Vrijdag 19 december was ik voor het eerst in mijn leven in Oosterhout. (En ja, de kerktoren ziet er inderdaad uit alsof ze halverwege het bouwen geen geld meer hadden om deze af te maken.) ’s Middags heb ik gezellig in Café de Beurs gezeten met blogvriend Peter de Kock. We spraken onder andere over het vergeten van boeken, een onderwerp wat ik erg interessant vind. Later was er nog een kerstborrel bij de Eppo-redactie waar ik gezellig heb bijgepraat met collega’s.
Tag: Eppo
Het verhaal ‘De Zwarte Smurfen’ staat in het eerste stripalbum waar de blauwe mannetjes met witte puntmutsen een hoofdrol in spelen. In dit verhaal wordt een Smurf in zijn staart geprikt door de ‘Bzz-vlieg’ waarna zijn blauwe huidje zwart wordt en zijn karakter al evenzo duister. Het aardige blauwe wezentje verandert in een huppende agressieveling.
De andere Smurfen weten de zwarte Smurf te vangen, maar al snel weet hij te ontsnappen. Iedere andere Smurf die hij in de staart bijt, verandert ook in een zwarte Smurf. Al snel breidt de epidemie zich uit over het hele Smurfendorp en dreigt de hele populatie besmet te raken. Grote Smurf vindt uiteindelijk een remedie en in bovenstaande plaat staan de Smurfen gereed om hun duistere broeders van het tegengif te voorzien.
Zombies
Ik vind het een prachtig stripplaatje dat de mogelijke interpretatie van Zwarte Smurfen als zombies visualiseert: het beeld lijkt namelijk veel op dat van een horrorfilm waarbij de gewone bevolking belaagd wordt door een stel hersenetende levende doden. Zwarte Smurfen roepen weliswaar ‘Gnap! Gnap!’ in plaats van ‘Brains!’, maar net als bij de Zwarte Smurfen wordt in horrorfilms het zombievirus verspreid als mensen gebeten worden door levende doden. Eigenlijk is het eerste solo-avontuur van de Smurfen dus een soort van horrorverhaal. In tegenstelling tot menig zombiefilm loopt het Smurfenavontuur goed af. Gelukkig maar, anders had het heel anders kunnen lopen met de succesvolle reeks.
Dit is overigens niet de eerste keer dat stripliefhebbers kennismaakten met het vrolijke blauwe volkje. 1958 duiken ze voor het eerst op in een verhaal van Johan en Pirrewiet: ‘De fluit met de zes Smurfen’ dat als ‘De toverfluit’ voorgepubliceerd werd in de stripbladen Spirou en Robbedoes. Al snel kreeg Peyo (Pierre Culliford) de opdracht om een album met de Smurfen in de hoofdrol te maken. De eerste albums werkte Peyo vaak samen met scenarist Yvan Delporte, de toenmalige hoofdredacteur van Spirou.
Schtroumpf
Volgens de legende kregen de Smurfen hun naam tijdens een lunch tussen Peyo en André Franquin. Toen Peyo zijn stripcollega het zout vroeg door te geven, zei hij per ongeluk iets van ‘Kun je mij de eh.. schtroumpf even geven, alsjeblieft?’ Franquin gebruikte dat woord meteen voor het zoutvaatje en al snel bleven de twee heren de hele middag in het ‘Schtroumpfs’ praten. Jarenlang werd aangenomen dat Karel Cavens dat woord in het Nederlands vertaalde met ‘smurfen’. Volgens de website Stripspeciaalzaak.be was het echter Peter Middeldorp die tot 1965 de hoofdredacteur was van Robbedoes. Hij gaf de blauwe mannetjes hun Nederlandse naam die later ook werd gebruikt voor de Engelse vertaling. We mogen Middeldorp daar eeuwig dankbaar voor zijn, want Smurfen of Smurfs zoals ze in het Engels heten, is toch een stuk makkelijker uit te spreken dan Schtroumpfs.
Paars
Het eerste album ‘De Zwarte Smurfen’ (1963) heeft in Amerika overigens voor problemen gezorgd, want daar was men bang dat het publiek het verhaal racistisch zou vinden. Zwarte personages op een negatieve manier afbeelden ligt daar namelijk zeer gevoelig. Pas toen iemand bedacht om de zwarte Smurfen paars in te kleuren kon het album in 2010 ook daar worden uitgebracht. In de tekenfilmversie is de boosaardige Smurf ook paars gekleurd.
Gepubliceerd in Eppo #7 (2014)
Met de nieuwe horrorwestern-reeks Claire DeWitt blazen Willem Ritstier en Fred de Heij het genre nieuw leven in. Ritstier: ‘Ik bedenk graag heldinnen die zichzelf kunnen redden.’
