aan die dichtgeplakt zaten.

Dit artikel is gepubliceerd in VPRO Gids #3.

Categorieën
Strips

Op de tekentafel: Ronson Inc.

Ronson Inc. draait om twee rivaliserende detectivebureaus. Het degelijke Pinkerton Agency versus Ronson Inc. dat gehuisvest is in het povere mijnstadje Dalbart. Bij Ronson werken geen nette, in tweed gehulde detectives, maar eerder types die net zo fout zijn als de schurken waar ze op jagen. De ontstaansgeschiedenis van deze Nederlandse westernstrip.

Ronson Inc. is het geesteskind van Willem Ritstier en Minck Oosterveer, twee stripmakers die al jaren met elkaar samenwerken. De ontstaansgeschiedenis van Ronson Inc. kende echter een moeilijke start. Rob van Bavel vroeg of het stripmakerteam een strip wilden maken voor Eppo toen ze al met de spin-off van Storm bezig waren. Het was aan hen om iets te verzinnen.

Oosterveer liet zich inspireren door The Untouchables, de federale agent Elliot Ness die samen met zijn team de gangster Al Capone gevangen wist te zetten. Alleen zag Oosterveer geen onkreukbare helden voor zich. De hoofdrolspelers van de nieuwe strip moesten zelf corrupt en halve moordenaars zijn. Ritstier stelde voor om met dat uitgangspunt een western te maken.

Terug naar het Westen
Grappig genoeg waren beide stripmakers niet echt fan van het genre. In eerste instantie wist Oosterveer dan ook niet zeker of hij daar wel trek in had. ‘Vroeger was ik wel fan van het genre, als puber bekeek ik zo’n beetje iedere western die er was, maar dat is op een gegeven moment overgegaan.’ Door de televisieserie Deadwood werden Ritstier en Oosterveer weer enthousiast over de western. Oosterveer: ‘Deadwood is meer een shakespeareaans verhaal dan dat het een echte western is. Hoewel zoiets te ingewikkeld voor een strip zou zijn, heb ik er wel een paar elementen uit gebruikt: dat de setting een mijnstad is, een kamp zonder orde en gezag, dat zich niet in de prairie bevindt maar ergens in de bossen.’

Met Elliot Ness in het achterhoofd kwamen de stripmakers op het idee van een detectivebureau. Indertijd waren er daar veel van. Het bureau van Pinkerton was de grootste. De medewerkers van Ronson zijn ontslagen door Pinkerton omdat ze zichzelf niet netjes gedroegen en zijn hun eigen bureautje begonnen. Hun belangrijkste taak is het beschermen van de mijntransporten.

Historische figuren
In het eerste verhaal, ‘De afrekening’, werden de personages geïntroduceerd. ‘Eigenlijk heb ik gewoon een groep personen bij elkaar verzonnen, zoals ik meestal doe,’ zegt Ritstier. ‘Ik heb niet echt naar bestaande figuren gekeken.’ Desalniettemin hebben de Pinkertons echt bestaan. Alan Pinkerton was de oprichter van het bureau, een Ierse immigrant die zich in de burgeroorlog specialiseerde in het beschermen van de president.

Het uiterlijk van het personage Denny Forever ontleende Oosterveer aan de Amerikaanse acteur Morgan Freeman. ‘Ik moest aan Freeman denken, vooral omdat hij dit soort rauwe personages gespeeld heeft. Daarbij is hij om te zien niet heel knap. Dat wilde ik erin hebben.’ Het stadje Dalbart staat model voor de vele mijnkampen die er indertijd waren. Die werden soms heel snel uit de grond gestampt als mensen dachten dat er veel goud te vinden was. In eerste instantie waren het eerst tentenkampen, later werden er ook huisjes gebouwd.

Ritstier verdiepte zich in de materie via verschillende bronnen: ‘Voor Ronson Inc. bestond mijn research vooral uit het lezen van boeken. Vooral Engelse boeken, want in het Nederlands is er niet veel over te vinden. Daarnaast raadpleegde ik internetbronnen en bekeek ik westerns.’

Moeilijke start
Oosterveer geeft toe dat hij in het begin moeilijk zijn draai kon vinden bij dit project. ‘Dat het nieuw was voor mij maakte het interessant, maar ik moest er ook erg aan wennen. Om een western goed te maken heb je verschrikkelijk veel documentatie nodig.’

