De fans van Floor de Goede hebben er lang op moeten wachten, maar 4 januari ligt zijn eerste striproman in de winkels: Dansen op de vulkaan. Dat leek me een mooie gelegenheid om hem te interviewen voor de VPRO Gids. Na het gesprek namen we nog een vlog op waarin de sympathieke stripmaker enkele bladzijden uit zijn schetsboek laat zien.
Kijktip: Zet de video via het tandwieltje rechtsonder op HD (720p) en zet de player op schermvullend, dan kun je de dunne potloodlijnen van het schetsboek het beste zien.
Als Flo voor het eerst op reis is zonder zijn vriend Bas, is hij met niets anders bezig dan met de heimwee naar de ander en ziet hij al het moois om hem heen niet. Maar is er na zoveel jaar samen zijn nog wel afstand nodig om elkaar te missen? Dansen op de vulkaan is een semi-autobiografisch verhaal over de pijnlijke, maar herkenbare kanten van de liefde. We weten allemaal dat een lange relatie vele stadia kent; nog nooit eerder bracht iemand al die facetten van de liefde zo mooi in beeld als Floor de Goede.
Dit jaar vond alweer voor de derde keer de Benelux Beeldverhalenprijs plaats in het NRC. De winnaar is de Belg Frederik van den Stock (Antwerpen, 1986) geworden met zijn strip Consumenten.
Hij krijgt er 1000 euro voor. Nummer twee, Rik Buter met Het Verloren Paradijs, krijgt 500 euro en nummer drie, Marissa Delbressine met Modelgezin, 250 euro.
Beeldromans!
De Benelux Beeldverhalen Prijs is in 2010 opgericht om beginnende stripmakers uit de Benelux te stimuleren. Men heeft in het in NRC over ‘beginnende makers van beeldromans (stripromans, ofwel graphic novels)’, maar ik vind eigenlijk dat het gewoon weer over strips moeten hebben, dit klinkt toch pretentieus. En de inzendingen zijn ook maar twee pagina’s lang, dat kun je toch geen beeldroman noemen? Misschien dat graphic novel stimulerender werkt op beginnende makers dan strips…
Anyway, muggenzifterij. Het is toch weer een kans voor jonge makers om hun werk te laten zien aan een groot publiek. Volgens NRC kwamen er dit jaar 129 inzendingen binnen die werden beoordeeld door een vakjury, bestaande uit initiatiefnemers Rienk Tychon en Gert Jan Pos, striptekenaar Hanco Kolk, stripwinkelier Linda Torfs en Jan Paul van der Wijk, artdirector van NRC Handelsblad.
De jury heeft een longlist van 40 inzendingen gemaakt die vanaf 31 mei worden geëxposeerd in kunstcentrum 37PK in Haarlem.
Op de site van NRC staan de strips van de winnaars en andere inzendingen. Je hoeft het natuurlijk niet met de jury eens te zijn – sommige reageerders onder het artikel zijn dat ook niet. Wat ik wel mis is een mooi juryrapport. Ik had graag gelezen waarom deze stripmakers hebben gewonnen en waar precies op is beoordeeld. Dat staat allemaal wel in de papieren versie van NRC, maar ontbreekt online.
Posy Simmonds was jaren een goed bewaard geheim van de Britse strip. Met stripromans over de getormenteerde heldinnen Gemma en Tamara brak ze in het buitenland pas echt door als stripmaker. ‘Opeens was ik een graphic novelist!’
‘Het tekenen vind ik het leukste gedeelte van mijn werk. Je kunt dan lekker zingen of muziek luisteren. Als ik aan het arceren ben is het fijn om Bach te draaien. Dan kan ik in het ritme van de muziek de lijnen trekken. Als ik iets dramatisch moet tekenen, draai ik iets verdrietigs. Bijvoorbeeld ‘Dido’s Lament’, een prachtige aria van componist Henry Purcell. Goed, ik moet er niet te hoogdravend over doen, want uiteindelijk hebben we het over het schrijven over stripfiguren, maar het helpt wel bij het werk om in de juiste gemoedstoestand te komen,’ zegt Posy Simmonds.
Tot enkele jaren geleden was Simmonds (Berkshire, 1945) een goed bewaard geheim van de Britse stripwereld. Jarenlang werkte ze als illustrator en stripmaker voor verschillende kranten en tijdschriften. Daarnaast illustreerde en schreef ze kinderboeken.
In eigen land is ze een gelauwerd vakvrouw. Ze kreeg tweemaal de prijs voor beste cartoonist van het jaar. In 2002 werd ze opgenomen in de Orde van het Brise Rijk voor haar verdiensten voor de krantenindustrie. Hoewel ze in 1981 al een graphic novel publiceerde, geniet ze naar eigen zeggen pas echt bekendheid als stripmaker sinds de publicatie van de stripromans Gemma Bovery (inderdaad, niet ‘Bovary’) en Tamara Drewe. ‘Jarenlang was ik een illustrator voor kranten, maar door die boeken ben ik op eens een stripmaker geworden, een graphic novelist!’ zegt Simmonds met een glimlach, niet gespeend van enige zelfspot. ‘Ik heb een heel nieuwe wereld ontdekt. Heel bijzonder, ik word nu op verschillende plekken uitgenodigd. Dat is niet het geval als je voor kranten tekent, dan zit je vooral thuis te werken.’
Ik spreek haar in december op het Strip Turnhout festival waar ze eregast is. Op het tweejaarlijkse Vlaamse festival staat de Britse strip centraal.