Van de nieuwe westernhorror-stripreeks Claire DeWitt is zojuist het eerste deel verschenen. Vlak na de Amerikaanse burgeroorlog maken premiejagers Claire DeWitt en haar partner Gerd jacht op outlaw Jonah Falk. DeWitt wil wraak voor wat Falk haar in het verleden heeft aangedaan. Het Zuiden van Amerika is gevaarlijk werkterrein, want monsters maken op gewelddadige wijze jacht op de mens. Deze monsters kunnen menselijke gedaanten aannemen en een ervan lijkt als twee druppels water op Claires overleden zus.
Willem Ritstier (1959) is al bijna veertig jaar een veelzijdig scenarist, tekenaar en cartoonist. Hij heeft in allerlei genres voor diverse doelgroepen gewerkt met veel verschillend tekentalent. Van vrolijke parodieën als Soeperman tot en met de avonturenreeks Ward waarin een familie tijdens een zeiltocht strandt op een eiland vol vijandelijke bewoners. Met Minck Oosterveer maakte hij jarenlang krantenstrips als Zodiak en Nicky Saxx. Samen creëerden ze Ronson Inc., een western over twee rivaliserende detectivebureaus. En nu is er dus Claire DeWitt, een westernhorrorstrip waarvan in ieder geval drie delen gepland zijn.
Varkens
Hoewel hier wel buitenlandse westernstrips vertaald worden uitgegeven, hebben zich in het verleden slechts enkele Nederlandse stripmakers gewaagd aan een western- of horrorstrip. Wat fascineert Ritstier aan deze genres? ‘Eigenlijk heb ik niet zo veel met de western en van horror hou ik niet,’ bekent Ritstier. ‘Toen het stripblad Eppo in 2009 startte wilden Oosterveer en ik een gangsterstrip voor ze maken, want daar lag ons hart. Dat zag de redactie niet zitten, een western wel. Toen heb ik me ingelezen en vond ik het al snel grappig en leuk wat er in die tijd allemaal gebeurd is. Ik liet me in het bijzonder inspireren door Deadwood, een tv-serie die me aangreep vanwege de sterke personages en de sfeer: alles was verschrikkelijk vies en smerig! Je krijgt een goed idee van hoe het er toentertijd aan toe ging. Opvallend genoeg worden in Deadwood weinig mensen doodgeschoten, maar vermoord met een mes. De lijken laten ze verdwijnen door ze bij varkens te gooien, want die beesten eten alles. Dat gegeven heb ik ook in Ronson gebruikt.’
Aan Ronson Inc. kwam na twee delen een einde omdat tekenaar Oosterveer bij een motorongeluk om het leven kwam. Samen met Fred de Heij wilde Ritstier de reeks voortzetten, maar dat was na Oosterveers dood voor de uitgever een gesloten boek. Toen zijn ze op de bonnefooi met Claire DeWitt begonnen. ‘Ik werk dan wel in een bepaald genre, maar ik zie een strip vooral als een verhaal met een groep personages die op elkaar reageert. Het gaat mij om het uitdiepen van de personages. Of ze nu in een western rondlopen, het Victoriaanse tijdperk of een Spaanse burgeroorlog, dat maakt mij eigenlijk niet uit.’
Sterke vrouwen
In de verhalen van Ritstier zijn avontuur en actie de belangrijkste factoren, ze lezen als een wild ritje in een achtbaan. Bijna iedere pagina eindigt met een cliffhanger. Hij wil vooral entertainen: ‘De lezer stapt in een verhaal en moet vanaf dat moment door de vertelling worden heen getrokken, vind ik. Er mogen geen rustmomenten in zitten. De personages ontwikkelen zich in de loop van het verhaal, maar die ontwikkeling moet je tussen de regels door lezen. Kijken hoe ze op elkaar reageren, wat ze doen.’
Pretentieloos vermaak? Ritstier heeft een opvallende voorkeur voor sterke vrouwpersonages. Toch wil hij geen geëmancipeerde boodschap uitdragen: ‘Uit mijn strips kun je afleiden dat ik best van clichés hou en van verhalen met een hoog pulpgehalte. Vrouwen werden in pulpverhalen vroeger vooral neergezet als iemand die gered moest worden. Ik vind het leuk om heldinnen te bedenken die zichzelf kunnen redden. Daarbij vind ik vrouwen sowieso altijd sterk, naar mijn gevoel zijn ze in alle opzichten vaak een rots in de branding. Ook Claire is een standvastige vrouw. Waar ze niet op wil antwoorden, geeft ze ook geen antwoord. Ze is een loner. Ik schrijf mijn verhalen intuïtief en het grappige daaraan is dat de personages met je meegroeien. Gaandeweg leren we elkaar kennen. Ze spreken zich ook duidelijk uit. Soms moet ik een geplande scène laten schieten omdat Claire er niet op in gaat.’