Maar er was nog een ander probleem, Oosterveer was namelijk niet erg tevreden over het verhaal. ‘Het eerste verhaal ging overal naar toe, het was geen duidelijk geheel,’ zegt de stripmaker. ‘Ik moet er wel bij zeggen dat ik dat vond. Anderen zullen daar heel anders over denken. Er zijn ook recensenten die ‘De Afrekening’ goed vonden.’

Ritstier heeft ook een ietwat andere mening dan zijn collega: ”De afrekening’ is een typisch eerste verhaal, waarin ieder belangrijk personage wordt geïntroduceerd. Deze opzet zie je ook vaak in pilots van tv-series. Voor een introductieverhaal vind ik het zeker niet slecht. Een ander feit is dat we allebei altijd een soort van opstartproblemen hebben bij een eerste verhaal. Bij Nicky Saxx was dat niet anders.”

Oosterveer kan zich beter vinden in het nieuwe verhaal. ‘Het gaat nu een stuk lekkerder,’ vindt de stripmaker. ‘Dit plot heeft minder zijtakken en de scènes lopen nu op een meer natuurlijke manier in elkaar over.’
Ritstier: ‘Minck vond het eerste verhaal ook niet hard genoeg. Die schade heb ik met ‘Goudeerlijk’ behoorlijk ingehaald.’

Werkwijze
Nadat besloten was dat Oosterveer en Ritstier een western voor Eppo zouden maken, schreef Ritstier eerst een synopsis, met daarin een beschrijving van het verhaal en de hoofdfiguren. Het scenario werd vergezeld door een schets met daarop de cast en door een proefpagina, geïnkt in zwart-wit. Dit werd later de eerste pagina van het album. Na het zien van dit materiaal werd het project meteen door hoofdredacteur Rob van Bavel goedgekeurd.

Ritstier schreef de eerste pagina’s script aan de hand van de synopsis. In dit gedetailleerde script staat wat er per plaatje gebeurt en welke dialogen de personages uitspreken. Ritstier stuurde iedere keer een aantal pagina’s script naar Oosterveer. Ronson Inc. is dus in etappes getekend. Het team had twintig pagina’s af voordat de eerste aflevering in Eppo werd gepubliceerd.

Het verleden in beeld
Voordat Oosterveer kan gaan tekenen is er vaak research nodig, zeker bij een strip die zich in 1870 afspeelt. Een periode waarin de fotografie nog in haar kinderschoenen stond. Er werd nog gefotografeerd op glazen platen die een lange belichtingstijd nodig hadden. Je ziet dan ook weinig mensen op die foto’s, want die moesten lang stil staan, maar gebouwen des te meer. Oosterveer maakt gebruik van boeken vol foto’s, maar er zijn ook aardig wat websites met beeldmateriaal te vinden.

‘In het begin moest ik de stad opzetten, dus dan is de vraag hoe zo’n kamp er eigenlijk uitzag,’ vertelt de tekenaar. ‘Er staan er nog aardig wat van overeind, want die Amerikanen hadden de gewoonte iets op te bouwen en daarna nooit meer af te breken. Er zijn dus ook foto’s van hoe het er nu uitziet.’ De kleding uit die tijd vormde een andere uitdaging. ‘Op de foto’s is vrij moeilijk te zien hoe de kleding in elkaar zat, daar moet je dan verder voor zoeken. Je hebt sites waar je kleding kunt bestellen die in de stijl van die tijd is. Die kleding is vaak authentiek. Het is echter moeilijk om het juiste jaartal te achterhalen, want vaak staat er geen datum bij of weet men het maar ongeveer. Gelukkig deden mensen toen twintig jaar met een kledingstuk, dus er is wel een zekere marge.’

Langgerekte lijnen
Als het onderzoek gedaan is, maakt Oosterveer kleine schetsjes. Vaak ziet hij bij het lezen van het script al voor zich wat hij gaat doen, hij hoeft daarom niet eerst uitgebreide thumbnails te maken. Meestal houdt hij het bij de vlakverdeling van de pagina: hoe groot de individuele kaders moeten worden en hoe de plaatjes verdeeld moeten worden over de pagina. Oosterveer bepaalt de découpage. Daarna werkt hij de tekening in potlood uit.