Schoonmaakster
Simmonds is een dame op leeftijd, ze praat met zachte stem maar toont zich een geanimeerd spreker. Soms praat ze vloeiend Frans: als tiener studeerde Simmonds beeldende kunst aan de Sorbonne in Parijs. Daarna volgde ze een opleiding grafisch ontwerp aan de Central School for Art and Design in Londen, waar ze tekenen en graphic design studeerde. Toen Simmonds in de tweede helft van de jaren zestig de collegebanken verliet, wist ze niet meteen wat ze wilde gaan doen. Ze stelde een portfolio samen en liep de deuren van kranten, redacteuren en uitgevers plat. ‘Ik ging bij iedereen langs die illustraties gebruikte. In het begin ving ik vaak bot. Dus werkte ik als schoonmaakster en hondenuitlater. Een van de eerste illustraties die ik gepubliceerd kreeg was voor de vrouwenpagina van The Times. Ik was al eerder bij ze langs geweest, maar toen hadden ze geen werk voor me. Op een gegeven moment belden ze op. Ze hadden een gat op de pagina; of ik daarvoor een illustratie wilde maken voor vijf uur die middag. Ik hou erg van deadlines. De spanning zorgt ervoor dat de ideeën komen.’
Simmonds illustreerde in beginsel artikelen over prozaïsche onderwerpen als isolatie, begrafenisondernemers en verzekeringen. Het echte stripwerk mocht ze voor The Sun in 1969 maken, met de dagelijkse strip Bear. Later volgde regulier illustratiewerk voor The Guardian en cartoons over de literaire wereld. Simmonds: ‘Wat ik fijn vind aan werken voor een krant is dat het vergankelijk is. Na een dag verdwijnt het. Maar ja, nu niet meer, want op het web is het blijvend.’
Lezerspost
In 1977 mocht ze voor The Guardian een strip maken voor de vrouwenpagina: The Silent Three of St Botolph’s. De strip ging voornamelijk over de familie Weber, middleclass inwoners in Londen. ‘Mijn opdracht was om over de lezers van The Guardian te schrijven, verder mocht ik het overal over hebben, van scheidingen tot anticonceptie,’ zegt Simmonds. ‘Die strip kwam uit in de tijd dat vrouwenemancipatie een belangrijk en nieuw onderwerp was. De vrouwenpagina was berucht. Het waren interessante tijden. Mannen waren bang dat je hun stropdassen doorknipte of hun broek in de fik stak,’ zegt Posy met een serieus gezicht, maar ze vervolgt met: ‘I’m kidding.‘
Ruim tien jaar lang stond er iedere week een nieuwe aflevering van The Silent Three in de krant. Simmonds leverde vaak sociaal commentaar in haar werk en wist haar lezers te beroeren. De strip was zo’n succes dat de personages kerst- en valentijnskaarten van lezers kregen toegezonden. Ook de stripmaakster kreeg postzakken vol: ‘Mensen legden mij hun problemen in hun brieven voor en vroegen me om raad. Soms kregen de personages ook dat soort brieven. Ik schreef de lezers terug dat ik niet de kennis in huis had om ze te helpen. Je kunt mensen raken door schaamte. Als je over bepaald gedrag iets schrijft dan schrijven mensen je dat ze zich weliswaar schamen maar zich er wel in herkennen.’
Overspel
Het grote publiek buiten Engeland kent Simmonds vooral vanwege haar graphic novels Gemma Bovery en Tamara Drewe. Twee heldinnen die nogal wat ophef veroorzaken in hun directe omgeving en die zijn verwikkeld in overspelige relaties. Overspel fascineert Simmonds niet in het bijzonder, het is een prominent thema in de literaire bronnen waar ze zich door liet inspireren.
Gemma Bovery is Simmonds vrije, eigentijdse en satirische bewerking van Gustave Flauberts Madame Bovary. Gemma en haar man Charlie Bovery verhuizen van Londen naar Normandië waar Gemma zich al snel begint te vervelen. Ze verlangt terug naar haar ex-minnaar Patrick en begint een relatie met een jonge Franse rechtenstudent. De plaatselijke bakker Raymond Joubert raakt geobsedeerd door Gemma: in zijn ogen lijkt haar leven precies dat van haar literaire naamgenoot te volgen.
Prinses Diana
Gemma Bovery verscheen zes dagen per week als vervolgverhaal in The Guardian. Simmonds kwam op het idee van de bewerking door een toevallige ontmoeting: ‘Ik was in Italië en ik zag een Italiaanse vrouw die me deed denken aan Madame Bovary. Ze had haar handen vol Prada-tassen en net gekochte kleren. Ze leek erg verveeld en pissig. Op dat moment kochten veel Engelsen huizen in Normandië en de Dordogne. Ik besloot dat Gemma Engelse zou zijn en dat haar leven op een bepaalde manier het verhaal van Flaubert zou weerspiegelen. Het uiterlijk van Gemma baseerde ik op Diana, de prinses van Wales, die toen nog leefde. Ik vond de manier waarop Diana vanuit haar ooghoeken omhoog kon kijken, heel intrigerend. Ik heb Gemma dezelfde ogen gegeven.’
Net als in Flauberts roman moest Simmonds heldin sterven. Toch ging dat niet zo makkelijk: ‘Net als Madame Bovary zou Gemma zelfmoord plegen. Ik was de aflevering aan het maken waarin ze een overdosis nam, maar op de een of andere manier wilde ze niet sterven. Ik dacht: “Sterf!”, maar ze kwam telkens weer overeind en zei: “Nee, dit doe ik gewoon niet.” Toen realiseerde ik me dat haar karakter was veranderd. Ze was niet suïcidaal, maar iemand die zichzelf opnieuw zou uitvinden. Toch moest ik haar wel vermoorden, want het verhaal wordt in flashback verteld en in de eerste aflevering staat dat Gemma dood is.’ Uiteindelijk zou Gemma stikken in een stuk brood van bakker Joubert, terwijl haar man en haar ex-minnaar met elkaar op de vuist gaan. Zo waren de drie mannen in Gemma’s leven verantwoordelijk voor haar dood.