Kernwoorden
Ritstier begint meestal met het opschrijven van een paar kernwoorden. ‘Hierna groeit het verhaal als vanzelf. Deze strip begon met de woorden “western”, “horror” en “Fred de Heij”. Ook vond ik het belangrijk dat het een negroïde hoofdpersoon werd die de naam Claire DeWitt zou hebben. Dat leek me een leuke combinatie. Waarom ik daarvoor kies, kan ik moeilijk uitleggen. Vaak kan ik het waarom van wat ik wil niet onder woorden brengen maar uiteindelijk krijgt het toch zijn beslag in het verhaal. Dat in Claire DeWitt monsters rondlopen in het wilde westen heb ik bedacht om eens iets anders te maken en om de strip niet te veel op Ronson Inc. te laten lijken. De essentie van een verhaal wil ik niet uitleggen, maar het heeft wel een betekenis dat alle personages die vermoord worden, Zuiderlingen zijn.’
Zelfcensuur
In de avonturenverhalen van Ritstier gaat het er soms hard aan toe. Fred de Heij tekent Claire DeWitt in zijn bekende realistische handschrift waardoor horrorelementen extra hard aankomen. ‘Vroeger liet ik in een scène waarin mensen werden neergeschoten alleen hun verkrampte blik zien en geen bloedspatten. Maar dit is een horrorstrip, dus geweld mag expliciet zijn,’ vindt Ritstier. ‘Ik heb wel zelfcensuur. Ik voel aan wat naar mijn maatstaf wel of niet kan en wat ik zelf aankan. Met scènes waar beesten of kinderen wat wordt aangedaan, ben ik voorzichtig. In het tweede deel van Ronson Inc. wordt weliswaar een joch gewurgd, maar niet getoond. Sommige dingen gebeuren omdat het verhaal dat nodig heeft, maar ik laat het niet allemaal zien. In datzelfde verhaal wordt in beeld een prostituee op brute wijze om het leven wordt gebracht. Sommige Eppo-lezers waren hier niet van gecharmeerd. Dat heeft wel wat abonnees gekost.’
Willem Ritstier en Fred de Heij. Claire DeWitt #1: Tot in de dood.
(Uitgeverij Xtra)
Dit artikel is verschenen in VPRO Gids #44 (2014)
De Nederlandse stripwereld kan nog wel wat ridderlijkheid gebruiken. Gelukkig hebben we tegenwoordig Floris van Dondermonde om te laten zien hoe dat vechten met draken, spelen op een luit en het bedrijven van de hoofse liefde, gaat.
Remco Polman zorgt ervoor dat we kunnen lachen om de Middeleeuwen. Je vraagt je bij het lezen bijkans af waarom de Engelsen het ’the Dark Ages’ noemen want al die hitsige dames, homoseksuele draken en andere typische Middeleeuwse verschijnselen prikkelen de lachspieren.
Floris is inmiddels een vaste waarde in Eppo stripblad. Vrijdag 10 oktober werd in Lambiek het eerste album gepresenteerd Heer Floris steekt de draak. Onderstaande video is daar een registratie van en onthult het verhaal achter Floris uit de mond van Jantiene de Kroon. Ze vertelt hoe Polman zich vol overgave op het onderzoeken van de Middeleeuwen stortte. Ook legt ze uit hoe het zit met die Vind-ik-leuk sticker met Dirkjan op de cover van het album. En natuurlijk zien we Remco in actie aan de tekentafel.
Floris Deel 1 – Heer Floris steekt de draak.
Remco Polman en Wilfred Ottenheijm tekst, tekeningen en kleur.
Redactie: Rob van Bavel.
Met een voorwoord van Mark Retera.
Don Lawrence Collection, €8,95
Er zijn maar weinig stripmakers naar wie een prijs is vernoemd. Dat de Eisner Awards, de strip Oscars, de naam dragen van de Amerikaanse stripmaker Will Eisner is geheel terecht. Eisner (1917-2005) was een pionier van het medium en een inspirator voor velen.
Niet alleen bedacht hij het klassieke personage The Spirit, hij schreef ook een van de belangrijkste theoretische boeken over de strip, namelijk Comics and sequential art. Jarenlang maakte hij educatieve strips en in de latere jaren van zijn carrière prachtige, persoonlijke graphic novels waarmee hij ervoor zorgde dat deze term gemeengoed werd. Kortom, Eisner was een grootmeester van de strip.
Geestig
Zijn belangrijkste personage was The Spirit. De gemaskerde misdaadbestrijder met gleufhoed is de doodgewaande criminoloog Denny Colt die opereert vanuit zijn geheime laboratorium onder het Wildwood kerkhof. Het personage heeft meer weg van een detective dan van een superheld. Eisner voegde op aandringen van zijn opdrachtgevers schoorvoetend het oogmasker en handschoenen aan de outfit van The Spirit toe. Al is hij dan de held van het verhaal, niet ieder avontuur loopt af in zijn voordeel. Ook zien we dat hij geregeld klappen krijgt, zoals op het stripplaatje hierboven. The Spirit is een strip waarin comedy, avontuur en actie hand in hand gaan. Eisner maakte deze van 1940 tot en met 1952 als onderdeel van een krantensupplement van 16 pagina’s die aan verschillende kranten in de Verenigde Staten werd toegevoegd. De avonturen van The Spirit waren 7 pagina’s lang, de rest van de bijlage werd aangevuld met andere strips van Eisner en zijn medewerkers. Ook verschenen de verhalen in comics. Nederlandse striplezers maakten kennis met The Spirit in bijlagen van Pep.