Opmerkelijk detail is dat hij het allemaal uitwerkt op hetzelfde stukje papier: ‘Oorspronkelijk maakte ik krantenstrips, waar je helemaal geen tijd hebt om allemaal aparte schetsen en dingen te maken. Dus ik ben gewend om het in een keer te doen.’

Oosterveer gebruikt 250 grams papier van het merk Schoeller Duria. Met een Raphael no. 3 penseel inkt hij direct op de potloodtekening. ‘Ik gebruik de 8408 die lange haren heeft. Hier krijg je een langgerekte lijn mee die soepel en vloeiend is. Hiermee voorkom je zo’n typische penseelhaal, die van smal naar dik loopt en daarna weer smal eindigt.’

Wat de strip kenmerkt zijn de relatief grote kaders. ‘Er gebeurt ontzettend veel in Ronson Inc.,’ legt Oosterveer uit. “Dat wil ik niet allemaal in kleine plaatjes proppen.’

Studio Leonardo doet de inkleuring. De tekenaar bepaalt de grootte van de tekstballonnen. De lettering van de ballons worden door de redacteuren van Eppo gedaan.

Dit artikel is gepubliceerd in Eppo #25 (2010).

Categorieën
Strips

Trein vol stripmakers ter promotie van Por Dios

Omdat op dinsdag 2 november het eerste nummer van het nieuwe stripmagazine Por Dios uitkomt, rijdt er die dag een speciale Striptrein van Amsterdam naar Maastricht.

Por Dios is een nieuw glossy stripblad uit de koker van de Don Lawrence Collection.
De strips die erin staan zijn bedoeld voor het hele gezin. De nadruk ligt op klassieke strips die vroeger in Eppo stonden, zoals Storm, De Generaal, Agent 327, Lucky Luke en Blueberry. Anders dan in de Eppo staan er complete verhalen in, aangevuld met korte verhalen en gagstrips van onder meer Elsje, De Stamgasten en de Familie Fortuin.

De redactie van de moderne Eppo richt zich natuurlijk al op de nostalgische striplezer. Met Por Dios gaan ze nog een stapje verder, door dit keer eerder verschenen strips digitaal te restaureren en opnieuw in te kleuren. De redactie van Por Dios kan namelijk gebruik maken van het Eppo-archief dat een paar jaar geleden letterlijk en figuurlijk werd gered door het Stripdocumentatiecentrum Nederland en Het Stripschap, Nederlands centrum voor belangstellenden in strips. Hierdoor is het werk van o.a. Peter de Smet, Dick Briel, Erik Heuvel, Peter de Wit en al die andere stripmakers weer beschikbaar.

In de striptrein kunnen stripliefhebbers aanschuiven bij een grote groep stripmakers die meereizen voor krabbels, tekeningen en een gratis exemplaar van Por Dios.

De striptrein is natuurlijk een slimme publiciteitsstunt om het nieuwe blad onder de aandacht te brengen. Sowieso weten hoofdredacteur Rob van Bavel en publiciteitsagent Mourice Plusquin goede persmomenten te bedenken om aandacht te genereren. Begin dit jaar werd in het Amsterdamse Paradiso bekendgemaakt dat Franka – volgens de Eppo-lezers – de grootste stripheld van Nederland is. Dat beslisten de Eppo-lezers via een enquête. De show was tevens een slimme manier om aan de pers duidelijk te maken dat Eppo zijn tweede jaargang inging. Een paar maanden later werd het eerste album van de avonturenstrip Haas gepresenteerd in het Verzetsmuseum. En nu dus een opvallend ritje met de trein. Prima pr, hoewel niet iedereen zich kan vinden in de reclametekening waarin de rondborstige stripheldin Olga Lawina de komst van Por Dios aankondigt.

Wie zin heeft om met de striptrein mee te reizen, zie de site van Por Dios voor meer informatie.

Dit bericht is ook op het stripblog van Zone 5300 gepubliceerd.

Categorieën
Strips

Egostrippen met humor

In de Nederlandse stripwereld is de autobiografische strip rijkelijk vertegenwoordigd. Eppo-lezers kennen natuurlijk Gleevers Dagboek van Gerard Leever, maar ook Marq van Broekhoven (Jodocus de Barbaar) is een egostripper. Net als Michiel van de Pol. Alle drie de heren hebben een eigen tekenstijl en gevoel voor humor om hun wereld te duiden. Hoog tijd om deze navelstaarders van het beeldverhaal eens te ondervragen.