Minnaars Tamara Drewe, de heldin uit het gelijknamige feuilleton, de striproman en de verfilming door Stephen Frears, overleeft het verhaal gelukkig wel. Omdat de reeks oorspronkelijk in de literaire sectie van The Guardian stond, wilde Simmonds een verhaal maken over een toevluchtsoord voor schrijvers op het platteland. ‘Pas toen ik me deze plek, verborgen in het landschap, voorstelde, dacht ik aan “Far from the madding crowd”. Een welbekend citaat van het gedicht “Elegy Written on a Country Graveyard” van Thomas Gray, dat gaat over het platteland. Hardy gebruikte het als titel voor zijn boek over een vrouw met drie potentiële minnaars. Dat leek me een interessante situatie. Gemma en Tamara zijn uiteindelijk mijn verhalen, ik leen bepaalde elementen uit de literaire bronnen. Het is niet belangrijk dat je de bronnen kent, maar als je ze wel gelezen hebt, geeft dat de leeservaring iets extra’s.’
In Simmonds nieuwste project zit ook een negentiende-eeuwse roman begraven. ‘Op dit moment praat ik er nog niet graag over, want als je eraan werkt is een boek als een luchtkussen: zodra je erover begint te praten loopt de lucht eruit. Meer wil ik er niet over zeggen, behalve dan dat alle menselijke zwaktes er in zullen zitten.’
Knip- en plakwerk
De term graphic novel lijkt te zijn uitgevonden voor de grafische vertellingen van Simmonds waarin ze op effectieve wijze stripstroken en proza afwisselt. ‘Daar ben ik aanvankelijk opgekomen vanwege efficiëntie. Ik had met Gemma Bovery een behoorlijk lang verhaal dat in honderd afleveringen verteld moest worden, en ik had een grote ruimte op de pagina te vullen. Ik wilde de lezer waar voor zijn geld geven. In een aflevering moet echt iets gebeuren. Achteraf gezien gaf deze manier van vertellen me de mogelijkheid om een meerstemmig verhaal te maken. Ik kon zo makkelijk wisselen van verhaalperspectief. Ik kon bijvoorbeeld beginnen met de gedachten van een personage, gevolgd door een stuk beschrijving dat het eerdere stuk verdiept of tegenspreekt. Vervolgens kon ik op een ander personage overspringen.’
Simmonds heeft sinds anderhalf jaar een computer, maar maakt haar strips nog geheel met de hand. Zij ontwerpt de lay-out van de pagina’s en schrijft de tekst eerst uit. Haar man Richard, die typograaf is, tikt deze in op zijn pc, waarna Posy de print tussen de stripplaatjes plakt.
De Australische schrijver Clive James roemt Simmonds om haar goede gevoel voor dialoog. Vaak overhoort ze mensen als ze op locatie research doet voor haar verhalen. Voor Tamara Drewe maakte Simmonds op locatie veel tekeningen en nam enkele foto’s. ‘Herkenbaarheid is heel belangrijk in mijn werk. Het landschap is als dat van Dorset. Engelse lezers herkennen het soort boerenhoeve waar de schrijvers verblijven meteen.’
Gemma Bovery en Tamara Drewe zijn door De Harmonie uitgegeven.
Uitgeverij Oog & Blik/De Bezige Bij begint met de serie Oog & Blik Classics. Deze reeks stripromans moet een antwoord geven op de vraag ‘Leuk die graphic novels, maar waar moet je beginnen?’
Nou ja, je kunt natuurlijk in de stripspeciaalzaak beginnen. Daar kan men je advies op maat geven. De verkopers in de reguliere boekhandel hebben wel graphic novels staan, maar ik heb in de laatste jaren een aantal van hen gesprekken gevoerd waarin ze ruimhartig toegeven dat ze niet precies weten wat er allemaal te koop is en hoe dit aan de man gebracht moet worden. Er is dan ook sprake van behoorlijke wildgroei als het om graphic novels gaat.
Stripromans
Graphic novel staat voor strips voor een volwassenen publiek, strips met meer ambitie dan de mainstream avonturenstrip. Het zijn gelaagde beeldverhalen, daarom noemen sommigen deze strips ook literair. (Waarmee ik natuurlijk niet wil zeggen dat ik neerkijk op de mainstream strip, wat wel eens door mensen gedacht wordt. Maar dat terzijde.)
Maar graphic novel is ook een modieus label dat lukraak op strips van uiteenlopende kwaliteit wordt geplakt. Over dat laatste heeft Tonio van Vugt, een van de hoofden van Zone 5300, zich ook beklaagd in een artikel en tijdens de Avond van de graphic novel in november 2010. Een avond georganiseerd door de SLAA (stichting Literaire Activiteiten Amsterdam). Graphic novel is immers ook een marketingterm. Een buzzword dat interesse trekt, en dus de verkoop van boeken kan stimuleren.
Volgens Gert Jan Pos, voormalig stripintendant, is de graphic novel: ‘Het serieuze stripboek, waarin mensen doodgaan.’ Tenminste, zo duidt hij de term in een interview met Van Vugt in Zone 5300 #95. Grapje natuurlijk. Ik ken Gert Jan goed genoeg om te weten dat we bij deze uitspraak een glimlach moeten denken, want als dit het criterium is voor wat een graphic novel is, dan moeten we een aflevering van Robbedoes en Kwabbernoot daar ook toerekenen als er iemand in doodgaat.
Zelf heb ik overigens een voorkeur voor de term striproman, omdat dit dichter in de buurt komt van wat er volgens mij mee bedoeld wordt.