Splash page
Eisner experimenteerde naar hartelust met de pagina-layout, montage en met de openingspagina, ook wel de splash page genoemd. Vaak bestaat deze pagina uit één grote illustratie. Overigens hoeft een splash page niet perse een openingspagina te zijn: iedere paginagrote illustratie wordt zo genoemd. Ik kan herinneren dat ik mij als jonge lezer afvroeg waarom Amerikaanse comics altijd met zo’n mooie grote illustratie begonnen, waar meteen de credits bij stonden, en waarom Europese strips deze nagenoeg nooit hadden. De splash page is een typische Amerikaanse verteltechniek. Of Eisner deze techniek bedacht heeft en als eerste gebruikte is niet honderd procent zeker te zeggen, maar wat we wel zeker weten is dat hij de splash page op allerlei inventieve manieren heeft gebruikt.
In een interview zei de stripmaker hierover: ‘In het begin zag ik de splash page als een goede manier om de aandacht te trekken van de lezer die door de krant bladert, maar al snel zag ik deze als meer dan alleen een grafisch element. Ik besefte dat ik de splash page kon gebruiken om een scène of sfeer neer te zetten of direct een situatie duidelijk te maken.’ Maar Eisner deed veel meer dan dat, meestal maakte hij echte kunststukjes van zijn openingsillustratie. Een terugkerend element zijn de verschillende wijze waarop de naam ‘The Spirit’ op de pagina wordt neergezet, vaak in driedimensionale letters, zoals in bovenstaand voorbeeld. In een aflevering is de naam in de vorm van een flatgebouw getekend, in een andere fladderen de letters als stukjes papier hoog boven een tramlijn.
Femmes fatales
Bovenstaande splash page lijkt op het eerste gezicht te bestaan uit twee stripplaatjes, maar bij nadere aanschouwing blijkt dat The Spirit in een steegje tegen zijn eigen logo wordt aan geslagen en dat op de achtergrond een grote poster met Olga Bustle op de muur hangt. Het personage Olga Bustle is gebaseerd op actrice Jane Russell. Eisner maakte een parodie van het affiche van de film The Outlaw van Howard Hughes waarin Russell de hoofdrol speelt en steekt in het verhaal de draak met haar imago als rondborstige actrice. Aantrekkelijke dames die het pad van de held kruisen zijn een belangrijk element van The Spirit-strips. Eisner liet zich duidelijk inspireren door de sexy femmes fatales van de film-noir.
Dit artikel is gepubliceerd in Eppo #13 (2014).
Zaterdag 13 september was het Batman Dag in Henk Comics & Manga Store te Amsterdam omdat de Vleerman van Gotham 75 jaar is geworden. Stripmaker Romano Molenaar maakte Batman-illustraties voor de fans en er liepen wat cosplayers rond.
Molenaar is de eerste Nederlandse stripmaker die voor DC Comics Batman heeft getekend. In deze video heb ik de opnames van die dag vermengd met de audio van een telefonisch interview met Romano dat eerder is opgenomen en dat ik met hem voerde voor mijn Batman-artikel in Eppo.
Sinds mijn kindertijd kijk ik ’s avonds niet meer onder mijn bed om te checken of daar een onguur type of monster verborgen zit. Gelukkig heb ik die ook nooit gevonden. Calvin en zijn tijger Hobbes krijgen echter antwoord als ze vragen hoeveel monsters er vanavond onder het bed zitten.
De expressie op de gezichten van het duo is goud waard en prachtig op papier gezet door geestelijk vader Bill Watterson. Calvin and Hobbes, in het Nederlands uitgegeven als Casper en Hobbes, is een legendarische krantenstrip die liep van 1985 tot 1995, waarin de capriolen van de zesjarige Calvin en zijn knuffelbeest Hobbes centraal staan.
Fantasie
Wat mij in het bijzonder aanspreekt aan deze strip is dat Watterson als geen ander de denkwereld van het kind weet te verbeelden. Soms neemt hij de lezer mee in de fantastische avonturen van Calvins alter ego Spaceman Spiff, om vervolgens moeiteloos van dagdroom over te schakelen naar de echte wereld. Als onze astronaut door een vijandig ruimteschip wordt neergeschoten, glijdt Calvin in werkelijkheid slechts over een glijbaan. De fantasie is steevast boeiender dan de werkelijkheid en in een strip is alles mogelijk, zelfs havermoutpap die door de kamer rent om aan Calvin te ontkomen.