Gerard Leever is een van de pioniers in de Nederlandse stripwereld als het om dagboekstrips gaat. Leever begon met zijn dagboeken in dummy’s te tekenen toen hij zijn dienstplicht moest vervullen. ‘Uit verveling,’ zegt de stripmaker. ‘Het waren in eerste instanties meer cartoons dan strips waarin ik de gebeurtenissen van mijn diensttijd optekende.’ Toen hij dit werk liet zien aan de redactie van het stripblad Stripofiel, mocht Leever zijn belevenissen daarin verstrippen. ‘Het idee was om eerst iets te gaan ondernemen en er daarna een strip over te maken. Ik heb bijvoorbeeld een nacht bij het Leger des Heils geslapen en heb met een vriend uit dienst allerlei homobars bezocht.’ Toch bleek deze journalistiek in stripvorm niet helemaal zijn ding te zijn en al snel ging Leever strips maken over zijn eigen gevoelens en problemen. Deze strips, die vaak uit twee pagina’s bestaan, verschenen later ook in Stripschrift en tegenwoordig in de Eppo.

Dagelijks leven
De geboorte van zijn eerste zoon, Cas, was voor Michiel van de Pol in 1996 de aanleiding om met stripdagboeken te beginnen: ‘Ik wilde een verslag van zijn ontwikkeling maken. Het was ook niet bedoeld om er een boek van uit te geven, de strips waren in het begin puur voor privé-gebruik.’ Na een tijdje kwam de focus van de verhalen meer op Van de Pol zelf te liggen. Het dagelijks leven van de stripmaker biedt concrete aanleidingen voor zijn strips. ‘Die korte stripjes zijn ervaringen die ik letterlijk zo heb meegemaakt, of gevoelens of ideeën die ik bij bepaalde gebeurtenissen had.’

Dit jaar kwam Terug naar Johan uit, een prachtige striproman van 120 pagina’s over zijn pubertijd, waarin Van de Pol vertelt over hoe hij en jeugdvriend Johan langzaam uit elkaar groeien. Michiel begint zich, geleid door hormonen, steeds meer te interesseren voor meisjes en seks, terwijl Johan zich verdiept in insecten en het in elkaar zetten van elektronica. Wanneer Michiel aan het einde van het verhaal een schrift vol pornografische afbeeldingen bij Johan vindt en dus blijkt dat ze eigenlijk niet zoveel van elkaar verschillen, is de kloof tussen beide vrienden al te groot geworden en de vriendschap verloren.

Marq van Broekhoven wilde al jaren een dagboekstrip maken en heeft een zolder vol aanzetten. Pas toen hij besloot dat de stripjes niet aan een bepaald stramien hoefden te voldoen en dat hij niet iedere dag iets hoefde te verstrippen, kwam hij los. Het eerste verhaal maakte hij als opvuller voor het stripblad Incognito. Samen met Anton Damen maakte hij indertijd de strip Fritz Pitz. Toen Damen geen tijd had om een aflevering te schrijven, heeft Marq de eerste dagboekstrip gemaakt. ‘Het zijn makkelijke, snelle verhaaltjes om te maken. De verhalen liggen voor het opscheppen: ik hoef mijn fantasie niet in te schakelen, want ik heb het immers allemaal zelf meegemaakt.’


In Marq Denkt verstript van Broekhoeven jeugdherinneringen, bijzondere voorvallen uit zijn leven of overpeinzingen die een blik gunnen in de bovenkamer van de stripmaker. In het tweede album, dat twee jaar geleden uitkwam, staan strips over een nooit voltooid filmproject over moordlustige toiletpotten, het maken van een dagboekstrip, vertelt hij over de monsters waar hij als kind bang voor was en hoe lastig het is om “nee” te verkopen aan vertegenwoordigers.

Persoonlijke verhalen
Dat het persoonlijke verhalen zijn, is een van de sterke punten van de autobiografie, vindt Van Broekhoven: ‘Je kruipt in het hoofd en het leven van een ander. Je kunt daar dingen in herkennen en je verwonderen over zaken die bij die ander juist heel anders zijn.’