Goed, ik dwaal af. Het beestje moet nu eenmaal een naam hebben en over de definitie daarvan kun je lekker met elkaar debatteren. Maar het is eigenlijk beter om die strips gewoon te lezen.
Canon?
Uitgeverij Oog & Blik, sind een tijd onderdeel van de Bezige Bij, geeft al jaren hoogstaande kwaliteitstrips uit. Oog & Blik Classics zal volgens de uitgever een serie zijn met graphic novels die iedereen gelezen moet hebben, voor een aantrekkelijke prijs. Een canon van de graphic novel dus. De serie trapt af met een Deken van sneeuw (oorspr. titel: Blankets) van Craig Thompson. In een Deken van sneeuw gaat het over verschillende soorten liefde: de broederliefde die Craig voelt voor zijn jongere broertje en de bijbehorende rivaliteit, en de ontluikende kalverliefde tussen Craig en zijn vriendinnetje.
Prachtig boek vind ik Een deken van sneeuw. Een striproman die me op persoonlijk vlak heeft geraakt. Wonderschoon getekend. Boeiend om te lezen. Daar gaat het mij om. Dan maakt het ook verder niet uit welke term je aan zo’n boek hangt.
De Oog & Blik Classics zullen verschijnen in een herkenbaar uiterlijk. Na Een deken van sneeuw volgt Maus van Art Spiegelman. Maus is waarschijnlijk de striproman waar de gemiddelde leek meteen aan denkt bij de term graphic novel. Het is dan ook een klassieker.
Ik ben benieuwd naar welke boeken er nog meer in deze reeks zullen verschijnen. En of daar ook nieuwe titels tussen zullen zitten of dat Oog & Blik alleen strips uit eigen fonds zullen heruitgeven in goedkopere edities. Dat geeft het label ‘Classics’ wel aan namelijk. Als dat laatste het geval is, dan is er natuurlijk geen sprake van een volledige canon van de graphic novel, maar je moet ergens beginnen.
‘Als ik nu terugkijk, waren het de heerlijkste maanden van mijn reis… De eenzaamheid maakte me zielsgelukkig en ik besefte dat er een uitzonderlijk leven voor me was weggelegd. Wat een verrassing! Opgesloten in dit altijd al verstikkende lichaam had ik mij neergelegd bij een bestaan van zelfverloochening. En toen die Blast… die ongekende euforie.. Het was een nieuwe kans, onverwacht en overduidelijk… En dat leven in de open lucht! Wat een avontuur, wat een openbaring! Als er ooit een plaats voor mij in het universum was, dan kon het niet anders dan deze zijn! Ha,ha! Ik leefde zo dronken als u nog nooit geweest bent, zo smerig als u nooit zult zijn! Om mijn afzichtelijkheid niet door stand te verergeren heb ik mezelf altijd brandschoon gehouden. Twee keer douchen per dag, onberispelijke mondhygiëne, geparfumeerde zeep, crèmes, deodorant. Net als u, zonder twijfel. De waarheid is dat ik, net als u, riekte naar werknemer van de maand… U weet wel, dat hoerige industriële luchtje dat je overal tegenkomt. Metro, kantoren, liften… De uniforme geur van de massa…’
Aan het woord is Polza Mancini: clochard en voormalig culinair schrijver die nu alleen nog maar het leven wil proeven op een voor hem zo puur mogelijke manier.
Ik wilde je dit citaat niet onthouden omdat het een goed beeld geeft van de zienswijze van Mancini, de hoofdpersoon uit de stripreeks Blast.
Mancini wordt verhoord omdat hij verdacht wordt van de moord op Carole Oudinot.
Tijdens het politieverhoor doet hij zijn verhaal, vertelt in flashbacks. Na de traumatische dood van zijn vader ervaart Mancini voor het eerst ‘de blast’: een openbaring, een euforische ervaring die zijn gelijke niet kent. Hij keert de maatschappij de rug toe. Een maatschappij waar er nooit echt een plek was voor de corpulente en eigenaardige Mancini. Een man waar volgens de norm een steekje bij los zit. Een psychotische zwerver met het hart van een poëet die opzoek gaat naar de blast.
Slow reading Blast is een wonderschoon beeldverhaal van de hand van de Fransman Manu Larcenet, waarin de stripmaker zijn eigen donkere kant exploreert, maar middels Mancini ook zijn gal lijkt te spuien over de westerse samenleving. Larcenet, bekend van autobiografische strip De dagelijkse worsteling, trakteert de lezer op prachtige en sfeervolle zwart-wit tekeningen waarin werkelijkheid en Polzas subjectieve ervaringen door elkaar vloeien. Wat hij precies met het slachtoffer heeft uitgespookt en of hij het ook daadwerkelijk gedaan heeft, wordt gaandeweg steeds onduidelijker. Het uitgangspunt lijkt ook meer een McGuffin te zijn; het verhaal gaat vooral om de reis die de hoofdpersoon en de lezer meemaken.
Larcenet neemt zijn tijd: er staan vijf delen van 200 pagina’s gepland. Recent verscheen bij Oog & Blik/De bezige bij deel 2: De openbaring van Sint-Jacky. De lezer adviseer ik om de boeken langzaam te lezen. Om te genieten van de details, het taalgebruik en het grafische werk. En om zich mee te laten voeren in Mancini’s wereld en zijn zoektocht naar de Blast. Dit is een beeldverhaal dat je moet ervaren. Je zult niet teleurgesteld worden.
Tot slot nog een aardige video die een impressie geeft van het art work in Blast. Mocht je net als ik geen Frans spreken, gewoon negeren en genieten van de tekeningen.
