Met pretoogjes meld ik bij deze dat er een nieuwe Pulpman uit is. Dit tegendraadse, erotisch getinte stripblad is het geesteskind van Fred de Heij en wordt door hem samen met Ger van Wulften en Esther Gasseling van uitgeverij Xtra gemaakt.
Nummer 17 is extra dik en groot geworden en bevat onder andere een spoof op Bride of Frankenstein, een nieuw lang verhaal dat een vervolg is op De schuilplaats, Pulpman als detective in een zaak over kutselfies en een strip geschreven door Frits Jonker. Allemaal door De Heij getekend, dus dat is smullen. Maar we hebben er dan ook bijna twee jaar op moeten wachten, want de laatste Pulpman dateert alweer uit december 2013.
Reden voor een feestje dus besloot ik De Heij even te bellen.
Het heeft een tijdje geduurd voordat er weer een nieuwe Pulpman was. Waarom?
‘Absoluut. Op een gegeven moment had ik tegen Ger (van Wulften, red.) gezegd: volgens mij moet het anders. Hij moet dunner worden, vaker uitkomen en minder tekst bevatten en meer strips. Toen kwam Ger een paar weken later weer langs en vertelde wat hij had bedacht: Pulpman moest dikker worden, meer tekst bevatten en minder vaak uitkomen. Precies het tegenovergestelde van wat ik bedacht had dus. Ook goed natuurlijk. Inmiddels had Frits Jonker zich ook aangeboden en toen heeft Ger hem gevraagd om hoofdredacteur te worden. Dat is uiteindelijk op niks uitgelopen. Al die zaken hebben de nieuwe Pulpman vertraagd terwijl het werk allang klaar lag.’
Was jij het eens met Frits Jonker als hoofdredacteur? Ik dacht eerst dat het een grapje was toen ik er over las in de nieuwe Pulpman, maar dat is dus allemaal echt gebeurd?
‘Ja, dat is allemaal zo gebeurd. Kijk, als Frits zegt dat hij er een heel ander blad van wil maken, dan vind ik dat uitstekend. Maar Ger en Esther waren het daar toch niet mee eens. Alles wat we voor Pulpman doen is non-profit, dus ik vind als je tegen iemand zegt dat hij zijn gang mag gaan, dat je hem ook carte blanche moet geven. Als het dan helemaal niet wordt wat je ervan verwacht, geeft dat wat mij betreft niet. Dan maak ik gewoon een stripje om die flauwekul van Frits recht te trekken. Dat etherische gelul dat hakken we wel weer de pan in, denk ik dan. Maar Esther en Ger zagen die plannen van Frits toch niet zo zitten. Daardoor is de boel vertraagd.’
Eigenlijk is Pulpman jouw blad, dus ik vind het interessant dat je dan bereid bent de teugels aan iemand anders te geven om te zien wat dat oplevert.
‘Ja dat vond ik ook interessant. Maar ja, het is ook Gers blad en als uitgever heeft hij daar ook iets over te zeggen. Maar Frits z’n argument dat we die paar lezers die we hebben toch niet voor het hoofd kunnen stoten, is ook weer ijzersterk. Frits wilde meer diepgang, allemaal diepgang… (lacht).’
Het nieuwe nummer is qua formaat ook groter.
‘Ja, hij is een tikje groter. Ook wilde Ger hem ietsje anders hebben, daarom heb ik de cover dit keer niet geschilderd en is het een pentekening geworden. Kleine veranderingen die verder niemand opvalt. Nou ja, het formaat zal wel opvallen.’
Vind je het fijn dat hij iets groter is geworden?
‘Dat maakt mij niet uit.’
Wat wordt nu de frequentie? Wanneer komt de volgende?
‘Als we genoeg materiaal hebben. Ik heb alweer pagina’s gemaakt voor een volgende, dus we gaan rustig door, maar aan de ontstaansgeschiedenis van deze kun je wel aflezen dat er altijd iets kan gebeuren waardoor publicatie wordt uitgesteld. Ik doe daarom nooit uitspraken over wanneer de volgende komt.’
De stripBij Eva op schoot, een spoof op de talkshow van Eva Jinek, hoe kwam je daar op?