Leever vindt herkenbaarheid ook erg belangrijk, zijn strips gaan immers over zaken waar we allemaal mee te maken krijgen: belastingaanslagen, gezinsperikelen en muizen in huis. Ook heeft het maken van de strips voor hem een therapeutische werking. Zijn onzekerheid is een terugkerend thema, of het nu gaat om het moeilijk krijgen van een vriendinnetje toen hij jong was, of het feit dat hij zich schaamt voor zijn nogal rode neus. ‘Die kwestie speelde een jaar of twee voordat ik er een strip over maakte. Het duurt altijd even voordat ik zelf de humor van dat soort dingen inzie, maar als ik dat eenmaal doe, pak ik het ook groot aan. Op de cover van Stripschrift was die rode neus dan ook heel duidelijk aanwezig. Het is vaak zo dat als je dingen maar gewoon toegeeft, je er makkelijker mee om kunt gaan.’

Manipulatie
Authenticiteit vinden Van Broekhoven en Van de Pol ook een belangrijke eigenschap van de autobiografie. Van de Pol: ‘In mijn eigen werk is er wel een ontwikkeling gaande. Toen ik nog een babydagboek maakte was het puur registeren van wat er gebeurde en dat heb ik ook heel lang volgehouden in mijn eigen autobiografische strips. Met het laatste boek ben ik de werkelijkheid meer gaan manipuleren. Ik gebruik de autobiografische elementen als basismateriaal, maar ik maak er wel een nieuw verhaal van. Ik zet gebeurtenissen in een andere volgorde en bedenk er af en toe dingen bij om er een overtuigend verhaal van te maken. Toch, wat ik wil vertellen is wel waarachtig. Al ben ik in zekere zin wel oneerlijker geworden.’

Een goed voorbeeld hiervan is het personage Johan, dat is samengesteld uit verschillende bestaande personen. Van de Pol: ‘Er zit ook veel van mijn broer in Johan. Het schrift vol met pornografische afbeeldingen dat Michiel bij Johan in de kast vindt, dat komt bijvoorbeeld van mijn broer. Ik vond dat het wel bij het karakter van Johan paste en het geeft een extra dramatische dimensie aan het verhaal.’

Leever is zo eerlijk dat hij er niet voor terugdeinst om mensen uit zijn omgeving negatief te karakteriseren. Hij beeldt zijn vader uit als een oude mopperpot, terwijl zijn moeder zich overdreven gedienstig naar haar man opstelt. Leever: ‘Dat beeld klopt wel ongeveer, anders zou ik het nooit zo naar voren brengen. Ik moet zeggen dat mijn vader er wel een stuk op vooruit is gegaan. Ik heb vooral moeite met hoe vroeger de situatie thuis was. In eerste instantie was ik wel bang voor hun reactie en of de strips goed overkwamen, maar ze vinden ze juist wel leuk.’


Zeg het met humor
Ook Van Broekhoven zegt dat zijn strips waar zijn gebeurd. Lachend: ‘Het kan wel zijn dat ik me vergis, want mijn geheugen is ook weer niet zo goed. Sommige dingen laat ik weg om mezelf of anderen te beschermen. Niet iedereen hoeft alles van me te weten. Het is wel zo dat de ironische toon er soms voor zorgt dat ik dingen overdrijf, maar dat doe ik dan zó duidelijk, waardoor ik het toch eerlijk vind. In een stripje schopt mijn dochter tegen mijn schenen. Dat is echt gebeurd. In het laatste plaatje zie je me dat ik de strip teken, met mijn voet in het gips. Dat is dus niet echt, want zo hard schopt ze ook weer niet.’

Leever overdrijft ook in zijn strips. Soms zet hij er voor de grap bij dat een scène authentiek is, terwijl de lezer duidelijk kan zien dat dit niet het geval is. Zo beeldde de stripmaker zichzelf af als baby die in de baarmoeder met een potlood in de hand al zat te tekenen. Ook snapt iedereen wel dat hij nooit echt het ruimtewezen E.T. een tijdje bij hem gelogeerd heeft, maar dat de stripmaker uit enthousiasme voor die film, zijn fantasie de vrije loop laat.