Manu Larcenet – Blast !: Vette bast & Blast 2: De openbaring van Sint-Jacky
Vertaling: Pieter van Oudheusden
Oog & Blik/De Bezige Bij, €24,90
ISBN: 978 90 549 2289 6
ISBN: 978 90 549 2319 0
Strips worden tegenwoordig vaak behandeld in de reguliere media. Deze week kwamen er twee Nederlandse tijdschriften uit met daarin aandacht voor het beeldverhaal die ik graag even noem.
Ik ken Merel al een paar jaar en kijk reikhalzend uit naar haar persoonlijke strip. In het interview vertelt ze: ‘Het gaat over een jongen van rond de twaalf jaar, die lang in een fantasiewereld heeft geleefd. De discrepantie tussen de kindertijd en volwassenheid kan hij niet aan. Het verhaal is redelijk autobiografisch. Mijn broertje heeft een einde aan zijn leven gemaakt toen hij twaalf jaar oud was. Ik was toen zeventien. Het boek begon vanuit mijn zoektocht naar zijn motivatie.’
Pontiac is natuurlijk een oude bekende in stripminnend Nederland. Hij beschouwt Kraut als zijn hoogtepunt. In deze striproman onderzoekt Pontiac de nazigeschiedenis en de mysterieuze dood van zijn vader. Irene de Waal vroeg aan de stripmaker waaraan hij merkt dat hij ouder wordt: ‘Ik accepteer steeds meer wie ik ben. Ik heb me altijd onzeker gevoeld ten opzichte van andere mensen. Niet zozeer vakgenoten, maar de medemens in het algemeen. Nu ben ik minder snel geïmponeerd. Ik durf meer te vertrouwen op mijn kunnen. Voorheen was het een lijdensweg voor ik iets had gemaakt dat ik goed vond. Dan maakte ik schetsen en die tekende ik eindeloos over op de lichtbak. Dat doe ik nu niet meer.’
Ik spreek Peter binnenkort voor de VPRO Gids om over zijn oeuvre bestaande uit strips maar bovenal illustraties, te praten. Dit soort interviews zijn fijne research om me mee voor te bereiden.
VN special literaire strips
In Vrij Nederland #28 staan er met enige regelmaat doortimmerde striprecensies van Peter Breedveld. Dit keer pakt de VN het wat groter aan, met een special rondom wat zij literaire strips noemen. Samen met de Amsterdamse stripwinkel Lambiek selecteerden Sander Pleij en Jeroen Vullings 65 ‘literaire strips’ – lees graphic novels – uit seizoen 2010-2011 en beoordelen deze.
Breedveld interviewde de 78-jarigeThé Tjong-Khing die eigenlijk al dertig jaar geen strips meer maakt, maar illustraties voor kinderboeken des te meer. Uitgeverij Sherpa is nu bezig met het heruitgeven van Thés strips, waaronder zijn klassieke reeks rondom Arman & Ilva. Het interview is ook online te lezen.
Toon Horsten sprak met Joe Sacco, de vader van de journalistieke strips. Eerder stond er al een interview van Horsten met Sacco in de Belgische krant de Standaard. Wie nog meer over Sacco wil lezen: in Pulpman wordt er ook aandacht aan hem besteed en binnenkort staat mijn interview met hem in de VPRO Gids.
In het introductie-artikel van Pleij en Vullings concluderen de auteurs dat de lezer van graphic novels een grote hoeveelheid problemen en/of atrociteiten te verstouwen krijgt. Psychose, schizofrenie, incest, pesten op school, etc, etc. ‘Het leven is zelden een lolletje in de wondere, vaak beeldschone wereld van de graphic novel.’ Waarvan akte.
Veel leesplezier, beste stripliefhebber.
In de nieuwe rubriek Striptips zal ik met enige regelmaat interessante nieuwtjes en items over strips, elders gepubliceerd, aankaarten.
De vijf nummers van Eisner staan gebroederlijk naast elkaar in mijn boekenkast. De familie zal echter niet meer worden uitgebreid, want er komt geen zesde editie. Uitgeverij Podium heeft besloten om met het tijdschrift met literaire beeldverhalen te stoppen. Dat is jammer, want daarmee verschraalt de markt van striptijdschriften.
Toen ik in oktober 2008 Jean-Marc van Tol en uitgever Joost Nijsen interviewde over de komst van Eisner zei Van Tol het volgende: ‘Het uitgeven van strips en graphic novels is in Nederland een hels karwei. Dat moet je als je een normale uitgever bent natuurlijk niet doen. Je weet van tevoren dat het een verliesgevende zaak is, want strips zie je bijna niet meer in boekwinkels.’
Je kunt wel stellen dat Van Tols woorden profetisch waren. Uitgever Joost Nijsen geeft ruimhartig toe dat Eisner zakelijk gezien geen succes was. ‘Zelfs met de subsidie die we ervoor kregen was Eisner niet kostendekkend. We kregen voor de eerste drie nummers 10.000 euro per deeltje, maar de verkoop was te laag.’ Volgens Nijsen had het blad ongeveer 250 abonnees. Hetzelfde aantal exemplaren kon Podium kwijt in de boekhandels, verder nog enkele honderden aan stripwinkels en verkooppunten in België. In totaal werden er 1000 exemplaren in de markt gezet, maar lang niet alles werd verkocht. ‘De boekhandels bleven er veel mee zitten,’ zegt Nijsen. ‘Ze begonnen er ook steeds minder in te geloven. Boekhandels hebben tegenwoordig sowieso moeite met de niet- fast moving products en dan vooral literaire tijdschriften.’
‘De markt voor graphic novels is ook overschat,’ vindt Nijsen. ‘Die markt is onvoorstelbaar lastig. Neem bijvoorbeeld Van Istanbul naar Bagdad: zelfs als er Grunberg en Kolk op het omslag staat, toch twee bekende merken, dan loopt zo’n boek matig. We hebben daar de hulp van de boekhandel bij nodig en die weet er geen raad mee.’