Altijd gaat Calvin and Hobbes over hoe de bijdehante, fantasievolle en soms baldadige Calvin de wereld beleeft. De strip fungeert daarin bijna als deur naar je eigen kindertijd, maar dan ook nog eens levendig en grappig getekend. Soms laat Watterson Calvin filosoferen over de wereld waarin we leven en stelt hij bekende levensvragen, zoals wat er met ons gebeurt als we doodgaan en waar baby’s vandaan komen. Vooral de verklaringen waar Hobbes mee op de proppen komt zijn zeer vermakelijk en getuigen van een onnavolgbare logica. Als antwoord op de laatste vraag checkt de tijger het label in Calvins T-shirt en zegt: ‘Je komt uit Taiwan.’
Uitlaatklep
In een interview heeft Watterson gezegd Calvin te gebruiken als uitlaatklep om de spot met zijn eigen obsessies te drijven, om de menselijke aard van commentaar te voorzien en om zichzelf nieuwsgierig te houden naar de echte wereld. De personages weerspiegelen verschillende aspecten van zijn persoonlijkheid. In The Comics Journal zei Watterson hierover: ‘De vader is op bepaalde manieren een parodie op mijn eigen vader. Ook is hij een deel van wie ik ben. Ik ben ook deels de moeder, Susie en alle andere personages. Bij het schrijven van elk personage gebruik ik verschillende aspecten van mijn persoonlijkheid en, als ik mijn werk goed doe, ben ik trouw aan de situatie en aan het personage. […] Het is mijn doel om ieder personage zo compleet en echt mogelijk te maken.’
Of tijger Hobbes, met zijn sardonische gevoel voor humor, nu een imaginair vriendje van Calvin is gebaseerd op een knuffelbeest of dat er meer aan de hand is, laat Watterson slim genoeg in het midden. In de strip is Calvin de enige die Hobbes als levend wezen ziet. Dat levert soms onverklaarbare situaties op, bijvoorbeeld wanneer de vader zijn zoon vastgebonden op een stoel aantreft terwijl er verder niemand in huis is. Calvin beweert dat Hobbes dit gedaan heeft, maar dat is onmogelijk als de tijger slechts een denkbeeldig vriendje is. De stripmaker blijft ons het antwoord schuldig en dat maakt de strip nóg interessanter. Al maakt het voor de lezer uiteindelijk niet uit of Hobbes echt is of slechts in de fantasie van Calvin leeft, want de stripliefhebber is gewend om mee te leven met imaginaire figuren die slechts bestaan in de papierenwereld van de strip.
Comeback
Hoewel Watterson in 1995 na ruim tien jaar een punt achter de krantenstrip zette, is deze nog lang niet vergeten. Jarenlang hoorden we niets van de stripmaker, maar recent dook opeens de poster op die hij maakte voor de film Stripped. Watterson is een van de stripmakers die in deze documentaire over de krantenstrip wordt geïnterviewd. Dit jaar won Watterson de Grand Prix van stripfestival Angoulême en dus volgend jaar de president van de jury. Ook is er in het Billy Ireland Cartoon Library & Museum in Ohio een expositie met zijn werk en dat van collega Richard Thompson te zien. En sinds kort wordt de strip Casper en Hobbes gepubliceerd in de comic Superhelden. Kortom: de fantasiewereld van Watterson is nog springlevend.
Dit artikel is gepubliceerd in stripblad Eppo #10 (2014).
Guardian zorgt voor bovennatuurlijke actie
Dit actievolle stripplaatje van de week is afkomstig uit Guardian #1 van Robbert Damen. Het titelpersonage weet ternauwernood te ontsnappen aan een stenen ridder die zojuist tot leven is gewekt door Sir Godfried.
Deze strip speelt zich af in de victoriaanse tijd en draait om een mysterieuze vrouw genaamd Guardian die voor Scotland Yard zaken met een bovennatuurlijk tintje uitzoekt. Zelf blijkt Guardian ook speciale gaven te bezitten. Als Sir Godfried haar voor heks uitschelt, zit hij er waarschijnlijk niet ver naast, al onthult Damen in het eerste album weinig van Guardians achtergrond.
In het stripalbum worden in drie korte verhalen evenzoveel zaken behandeld. Guardian neemt het op tegen een kunstenaar die controle krijgt over de mensen die hij portretteert, een weerwolf en een golem. De strips zijn voorgepubliceerd in Eppo. Ik denk dat het niet lang zal duren voordat Guardian weer in het stripblad opduikt.
Robbert Damen. Guardian 1
Don Lawrence Collection, € 8,95
Rondsluipen op landgoed Uuterwaerdt
Het stripplaatje van deze week is afkomstig uit Uuterwaerdt #1: Fout in de oorlog. We zien geschiedenisstudent Herald Berkhout door het landgoed Uuterweardt sluipen, op zoek naar bewijs dat de oude jonkheer Willem fout was in de oorlog.