Overdrijven en hun dagelijkse belevenissen serveren met humor, dat hebben deze drie egostrippers met elkaar gemeen. ‘Ik gebruik humor om de boel te relativeren, want ik vertel in wezen heel serieuze dingen. Met humor maak ik het verhaal dragelijk,’ zegt Van de Pol. Van Broekhoven gebruikt een ironische toon om vooral zichzelf te relativeren: ‘Een van de valkuilen van het genre is dat je te veel gaat egotrippen en jezelf te interessant gaat vinden, terwijl je publiek je helemaal niet zo interessant vindt. Dan sla je de plank goed mis. Daarnaast geeft humor het verhaal meerwaarde. Ik vertel niet alleen wat ik heb meegemaakt maar geef er meteen commentaar op.’ Leever: ‘Ik heb wel een paar afleveringen waar minder humor in zit. In Eppo staat een strip over mijn buurman die zelfmoord heeft gepleegd. Daar zit weinig humor in, maar het is toch een mooi verhaal geworden.’

Dit artikel stond in Eppo #19.

Categorieën
Strips

Ger van Wulften: Stripondernemer pur sang

Ger van Wulften wordt op de Stripdagen terecht onderscheiden voor zijn bijzondere verdiensten voor het beeldverhaal. Al meer dan veertig jaar is deze eigenzinnige uitgever een stimulans voor de Nederlandse stripwereld.

‘Als je keuzes maakt, dan moet je ze ook volledig uitvoeren. Je gaat ergens voor of niet. Dat is voor mij altijd een rode draad geweest,’ vertelt Ger van Wulften (1945). ‘Ik heb nooit iets uitgegeven waar ik niets meer van wil weten. Een enkel boek misschien,’ zegt hij met een glimlach.

We spreken elkaar in een van de vertrekken van Uitgeverij Xtra in Amsterdam, waar grote posters aan de muur hangen van recente en toekomstige uitgaven, maar waar men niet snel sporen zal vinden van zijn uitgeversverleden. Van Wulften leeft in het nu en kijkt niet graag terug. ‘Geweest is geweest,’ stelt hij. ‘Volgens mij hebben we het allemaal goed gedaan, al zullen anderen daar wellicht anders over denken.’

Illustratie: Fred de Heij

Zaterdag 25 september krijgt hij op de Stripdagen in Houten de P. Hans Frankfurtherprijs. Deze prijs, vernoemd naar de in 1996 overleden oprichter van het Stripschap, wordt ieder jaar uitgereikt aan een persoon die zich op bijzondere wijze heeft ingezet voor het medium strip. Het werd hoog tijd dat de eigenzinnige Van Wulften een dergelijke erkenning kreeg. Hij draait al meer dan veertig jaar mee in het stripwereldje. Als uitgever en vormgever van strips en stripbladen als De Balloen en tegenwoordig Pulpman, organisator van evenementen en stimulator van nieuw talent.

In de jaren zeventig en tachtig presenteerde hij een jonge, veelbelovende generatie stripmakers aan het grote publiek. Talent als Gerrit de Jager, Hein de Kort en Eric Schreurs bood hij een podium. ‘Schreurs (van Joop Klepzeiker) ontmoette ik tijdens een tekensessie in stripwinkel de Zaak Zonnebloem in de Haarlemmerstraat in Amsterdam. Daar zat hij te tekenen. Je staat naar de man te kijken, kijkt nog eens rond naar de andere tekenaars en je beseft dat hij hét heeft. Er zat persoonlijkheid in zijn werk. Schreurs deed alles met intensiteit en eerlijkheid. Hij had boeiende dingen te vertellen, verhalen die overigens voor die tijd schrikbarend ver gingen. In vergelijking met de strips die er toen uitkwamen was Schreurs andere koek. Het was spannend, dus dat wilde ik uitgeven.’

Nekschot
Van Wulften heeft altijd oog gehad voor gewaagde strips waar andere uitgevers hun vingers niet aan durven branden. ‘Dat soort werk heeft iets te melden, vind ik. Het moet een beetje schuren, mag tegendraads zijn. Overigens hoeft het boek helemaal niet mijn mening te zijn,’ zegt Van Wulften die twee bundels uitgaf van Gregorius Nekschot, de cartoonist die in 2008 werd aangehouden omdat zijn grappen discriminerend jegens moslims zouden zijn en zelfs tot haat zouden aanzetten. Van Wulften: ‘Nekschot is natuurlijk geen tekenaar met een hoge aaibaarheidsfactor. Het is geen Disney. Hij heeft een heel uitgesproken mening, maar alle meningen mogen gehoord worden, vind ik. Er hoort geen censuur te zijn. Gelukkig hebben we het uitgegeven en kwamen we redelijk uit de kosten.’