‘Ik vind satire leuk en de Mad bestaat niet meer, dus dacht ik dan maak ik zelf maar wat.’
En toen dacht je Eva Jinek is wel een lekker ding?
‘Nee dat dacht ik niet. Ik zat vorig jaar een keer bij vrienden te praten en toen ze ik dat die bank waar ze bij Jinek allemaal op zitten zo stom vond. Toen zei een vriendin van me: “Dat doet ze speciaal voor jou, want ze wil haar benen laten zien.” Toen dacht ik: “Daar heb ik een onderwerp voor mijn stripje!”
Ja, want je tekent Jinek heel sexy met een diep decolleté.
‘Dat kwam dus eigenlijk door die vriendin van me, door wat zij zei.’
Wie zie je als de doelgroep van Pulpman?
‘Mezelf.’
Er staat nu ook ‘100% Fred de Heij’ op de cover. Het is eigenlijk een Fred de Heij fanclub-blad door Fred de Heij.
‘Ja dat heb ik er niet opgezet. We hadden ook stripmateriaal van andere tekenaars, maar uiteindelijk hebben Ger en Esther besloten alleen pagina’s van mij te publiceren. Vandaar 100% Fred de Heij.’
Is dat vanaf nu ook de koers die jullie gaan varen of kan de volgende Pulpman weer helemaal anders zijn?
‘De volgende keer kan er maar één pagina van mij bij zitten. Dat vind ik juist het leuke: we hebben geen koers. Het mag allemaal ontsporen, wat mij betreft.’
Ik vond je satire opBride of Frankensteinerg grappig. Ik heb de Pulpman op Stripfestival Breda meegenomen en zat hem op weg naar huis in de trein te lezen. Maar dat is toch best lastig om in het openbaar een Pulpman te lezen.
‘Ja dat kan ik me voorstellen. Je wilt toch rekening houden met het andere publiek.’
Ja, er wordt toch hier en daar gepenetreerd op de strippagina’s.
‘Ja, ja, ik zou het ook niet in de trein lezen.’ (lacht)
Ik ben benieuwd hoe het verhaal Roca Verde verdergaat, dus ik hoop dat jullie een beetje opschieten.
‘Ik heb dat verhaal al helemaal uitgeschreven en daar ben ik dus al een heel stuk mee opgeschoten. In de volgende Pulpman stoppen we minstens een stuk of 45 pagina’s van die strip.’
Zit die term Graphic novel je trouwens nog steeds dwars omdat je in dit nummer Pulpman een cursus over de graphic novel laat geven en hij het nogal belachelijk maakt?
‘Het heeft me nooit echt dwarsgezeten. We waren toen op de Avond van de Graphic Novel bij de UvA. Ze hadden mij gevraagd om in het panel te zitten, maar daar had ik helemaal geen zin in. Dat werd toen Peter Breedveld dus dat was een veel betere keuze. Die heeft een mening en die uit hij ook graag. Dat heb ik helemaal niet. Graphic Novel zegt mij ook helemaal niks. Je probeert iets wat helemaal niks is, op te kloppen.’
Nou, je geeft je mening toch duidelijk via het personage Pulpman.
‘Absoluut. Laten we dan zeggen dat ik geen zin heb om in het openbaar te spreken.’
Goed. Ik ben blij dat er weer een nieuwe Pulpman in de winkels ligt en ik hoop dat het niet al te lang duurt voordat de volgende eraan komt. We wachten in spanning af.
Zaterdag 19 september waren stripmakers Sytse Algera en Patrick van Oppen in Het Beeldverhaal Amsterdam om hun nieuwe uitgaven te promoten. Een mooie gelegenheid om te praten over de stripreeks De Vries en 24/7.
Hieronymus
A fictionalised biography of the iconic Medieval painter Hieronymus Bosch, by respected Dutch artist Marcel Ruijters. It is a commissioned work for the Bosch500 Foundation and the Mondriaan Art Fund, as a part of a large program of festivities scheduled for his 500th anniversary in 2016.
Marcel Ruijters
Born in 1966 in Holland, Marcel Ruijters has drawn comics since the tender age of seven. A typical art school dropout, he has self-published over 30 titles since 1988. Several of his short comics stories have been published in international underground publications such as Hopital Brut, Malefact and Stripburger. He has also published five Dr. Molotow books with Belgian publisher De Schaar (now defunct) and three Troglodytes books with Amsterdam-based Oog & Blik. Marcel also paints, creates three-dimensional works, and is a member of the editors’ staff of Zone5300.