Berkhout is zoon van de dienstbode en wordt min of meer gechanteerd door professor Van Ong: kom met het bewijs of je mag geen promotieonderzoek doen op de geschiedenis faculteit. Wat heeft zich tijdens de Tweede Wereldoorlog precies afgespeeld op het landgoed? Auteur Herman Roozen trakteert ons op verschillende versies van de gebeurtenis en enkele running gags die het mysterie wat verluchtigen.
Daniel van den Broek tekent het landgoed steevast met gebogen lijnen alsof we door een groothoeklens zitten te kijken. Hierdoor lijkt het gebouw te leven en ziet het er extra onheilspellend uit.
Uuterwaerdt verscheen eerst in Eppo voordat Strip2000 het onderhoudende verhaal dit jaar uitbracht als album.
Herman Roozen & Daniel van den Broek. Uuterwaerdt #1: Fout in de oorlog.
Uitgeverij Strip2000. € 8,95
Minneboo leest: De jaren Pep
In De jaren Pep doet Ger Apeldoorn uitvoerig en gedegen verslag van de geschiedenis van stripblad Pep. Het boek is een prachtige ode aan de Pep geworden.
Het stripblad Pep zag in 1962 het licht en groeide al snel tot het meest invloedrijke stripblad van Nederland. Een hele generatie lezers leerde klassieke strips kennen als Lucky Luke, Roodbaard, Asterix en De generaal, en een hele generatie stripmakers debuteerde in Pep. In 1975 verdween Pep van de markt en in de plaats daarvan kwam Eppo: een samengaan van Pep en Sjors.
Zelf ken ik geen grotere liefhebber van Pep dan Apeldoorn en het met schrijven van het boek kwam een langgekoesterde wens uit. In het laatste nummer van Striprofiel schreef hij dat het misdadig was dat er nog nooit iemand de geschiedenis had geschreven van Pep. Een kwart eeuw later heeft Apeldoorn daar zelf voor gezorgd.
Zelf ben ik niet van ‘de generatie Pep’: toen ik in 1977 het levenslicht zag was Pep al Eppo geworden, en afgezien van een enkele Pep Parade Pocket heb ik het blad als kind nooit gezien. Een Eppo-lezer was ik vroeger trouwens ook niet, maar ik las wel vaak de albums die in het stripblad werden voorgepubliceerd. Tegenwoordig vind ik het erg leuk om artikelen voor de nieuwe Eppo te mogen schrijven en lees ik het blad graag, maar dat terzijde.
Apeldoorn sprak met veel mensen die vroeger bij de Pep betrokken waren en beschrijft op boeiende wijze de geschiedenis van het blad. Hier en daar plaatst hij ook een biografie van belangrijke medewerkers. De grote hoeveelheid illustraties maken het boek des te waardevoller. De jaren Pep staat vol met stripstroken, covers en ander materiaal uit het blad, die bij veel lezers toch een hoop leesherinneringen moeten oproepen. De oogstrelende opmaak van Rudy Vrooman nodigt uit om lekker door het boek te bladeren en te ontdekken.
Ik kan erg genieten van dit soort speciaal voor Pep gemaakte Lucky Luke covers door Morris himself:
Goede Nederlandse boeken over strips zijn een zeldzaamheid. De jaren Pep zet hopelijk een nieuwe trend.
Ger Apeldoorn. De jaren Pep.
Don Lawrence Collection, € 24,95.
ISBN 978-90-8886-143-7
Voor wie weet dat Matt Murdock in werkelijkheid de misdaadbestrijder Daredevil is, is dit stripplaatje een vreemde gewaarwording: zien we immers niet hoe Murdock zijn alter ego er flink van langst geeft? Dat doet hij, maar de man in het rode kostuum is niet Daredevil maar een gevaarlijke psychopaat verkleed als de superheld.
Het plaatje is afkomstig uit het verhaal Born Again, geschreven door Frank Miller en getekend door David Mazzucchelli, dat in 1986 werd gepubliceerd in Daredevil #227 tot en met 233. Het is een van de klassieke Daredevil-verhalen.
Wraakzuchtige duivel
Daredevil is een creatie uit 1964 van Stan Lee en tekenaar Bill Everett. Overdag is hij de blinde advocaat Matt Murdock, ’s nachts de misdaadbestrijder Daredevil die misdadigers aanpakt die in de rechtbank aan hun straf weten te ontsnappen. Een advocaat die als een verklede duivel wraak neemt op de misdaad is al een prachtig tegenstrijdig beeld, het plaatje wordt nog mooier als je beseft dat Murdock van huis uit katholiek is.