Of hij het volgende boek van Nekschot ook zal uitgeven, weet Van Wulften nog niet. ‘Dat hangt van het werk zelf af en of daar ontwikkeling in zit. Ik heb tegen hem gezegd dat hij zijn repertoire moet verbreden. Dat hij het verbeelden van het ongenoegen in de samenleving breder moet gaan zien.’

Theo van Gogh zat ook in het fonds van Van Wulften. Toen de filmmaker een locatie nodig had om Charley (1986) op te nemen, bood Van Wulften zijn huis aan als locatie. ‘Vrienden is misschien een groot woord,’ zegt de uitgever over zijn relatie met de vermoorde cineast, ‘maar we hebben altijd door één deur gekund en altijd goed voor elkaar gezorgd.’ Van Wulften is niet bang in een bepaalde hoek geplaatst te worden door wat hij uitgeeft. ‘Ach, daar heeft iedere uitgever wel last van dat je een bepaald label opgeplakt krijgt. Daar kan ik me niet mee bezighouden. Dat is een probleem voor de labelaars.’

Manager
Van Wulften was de eerste in Nederland die grote evenementen organiseerde rondom strips, met prijsuitreikingen voor stripmakers waar een hele show omheen zat. Daarnaast runde hij een management en boekingskantoor en organiseerde hij optredens voor mensen als Bram Vermeulen, Herman Brood en Van Gogh, vaak in combinatie met stripmakers die de muziek hadden ontdekt. Op stripvlak begon hij als vormgever van stripbladen als Pep en Eppo, daarna gaf hij ook zelf stripmagazines uit als Gummi, met daarin kwaliteitsstrips van onder andere Dick Matena, Will Eisner, Claire Bretécher, Jacques Tardi en Marcel Gotlib. Aan de andere kant van het spectrum zitten de erotische strips van Penthouse Comix die Van Wulften ook uitgaf.

Oudpapierstalletjes
Gevraagd naar of hij blij is met de onderscheiding, antwoordt Van Wulften dat hij het hartstikke leuk vindt, maar dat hij tevens zijn twijfels heeft over de organisator van de Stripdagen. Volgens Van Wulften gaat het niet goed met de Nederlandse stripbeurzen en vooral die in Houten is op sterven na dood. ‘Ze hadden ooit een gigantische aandacht,’ vertelt hij. ‘Het waren grote beurzen met veel bezoekers. Dat heeft het Stripschap zelf naar de klote geholpen. De beurzen zijn alleen maar kleiner geworden, want de nieuwe generatie laat ze links liggen’

Daar snijdt Van Wulften een heikel punt aan, dat overigens geldt voor meer stripbeurzen in de lage landen die vooral een stoffig imago uitdragen. ‘Het is een plek vol oud papierstalletjes. Men focust te veel op het stukje papier met poppetjes. Vind je het gek dat daar niemand op afkomt?’ Om jongeren te trekken moet de stripwereld samenwerken met de game-industrie en animatie-industrie, vindt de uitgever. ‘Ik heb vaak genoeg gesprekken gehad met het Stripschap, maar daar komt niets uit. Ik heb wel sympathie voor de mensen die erin zitten, daar niet van.’

Gebrek aan talent
Wat de nieuwe, jonge generatie stripmakers betreft ziet Van Wulften het somber in. Hij heeft ook geen hoge pet op van de stripmakersopleiding in Zwolle die vorig jaar september is gestart. ‘Wat er in Nederland gemaakt wordt, vind ik van een bedroevend peil. Wat betreft talent gaat het helemaal niet goed. Dat is allemaal uiterst mager en onopgeleid. Op die opleidingen zitten allemaal leerkrachten die niet weten waar ze het over hebben. De stripmakers waar ik mee gewerkt heb die wisten hoe ze een verhaal moeten vertellen. Ze wisten hoe ze dingen krachtig moeten uitbeelden. Dat waren natuurlijk de exponenten van die generatie, maar stripmakers van dat kaliber zie ik op dit moment nergens.’ Desondanks staat de deur bij uitgeverij Xtra altijd open voor nieuw talent.

De Stripdagen zijn op 25 en 26 september in de Expo te Houten. Het thema van deze editie is 100 jaar Scouting.

Dit interview stond in VPRO Gids #39