Earlier this year, I interviewed Ruijters about the book as well (in Dutch):
Jaap Stiemer (1967) is journalist, tekenaar, schilder en hij treedt op met gesproken woord. In september 2015 exposeerde hij samen met Arno van de Pol op de Bierkade 4 in Hoorn.
Een gesprek met de kunstenaar over zijn voorliefde voor portretten en waarom het zo lekker schilderen is op de muziek van Frank Zappa.
Vanaf het moment dat ik bloggen ontdekte, heb ik Aukje.net gelezen. Ze heeft echter inmiddels al twee jaar geen blogpost meer geschreven. Ik was benieuwd waarom en legde haar deze vragen voor.
Aukje.net is een van de blogs die ik vaak bezocht omdat ik die erg leuk vond om te lezen, maar ook om de blogkunst een beetje af te kijken. Aukje begon namelijk een paar jaar eerder met online publiceren dan ondergetekende.
Waarom ben je ooit begonnen met bloggen?
In 2002 had ik vanwege mijn interesse in HTML zelf een site gemaakt, waar ik o.a. iets vertelde over mijn kat en welke Suske en Wiske ik nog miste (handig voor familie). Ik had deze site ook gemaakt om een eigen mailadres te hebben, in plaats van afhankelijk te zijn van bijvoorbeeld hotmail.
Mijn baas was de buurvrouw van blogster Merel Roze en liet me haar site zien. Toen mijn relatie begin 2003 op de klippen liep, ging ik zelf dagelijks bloggen en maakte ik van aukje.net
een uitlaadklep.
Je eerste blogpost uit 2003 ging over buurmannen die zichzelf in hun kruis grijpen terwijl ze voor het raam staan. Inmiddels geen last meer van?
De eerste zeven jaar van mijn blog woonde ik in de Pijp. Inmiddels ben ik verhuisd naar IJburg en heb ik goddank geen zicht meer op huiskamers van buren. Omdat er hier nu eenmaal minder buren zijn én omdat ze gordijnen hebben.
Waar schreef je verder graag over?
Het liefst schreef ik op een cryptische manier over mijn gevoelens. Een gevoel in je buik uitvergroten en het woorden geven. Ik was het daarna vaak meteen vergeten, collega’s niet. Die vroegen me dan de volgende dag op het werk of het wel goed met me ging. Dat vond ik vervelend, waardoor ik mijn blog bij mijn volgende baan heb verzwegen.
Je was ook lid van de redactie van About:blank. Had je een specifieke visie wat het bloggen betreft? En hoe ziet die visie eruit?
Ik zat inderdaad in de redactie van about:blank, maar voelde me altijd een groentje tussen de gevestigde namen. Ik blogde een aantal jaar minder en dat maakte in die tijd nogal verschil. Maar naarmate ik bleef hangen kreeg ik steeds meer taken en dat beviel goed.
Mijn visie op bloggen is stukjes van jezelf en je leven laten zien aan de massa. Eigenlijk wat facebook en twitter nu zijn, maar dan uitgebreider en met aandacht voor taal.
Hoe ging dat indertijd bij About:blank en waarom zijn jullie gestopt?
We zijn gestopt met About:blank omdat het trekken was aan een dood paard. Het ging steeds moeizamer om een editie gevuld te krijgen zodat de lol er vanaf ging. De gevestigde namen stopten met hun blog en er kwamen steeds meer bloggers bij, die hun eigen koers vaarden en geen behoefte hadden aan een online magazine.
Kun je een positief ding noemen dat het bloggen je gebracht heeft?
Het positieve aan bloggen vond ik het waarnemen van de wereld om je heen op een intensieve manier, omdat elke situatie een potentieel stukje is. Dat maakt het ook meteen een nadeel: de voelsprieten stonden altijd aan en dat kon juist ook vermoeiend zijn. Maar een groter nadeel was de druk die ik mezelf oplegde om dagelijks te bloggen. Die druk is in het begin nog leuk en goed, maar op een gegeven moment stond het me tegen.