Wisseling van de wacht
Ward Wijndelts was de eerste hoofdredacteur van Eisner. Hij werd bijgestaan door ondere Jean-Marc van Tol. Na twee nummers nam Erik Noomen het over. In december stopte Noomen echter als redacteur bij Podium om als samensteller bij de Madiwodovrijdagshow aan de slag te gaan. Nu zat Eisner zonder redactie. Nijsen: ‘Toen Erik vertrok, stond ik voor de keuze wie nu Eisner moest gaan leiden. Toen ben ik eens goed gaan nadenken of het blad wel voldeed aan de verwachtingen.’
Het grootste probleem van Eisner was misschien wel dat de doelgroep voor de uitgever nooit concreet is geworden. ‘Het was onduidelijk voor ons bij wie het tijdschrift nu eigenlijk aansloeg. Als er nu een duidelijk publiek was geweest dat gemotiveerd was, dan zou ik als uitgever denken dat je tenminste iets heel zinvols doet.’ Nijsen geeft toe dat ze voortdurend zaten te aarzelen tussen de stripliefhebber als doelgroep of de literatuurminnende lezer.
Zonder een specifieke lezer voor ogen te hebben is het ook lastig om een blad te promoten. ‘Behalve de geijkte promotiemiddelen als de literaire pers, kranten- en tv-redacties aan te spreken, gaf Erik ook acte de presence op stripbeurzen. Toch is het ons niet gelukt om flink publiciteit voor Eisner te krijgen.’
Het probleem met korte verhalen
Daarbij kun je je afvragen of van korte literaire verhalen wel een goede strip te maken is van pakweg tien pagina’s. ‘Dat is eigenlijk een heel ingewikkelde opgave. Ik dacht daar in het begin wat lichtzinnig over,’ bekent Nijsen. ‘Vanuit artistiek oogpunt twijfelden we ook over wat er logisch was. Klopte de vorm van ongeveer zes verhalen in een blad van 80 pagina’s wel? Stripliefhebbers willen ook een ander soort blad volgens mij. Met rubrieken, tips en artikelen. Maar met die elementen zou Eisner veelzijdiger en actueler geweest, maar dan was het blad weer te veel gericht zijn op de stripliefhebber terwijl wij meer lonkten naar de literaire lezer.’
Toch is de uitgever wel trots op de vijf nummers: ‘Het was een mooi laboratorium waarin het aangenaam toeven was.’ Het verdwijnen van Eisner betekent ook dat Podium zich minder met strips gaat bezighouden. ‘Het is het einde van een periode waarin ik het beeldverhaal echt naar voren trok,’ zegt Nijsen. ‘Maar,’ vervolgd de uitgever, ‘ik heb geleerd dat je nooit heel stellig moet zijn. Je zult zien dat er over een halfjaar iemand langskomt met zo’n fantastische graphic novel, dat alle aarzelingen die we bij het genre hebben, opslag vervallen en we dat het met groot enthousiasme uitgeven.’
Ook gloort er nog enige hoop aan de horizon: ‘Het heeft iets heel frustrerends om zoiets moois te stoppen. We brengen het blad niet meer uit, maar ik heb het merk Eisner nog niet opgeheven. Het is denkbaar dat ik op een gegeven moment met een nieuwe vorm terugkom. Misschien dat ik over anderhalf jaar denk dat we als App terug moeten komen.’
Wat vind jij van het verdwijnen van de Eisner? Is het jammer of missen we er niet veel aan?
Bonus-video: In 2008 begonnen Joost Nijsen en Jean-Marc van Tol hoopvol aan het Eisner-avontuur:
Essex County is een plattelandsstreek in de Canadese staat Ontario. Stripmaker Jeff Lemire groeide daar op in een klein dorp. Zijn gelijknamige striproman mogen we dan ook als een ode aan de streek beschouwen. Het is tevens een zwaarwichtige familiekroniek. Letterlijk, want het boek telt ruim 500 bladzijden.
Maar ook figuurlijk is het boek aan de zware kant. Hoewel bij vlagen poëtisch, is het allemaal bittere ernst wat Lemire ons te vertellen heeft: familieruzies, rouw, buitenechtelijke kinderen, liefde en geheimen zijn de thematische draden waarmee hij zijn verhalende web heeft geweven. Essex County is daarom vooral een aanrader voor de liefhebber van stevig drama.
IJshockey
Lemire toont de lezer op overtuigende wijze wat er in de hoofden van zijn personages
omgaat en vertelt in drie verhalen hun levenswandel, beginnend bij de twaalfjarige Lester die, na het overlijden van zijn ouders, noodgedwongen bij zijn oom moet wonen. De jongen verkleedt zich graag als superheld. Hij vindt weinig aansluiting bij zijn oom, maar des te meer bij de oudere Jimmy Lebeuf met wie hij denkbeeldige ruimtewezens bestrijdt. Lebeuf was de sterspeler van het Canadese ijshockeyteam tot een hersenbeschadiging zijn carrière beëindigde.
Stripmaker Lemire laat het werkelijke leven en de fantasiewereld van Lester vloeiend in elkaar overlopen, net als de herinneringen en de laatste dagen van de verwarde bejaarde Lou Lebeuf die in het tweede verhaal centraal staat. Lemire tekent sfeervolle zwart-wit platen vol kronkelige penseellijnen die haastig op papier zijn gezet. Door deze stijl komen de vele ijshockeyscènes niet lekker uit de verf. Een actietekenaar is hij zeker niet.