Toen Matt Murdock als tiener zag hoe een blinde man bij het oversteken aangereden zou worden door een grote vrachtwagen, duwde hij zonder aarzelen de man uit de weg en redde zijn leven. De vrachtwagen vervoer echter radioactief materiaal dat van de wagen afviel en Murdock voorgoed verblindde. Hulpeloos is hij niet, want door de radioactiviteit is de werking van zijn overige zintuigen versterkt. Matts oren zijn nu zo gevoelig dat hij aan iemands hartslag kan horen of hij liegt, ook heeft hij een soort radarzintuig waarmee hij het geluid in zijn omgeving gebruikt om deze in kaart te brengen. Daarnaast is hij, net als Batman, atletisch gebouwd en goed getraind in verschillende vechttechnieken. Frank Miller vatte zijn verwondering voor het personage ooit in een interview samen: ‘Hoeveel superhelden staan bekend om wat ze niet kunnen? Superman kan vliegen en hele gebouwen optillen. Batman is belachelijk intelligent en heeft alle technologie in de wereld. Maar Daredevil is blind! Hij ziet niks. Dát is zijn onderscheidende eigenschap. Ik was verliefd! Deze gast was perfect. Hij kon de perfecte hardboiled superheld zijn.’ En in handen van Miller werd hij dat ook.
Misdaadverhalen
Superheldencomics waren in de jaren tachtig grimmiger dan ooit en de verhalen van Miller zijn daar een mooi voorbeeld van. Hij mengde zijn liefde voor film noir en misdaadverhalen zoals die van Raymond Chandler met de wereld van Daredevil. Toen hij de comic schreef en tekende werd Daredevil erg populair. Met het verhaal Born Again maakte Miller een prachtige karakterstudie van Murdock. Wat blijft er van de held over als je hem alles afpakt? Zodra Kingpin, de grote misdaadbaas in New York, achter de geheime identiteit van Daredevil komt, neemt hij de advocaat alles af: zijn huis, zijn werk, zijn reputatie en zijn vrienden. Toch blijft de vechter in Murdock bestaan, de held in hem krabbelt overeind en vecht terug. Wat heeft hij immers nog te verliezen? Zoals Kingpin in de strip verzucht: ‘Ik heb hem laten zien dat een man zonder hoop, een man zonder angst is.’
In de scène waar bovenstaand plaatje van afkomstig is, laat Kingpin een psychopaat in het Daredevil-pak een levensgevaarlijke parodie van de held neerzetten. De psychopaat heeft de opdracht Murdocks vriend en ex-vriendin om het leven te brengen, waardoor de superheld verdacht zal worden van moord. Wat dit plaatje laat zien is dat Murdock een held is, dat hij Daredevil is ook als hij zijn kostuum niet draagt. Matt weigert zijn laatste stukje waardigheid, de rechtvaardigheid waar Daredevil symbool voor staat, te laten bezoedelen door Kingpin. En daarmee redt hij ook het leven van zijn ex-vriendin (de blonde vrouw in de insert), die verslaafd aan de drugs, zijn geheime identiteit verkocht voor een shot, waardoor alle problemen begonnen. Ook een Duivel is soms in staat te vergeven.
Frank Miller & David David Mazzucchelli. Daredevil #227-233 (Ook als bundel uitgegeven onder de titel Born Again.)
Uitgeverij: Marvel Comics
Dit artikel is eerder gepubliceerd in Eppo #2 (2014).
Sinds vorige week kunnen stripliefhebbers duiken in de geschiedenis van het legendarische stripblad Pep. Ger Apeldoorn, Pep-liefhebber pur sang, medewerker van de huidige Eppo en verdienstelijk scenarist, beschrijft de opkomst en ondergang van het stripblad in De jaren Pep.
We leggen de auteur enkele prangende vragen voor.
Kun je kort uitleggen waar De Jaren Pep over gaat?
‘De jaren Pep vertelt de geschiedenis van het roemruchte stripweekblad, dat verscheen tussen 1962 en 1975. Hoe het begon als poging van uitgeverij De Geïllustreerde Pers om het gat te vullen tussen Donald Duck en hun volwassen bladen en wat het daarna werd. Pep introduceerde een hele generatie jongens (en ook wel een paar meisjes) met succesvolle strips als Asterix, Roodbaard, Blueberry, Ravian, Philémon, Olivier Blunder en het waanzinnige universum van Marcel Gotlib. Strips die buiten Pep om het Nederlandse publiek misschien ook gevonden hadden, maar niet voor die generatie en waarschijnlijk ook niet zo compleet. Strips als Corto Maltese en Cocco Bill waren hier waarschijnlijk nooit uitgegeven als Pep de basis niet had gelegd. Want dat was het mooie aan Pep: het groeide met zijn lezers mee, maar het liet de lezer ook meegroeien met het blad. Er waren altijd strips die je niet meteen las, of waar je in eerste instantie misschien wel een hekel aan had, maar uiteindelijk las je ze toch en soms waren dat juist de pareltjes.’
Wat maakte Pep zo’n bijzonder blad?