Je hebt inmiddels alweer twee jaar niet meer geblogd. Waarom ben je gestopt?
Ik heb altijd geroepen dat als ik weer een vriend zou krijgen, ik zou stoppen met bloggen omdat die uitlaadklep dan niet meer nodig zou zijn. Maar toen ik in 2004 mijn huidige vriend tegenkwam, hield dat me niet tegen. Ik vond het veel te leuk om stukjes te schrijven. En hij vond het ook leuk dat ik schreef (dat was bij eerdere vriendjes wel eens anders). Sterker nog, hij ging zelf ook meer bloggen. In 2009 werd ik zwanger en schreef ik nog steeds, hoewel ik gruwelde van blogposts die alleen maar over kinderen gingen. Toen mijn zoontje werd geboren heb ik nog een paar jaar onregelmatig geblogd, maar een site volschrijven over het moederschap is niet mijn manier van bloggen. Bovendien merkte ik dat ik steeds meer ging censureren waardoor ik op een gegeven moment nauwelijks meer kon schrijven wat ik écht kwijt wilde. Als ik wilde schrijven wat ik echt had gewild, dan had ik over andere mensen geschreven die dat niet willen: collega’s, vriend, familie. En omdat ik opmerkingen kreeg wanneer ik over gevoelens schreef had ik ook geen zin om daar te over te schrijven. Ik was niet meer anoniem genoeg. Mijn site werd weer zoals het begin: een verzameling, dit keer van films die ik keek en optredens die ik bezocht. Ik wil nog steeds mijn site ombouwen naar een plaatjespagina waarop ik zet welke boeken ik heb gelezen, welke concerten ik heb bezocht, etc. Maar dat heeft geen haast, dus komt het er ook maar niet van. 😉
Mis je het?
Ja en nee. Facebook en Twitter zijn leuke vervangers. Maar het echt gaan zitten voor een stukje en schaven aan woorden en zinnen mis ik wel.
Lees je nog wel eens oude blogposts terug?
Soms lees ik wel eens iets terug en altijd herinnert dat me aan het idee om alle blogposts te bundelen en in boekvorm te gieten. Alleen voor mezelf. Er komt een moment waarop ik het ook daadwerkelijk ga doen.
Heb je nog een belangrijke tip voor bloggers?
Nee. Ik vermoed dat het in deze tijd met Facebook en Twitter veel lastiger is om lezers te trekken met een blog. Mensen nemen minder tijd voor het lezen van langere stukken op internet. Ze zijn de 140 tekens van Twitter en foto’s van Pinterest gewend. Dus hulde als je lezers kunt boeien met langere persoonlijke teksten. Je ziet dat de oude bloggarde ook bezig is met ploggen (foto’s maken van je dag en deze posten). Ikzelf lees ook nog maar weinig blogs en steek meer tijd in het lezen van (nieuws)artikelen via Blendle, plogs en Wordfeud dan persoonlijke posts. Als ik eerlijk ben is mijn interesse gewoon verlegd van blogs naar artikelen over wetenschap en nieuws. Eén blogster ben ik overigens trouw blijven volgen: Octaview.nl. Vanwege de schoonheid van haar zinnen en foto’s.
Stripmaker Scott McCloud is vooral bekend door zijn standaardwerken over het beeldverhaal. Nu is zijn eerste graphic novel uit: De beeldhouwer. Een gesprek.
Stripmaker Scott McCloud (Boston, 1960) brak door in de Amerikaanse stripwereld met de vrolijke superheldenstrip Zot!, maar werd vooral bekend door drie standaardwerken over het beeldverhaal. In Understanding Comics (1993) vertelt hij hoe strips werken en over de geschiedenis van het medium, in Reinventing Comics (2000) doet hij twaalf voorstellen hoe het beeldverhaal zich in het digitale tijdperk kan ontwikkelen en in Making Comics toont hij hoe je strips kunt maken (2006). Alle drie de boeken zijn in stripvorm. Ook was McCloud de vader van de 24 Hour Comic, wat uiteindelijk een wereldwijd fenomeen werd. Nu is eindelijk zijn langverwachte graphic novel De beeldhouwer uit.