Jeff Lemire – Essex County
Oog&Blik/De Bezige Bij, €34,90
****
Woensdagavond werd in de Balie een onderhoudende avond over de graphic novel gehouden, georganiseerd door de SLAA (stichting Literaire Activiteiten Amsterdam). Graphic novel staat voor strips voor volwassenen, romans in beeldvorm. Maar het is ook een modieus label dat lukraak op strips van uiteenlopende kwaliteit wordt geplakt. ‘Graphic novel op de cover staat garant voor succes.’
Chris Bajema, programmamaker en recensent, leidt ‘Was getekend… Een avond over de graphic novel’ in met een reeks zelfgetekende PowerPoint dia’s. Als ware stripevangelist bekent hij vaak een stapeltje favoriete graphic novels bij zich te hebben waarmee hij mensen voor het beeldverhaal hoopt te winnen. Vanavond hoeft Bajema niemand te overtuigen, in de zaal zitten stripmakers, geïnteresseerde lezers en een enkele uitgever. Tijdens het programma tekent Michiel van de Pol gestaag illustraties waarin hij sleutelmomenten met een humorvolle knipoog vastlegt. De tekeningen passen prima bij de luchtige sfeer die in de Grote zaal van de Balie heerst.
Crimineel
De eerste spreker is Yasco Horsman, docent literatuur wetenschap, die in een stief kwartier probeert te duiden waarom het medium strip tegenwoordig minder verguisd wordt dan voorheen. In de jaren vijftig werden strips neerbuigend behandeld, mede dankzij kinderpsycholoog Frederic Wertham die beweerde dat kinderen crimineel werden van strips. ‘Hoera!’ roepen enkele stripmakers vrolijk in de zaal. Met de vormexperimenten van enkele Amerikaanse stripmakers in de jaren tachtig en later vond er verandering in de perceptie plaats. Toch stelt Horsman dat ‘de kracht van het medium juist schuilt in de gehechtheid aan de infantiliteit van de strip, al zal de grafische roman hier nooit volledig door opgroeien.’
Tonio van Vugt, stripmaker en hoofdredacteur van het magazine Zone 5300, beklaagt zich in zijn betoog over het feit dat veel uitgevers lukraak het label ‘graphic novel’ op goede en slechte strips plakken. Hierdoor devalueert de term enorm. Van Vugt illustreert zijn verhaal met een pagina uit de stripbewerking van Charles Darwins Over het ontstaan van de soorten, die duidelijk maakt dat de makers weinig kennis hebben van hoe je een leesbare strip in elkaar hoort te zetten. ‘Ook al is de stripmaker een blinde mond- en klauwschilder zonder enig inzicht in het vak, als het onderwerp een literaire uitstraling heeft en er met een koeienletters “graphic novel” op de cover staat, verkoopt het,’ zegt Van Vugt.
Na de lezingen treden Sonja van Hamel en band op. Van Hamels illustraties bij de liedjes worden live door een cameraman in beeld gebracht en op het scherm getoond.
Tijdens het interview met stripmaker Hanco Kolk en redacteur Erik Noomen komt de rol van de redacteur ter sprake, geen onbekend verschijnsel in graphicnovel-land. Noomen begeleidde Kolk bij het verstrippen van een serie artikelen van Arnon Grunberg voor het album Van Istanbul naar Bagdad. ‘Ik wilde vaak meer dialoog, omdat de lezer dan meer literatuur voor zijn geld kreeg,’ bekent Noomen. ‘In mijn ogen moet een graphic novel veel woordjes bevatten. Hanco maakte me duidelijk dat je na veel tekst rust moet scheppen door het beeld voor zichzelf te laten spreken.’
De drie stripmaaksters die tot slot worden geïnterviewd – Maaike Hartjes, Margreet de Heer en Edith Kuyvenhoven – hebben de opmerkelijke neiging om hun strips voor te lezen terwijl ze geprojecteerd worden. Ze maken alle drie autobiografische strips, waardoor Bajema ze gekscherend voor navelstaarders uitmaakt. ‘Er is niets mis met navelstaren,’ werpt Hartjes tegen, die vooral bekend werd met luchtige strips over haar leven, maar tegenwoordig ook reisverslagen verstript. ‘Ik schijn opeens graphic novels te maken, maar ik voel me nog gewoon striptekenaar. Door die term wordt er wel anders naar mijn werk gekeken.’
Na afloop worden er nog snel wat strips – pardon, graphic novels, aangeschaft die het personeel van stripwinkel Lambiek in het café heeft uitgestald. Want hoe je ze ook wilt noemen, uiteindelijk moeten strips gewoon gelezen worden.
Dit artikel is in Het Parool van donderdag 11 november gepubliceerd.
Verfrissend dat de dames het beestje gewoon bij zijn naam noemen en de strips niet aanduiden met het modewoord graphic novel. Dat zouden meer mensen eigenlijk moeten doen, maar ja, de term graphic novel is nog steeds goed voor media-aandacht.
Het zijn niet de minste titels. Het boekje van Barbara Stok lijkt het beste op de doelgroep aan te sluiten. Het prentenboek Over de levensgenieter die haar angst voor de dood wil verdrijven gaat over Stoks zoektocht naar een oplossing voor haar doodsangst. Ze onderzoekt en verwerpt verschillende ideeën over de dood en ze citeert een rijk arsenaal aan denkers.
De autobiografische strip van Michiel van de Pol is een interessante keuze. Het is een prachtige striproman over Van de Pols pubertijd, waarin hij vertelt over hoe hij en jeugdvriend Johan langzaam uit elkaar groeien. Of de hormonale platen en humor van de auteur alle vrouwen zullen bekoren, valt echter nog te bezien. Ik vrees dat het stereotype beeld van mannen als seksgedreven monsters wel enigszins bevestigd wordt.