‘Voor de Nederlandse stripgeschiedenis was Pep essentieel. In Pep kon de eerste generatie Nederlandse tekenaars (Martin Lodewijk, Dick Matena, Daan Jippes, Fred Julsing, Peter de Smet, Johnn Bakker, Gideon Brugman, Jan van Haasteren en Henk ’t Jong) z’n vleugels uitslaan. Tussen 1970 en 1975 was Pep hét stripblad van Nederland en trok van alle kanten talent aan. In feite kun je zeggen: wie niet in de underground scene zat, stond in Pep. Toen in de laatste jaren duidelijk werd dat de generatie waar het blad mee groot was geworden een leeftijd bereikt hadden dat je ‘uitgelezen’ waren, dienden de eerste namen van de tweede golf zich al aan: Henk Kuijpers, Uco Egmond, Wilbert Plijnaar en Robert van der Kroft.’
Je hebt duidelijk een passie voor Pep. Wanneer is dat begonnen?
‘De Gouden Tijd van iedere culturele uiting is dat wat je ontdekte toen je veertien was. Ik was er iets vroeger bij, las Pep vanaf mijn negende en wist vanaf mijn twaalfde dat ik schrijver wilde worden. Maar wat er tussen 1972 en 1974 met Pep gebeurde, heeft mij voor altijd gevormd. In het boek probeer ik te beschrijven hoe het is om in één jaar eerst Bernard Voorzichtig van Daan Jippes, dan Joris PK van Peter de Smet en dan Waanzin Waanzuit van Gotlib voorgeschoteld te krijgen. En dat bovenop al het andere moois. Pep was een blad met avonturenstrips, dat langzaam veranderde in een blad waarbij het grootste avontuur was wat er de volgende week weer in zou staan. Na de middelbare school ben ik gaan schrijven voor het stripinformatieblad Striprofiel en in het laatste nummer schreef ik al dat De Geschiedenis van Pep ooit nog eens geschreven moest worden. Vijfentwintig jaar later heb ik het zelf maar gedaan.’
Wat waren jouw favoriete strips en stripmakers in Pep?
‘Net als bij veel mensen verschilt het per periode. Ik kan nog steeds Asterix niet herlezen omdat ieder plaatje in mijn geheugen gegrifd staan. Als ik een realistische strip schrijf, dan heb ik altijd in mijn hoofd dat het getekend wordt zoals Uderzo Tanguy en Laverdure tekende. Ik heb zitten kwijlen boven Twee voor Thee van Daan Jippes en Martin Lodewijk, één van de beste stripscenario’s ooit. Lucky Luke stond bijna in ieder nummer van Pep en is weergaloos goed. Ik was dol op Joris PK en vind het nog altijd jammer dat dat nooit goed is uitgegeven. Peanuts heb ik leren kennen via Pep. En ik genoot van de redactietekeningen van Willy Lohmann, al was het alleen maar omdat ik zelf op mijn dertiende bij Pep langs was geweest en dus iedereen ‘kende’.’
Met dit boek en Eppo stripblad worden vooral de nostalgisten onder de lezers aangesproken. De strip in Nederland lijkt op dit moment vooral te steunen op de nostalgiemarkt. Hoe zie jij in dit kader de toekomst voor de Nederlandse strip?
‘Allereerst: ik heb dit boek niet geschreven voor de bewezen stripliefhebbers, maar voor de 300.000 tot 800.000 lezers die het blad gehad heeft en waarvan velen geen strips meer lezen of kopen, juist omdat ze nostalgie zijn. Ik heb een hekel aan dat woord, omdat het impliceert dat het verleden iets is dat we met rust moeten laten en dat modern altijd beter is. Natuurlijk zit er een grote mate van nostalgie in dit boek (en zeker ook in Eppo), maar wat ik vooral gedaan heb is het in een kader gezet waardoor de eeuwigheidswaarde opnieuw gezien kan worden. In Eppo proberen we (want ik ben adviseur van de redactie) de basiswaarden van toen opnieuw vorm te geven in deze tijd. Als je diepzinnig wilt doen: ik geloof dat we te ver zijn doorgeslagen in het adoreren van het moderne, in de Japanse leef-voor-de-dag mentaliteit die door de media alleen gepropageerd wordt omdat het de comsumptiemaatschappij die hun financieert voedt. Ja, laten we alles van vroeger slopen en er wat nieuws voor in de plaats zetten, dat is goed voor de werkgelegenheid. Ja, maar het is niet goed voor de ziel. Weten waar je vandaan komt, wie je was en wie je geworden bent, dat is de toekomst. Ook voor de strip. Ik geloof dat de toekomst van de Nederlandse strip ligt bij die stripmaker die weer iets weet te maken wat de mensen raakt en pakt en door elkaar schudt in plaats van ze even bezighoudt en dan weer door naar het volgende product.’
De jaren Pep is ook een zeer actieve community op Facebook. Stripmakers stuurden eigen versies van hun favoriete striphelden uit Pep in bijvoorbeeld. Die kun je hier zien.
Ger Apeldoorn kun je dagelijks volgen op zijn blog waar hij schrijft over klassieke strips uit de jaren vijftig.
Ger Apeldoorn. De jaren Pep.
Don Lawrence Collection, €24,95. 104 pgs full color.