In De beeldhouwer zit de jonge kunstenaar David Smith in zak en as: zijn carrière begon succesvol maar nu is hij vrijwel vergeten. Het lukt hem ook niet om de ideeën die hij heeft tot mooie sculpturen te maken. Dan krijgt hij van de Dood een aanbod: vanaf nu is hij in staat om alles wat hij kan bedenken met zijn blote handen te creëren. De prijs die hij hiervoor betaalt is dat hij nog maar 200 dagen te leven heeft. Omdat Smith bereid is te sterven voor zijn kunst, gaat hij dit duivelse pact met de Dood aan. Het faustiaanse plot van De beeldhouwer klinkt wellicht bekend in de oren, maar McCloud weet telkens met een nieuwe wending in de plot te komen die niet alleen verrast, maar ook niet-gezocht aanvoelt. Zijn bijna 500-pagina dikke graphic novel is prachtig geschreven en getekend en maakte op deze lezer een diepe indruk. We spreken de stripmaker in Amsterdam, een van de vele haltes tijdens zijn promotietoer. Naast hem zit zijn vrouw Ivy die tijdens het gesprek zo nu en dan op haar tablet beeldmateriaal laat zien om McClouds verhaal te ondersteunen.
De dood is prominent aanwezig in De beeldhouwer. Ben je daar veel mee bezig?
SCOTT MCCLOUD: ‘We weten allemaal dat we een beperkt aantal dagen te leven hebben, alleen weten we niet hoeveel. Ik zou het niet erg vinden om te weten hoeveel tijd ik nog heb. Stel dat ik nog maar honderd dagen te leven heb, dan zou ik daar heel sereen in zijn. Ik zou er het beste van maken en veel tijd met mijn vrouw Ivy doorbrengen. In 2010 ben ik bijna gestorven aan een hartkwaal. Met die bijna-doodervaring kwam de dood erg dichtbij. Mijn vader stierf toen ik 22 was. Hij spendeerde de laatste drie weken van zijn leven met het praten met zijn vrouw over hun leven. Naar zijn gevoel had hij het maximale eruit gehaald en daarom keek hij tevreden en zonder spijt terug. Zo probeer ik ook mijn leven te leiden. Van mijn vader heb ik geleerd het leven op een fractale manier te zien, je weet wel, die meetkundige figuren die zijn opgebouwd uit delen die min of meer gelijkvormig zijn met het figuur zelf. Als mijn leven over tien jaar eindigt, zie ik het als compleet waarbij ieder deel het geheel reflecteert.’
Was er ooit een moment in je carrière dat je net als David in je strip ook een soortgelijke deal met de Dood gesloten zou hebben?
‘Als het zou betekenen dat ik mijn dromen en de ideeën in mijn hoofd waar kon maken, zou ik die deal op Davids leeftijd ook hebben gemaakt. Mits ik het idee had dat ik op geen andere manier zou slagen. Ik heb echter altijd het gevoel gehad dat dit me wel zou lukken, als ik maar genoeg tijd had. Als ik gefaald had en dit naar mijn gevoel kwam door redenen buiten mijzelf, ja dan zou ik die deal wel maken. In Davids geval gaat het na de afspraak met de Dood al snel de verkeerde kant op. David realiseert zich namelijk dat, nu er geen barrières tot succes meer zijn, hij nog steeds begrensd wordt door zijn eigen fantasie en zijn beperkte zelfkennis.’
Hoe zou je deal met de Dood eruitzien? Als het maken van de ultieme comic wellicht?
‘Haha! Ja, zoiets.’
Een belangrijk thema in De beeldhouwer is welke indruk we in de wereld achterlaten en hoe we herinnerd willen worden. Wilde je daarom dit boek maken?
‘Als ik nooit een groot fictieverhaal had gemaakt had iedereen naar mijn carrière gekeken en gezien dat er iets miste. Ze zouden dan een gat in mijn carrière zien waar dit boek had moeten zitten, juist omdat ik zoveel over striptheorie geschreven heb. Dat was een onbalans die ik moest corrigeren. Terwijl ik met het verhaal bezig was, begreep ik dat het weliswaar gaat over een personage dat graag herinnerd wil worden, maar dat het nog meer gaat over een personage dat doodsbang is om vergeten te worden. Dat is een verschil, want met die angst gaat David in tegen wat het is om mens te zijn, omdat we allemaal op een bepaald moment vergeten zullen worden. Zelfs als je Bach, Mozart of Shakespeare bent, zal op de een of andere manier alles wat je maakt op een gegeven moment vergeten worden. Aan het einde van het verhaal kan David dit tot op zekere hoogte accepteren, maar hij blijft er ook tegen vechten. Dat vind ik erg mooi.’