Aan de andere kant is het ook wel interessant dat de Elle-redacteuren niet met voor de hand liggende titels op de proppen komen. Zou Van Loon ze de lijst hebben toegeschoven?
Met dank aan Wouter Gresnigt die me op de bladzijde in Elle wees.
Deze week zijn de nominaties voor de Eisner Award, de belangrijkste internationale prijs in stripland, bekend gemaakt. Twee albums van Nederlandse origine zijn genomineerd.
De Vlaamse stripmaker Willy Linthout is met zijn striproman Jaren van de Olifant in twee categorieën genomineerd voor een Eisner Award. Zowel in de categorie ‘Beste buitenlandse werk’ en ‘Beste auteur non-fictie’ staat Years of the Elephant op de shortlist. De Graphic Novel vertelt het verhaal van Karel Germonprez die worstelt met zijn gevoelens na de zelfdoding van zijn zoon. Willy Linthout verwierf vooral bekendheid met zijn reeks Urbanus. Jaren van de Olifant is een autobiografische striproman, getekend in potlood.
Eric Heuvel is met de educatieve strip A Family Secret (in 2003 als De ontdekking uitgebracht door de Anne Frank Stichting) genomineerd in de categorie ‘Beste publicatie voor tieners’.
Tot zover de berichtgeving vanuit trots Nederlandstalig oogpunt. Andere interessante genomineerden zijn Robert Crumb met The book of Genesis in verschillende categorieën, waaronder ‘Beste nieuwe album’ en ‘Beste tekenaar’. Asterios Polyp van David Mazzucchelli is ook genomineerd voor ‘Beste nieuwe album’ en andere categorieën. Een opmerkelijke nominatie is de middelmatige anthologieBob Dylan revisited, die vorig jaar in het Nederlands uitkwam bij Silvester.
De Eisner Awards zijn de Oscars onder de stripprijzen, vernoemd naar de Amerikaanse stripmaker Will Eisner (1917-2005). Net als de Oscar omvatten de Eisners te veel categorieën en worden ze jaarlijks uitgereikt.
Bij toeval stuitte ik op het debuut van Alex Robinson – al struinend in een boekenkast van een van mijn favoriete boekwinkels. Het was in eerste instantie de titel die me aantrok: Box Office Poison. Dat beloofde veel goeds.
De 600 pagina’s tellende graphic novel maakte die belofte meer dan waar. Robinson voert een uitgebreide cast van levensechte personages op. Hoofdrolspeler is Sherman Davies die in zijn beleving vastzit in zijn baantje als medewerker in een boekwinkel. Hij haat zijn werk en heeft een grenzeloze minachting voor zijn klanten, maar onderneemt bar weinig om aan het leven van loonslaaf te ontsnappen. Hij ambieert een groot schrijver te worden, maar aan de stukken tekst die Robinson de lezer laat inzien is al snel af te leiden dat Sherman daar eigenlijk het talent voor ontbeert.
Nadat het uit is gegaan met z’n grote liefde betrekt hij een kamer bij Jane Pekar en Stephen Gaedel, een leuk stel met wie het goed toeven is. Als hij op een dag hun oude huisgenoot Dorothy Lestrade tegenkomt, gaat z’n jongens hartje weer sneller kloppen. Tot ergernis van Pekar, die Dorothy niet kan uitstaan.
Stripwereld De beste vriend van Davies is Ed Velasquez, een stripmaker die nog bij zijn ouders woont en hunkert naar het moment van zijn ontmaagding. Velasquez is assistent van Irving Flavor, een stripmaker op leeftijd die ooit de superheld Nightstalker heeft bedacht en voor een prikkie de rechten verkocht aan zijn uitgever Zoom Comics. Het is een klassiek verhaal dat spijtig genoeg vaker is voorgekomen in de Gouden Dagen van Amerikaanse Comics dan uitgevers als Marvel en DC zouden willen toegeven.
Joe Shuster en Jerry Siegel verkochten bijvoorbeeld de rechten van Superman voor een heel laag bedrag en de belofte dat ze voor DC Comics mochten blijven werken. Ze wisten indertijd niet beter en toen ze dat jaren later wel deden hebben ze een rechtzaak tegen de uitgever aangespannen.
Opmerkelijk detail is dat Velasquez de hoofdrol in het verhaal uiteindelijk overneemt. En gelukkig maar, want het leven van Davies verloopt rap richting volledige verzuring. De boodschap van Box Office Poison is duidelijk (en door deze hier te melden verklap ik verder niets over de plot): Je dromen actief najagen vereist lef en doorzettingsvermogen. Wie dit ontbeert zal nooit echt gelukkig worden. Een levensinstelling waar Alex Robinson mijns inziens zelf naar leeft, want hij nam na zeven jaar in een boekwinkel gewerkt te hebben ontslag om zich volledig op het strip maken te storten. Mazzel voor ons: Robinsons debuut mag dan alweer dateren uit 2001, gedateerd is zijn Box Office Poison zeker niet.
Real life
Robinson toont met deze graphic novel een goede verteller te zijn die de lezer tot op de laatste bladzijde weet te boeien. Zijn kracht ligt in goed uitgewerkte personages en een realistisch plot: je kunt je voorstellen dat de gang van zaken in Box Office Poison echt kunnen gebeuren. Robinsons tekenstijl zit ergens in het midden tussen cartoonesk en realisme en zal niet ieders smaak zijn. Gaandeweg het verhaal gaat de stripmaker op visueel vlak steeds meer experimenteren wat voor een leuke afwisseling zorgt.
Kortom: Aanrader. Robinson, Alex – Box Office Poison
Top Shelf Productions, (2001) $29.95
ISBN 978-1891830198