In het nawoord schrijf je dat je voor de personages bestaande modellen hebt gebruikt. Waarom heb je daarvoor gekozen?
‘Dat heb ik dit keer voor het eerst gedaan. Een vriend van me stond model voor David en die kende weer iemand wiens lichaam model stond voor Meg, al heb ik me voor Meg grotendeels laten inspireren door mijn vrouw Ivy. Voor Davids oom Harry stond Ivy’s vader model. Hij stierf vier dagen voordat het boek uitkwam, maar heeft het wel gezien. Het uiterlijk van de andere personages heb ik wel verzonnen. Weet je, ik ben geen Craig Thompson of Jullian Tamaki. Ik bezit niet hun talent om uit mijn hoofd volledig geloofwaardige mensfiguren te bedenken. Ik vond mijn personages nooit warm en levendig genoeg. Daarom helpt het me om naar een echt mens te kijken en naar model te tekenen. Natuurlijk konden de modellen niet elf uur per dag bij mijn tekentafel staan, dus heb ik foto’s en video’s van ze gemaakt. Met strips probeer je in één plaatje het juiste moment te vangen en dat snapshot moet een heel gebaar uitbeelden. Bijvoorbeeld, in de scène dat David zijn beste vriend Ollie op straat ziet en ze elkaar omhelzen, moest ik het exacte moment in het midden van die omhelzing vinden die de hele handeling weergeeft. De beste manier om dat moment te vinden is niet een foto maken, maar video frame voor frame afspelen tot je het juiste beeld gevonden hebt. Net als de fotoreeksen van bewegingen die Eadweard Muybridge maakte aan het begin van de twintigste eeuw. Het is fascinerend om bewegingen in fases te kunnen zien, want dan valt op dat op veel foto’s een beweging niet lijkt op wat die moet voorstellen. Als je een lopende man ziet, zien verschillende momenten uit die beweging er niet uit als lopen, maar bijvoorbeeld als een man die op één been staat.’
Superheldenstrips Waarom heeft het zo lang geduurd voordat je deze strip maakte?
‘Heel lang heb ik met dit verhaal rondgelopen, al sinds ik begin twintig was, misschien nog wel langer. Toen ik 25 jaar oud was had ik het verhaal in principe wel kunnen vertellen, toch heb ik dat telkens uitgesteld. Ik vond dat er nog te veel elementen van het superheldengenre in zaten. De speciale kracht die David krijgt, lijkt op een superkracht en ik heb juist geprobeerd om op verschillende manieren van de superhelden weg te komen. Als een Amerikaanse stripfan zag ik dat genre als een onderdrukkende kracht, omdat het alomtegenwoordig is. Veel mensen in Amerika denken nog steeds dat alle strips over superhelden gaan. Dus probeerde ik in mijn werk de boodschap over te brengen dat strips veel meer kunnen zijn dan dat en dat de meeste van de beste Amerikaanse comics niet over superhelden gaan. De beeldhouwer liet me uiteindelijk niet los, want ik wist dat het een krachtige vertelling kon zijn. Uiteindelijk gaat het boek deels over het accepteren dat het superheldengenre onlosmakelijk verbonden is aan waar ik vandaan kom. Superhelden zullen waarschijnlijk altijd een deel van mijn grammatica uitmaken, net zoals je een accent kunt hebben als je praat.’
Je carrière is immers ook begonnen met een superheldenstrip. Zot! kun je zien als een vrolijke versie van de superheldenmythe.
‘Superheldencomics waren toentertijd erg grimmig en duister. Watchmen van Alan Moore en Frank Millers The Dark Knight Returns vond ik fantastische strips, maar daarna kwamen er veel imitaties uit die vooral de stijl van die strips overnamen maar niet de interessante ideeën. Ik wilde met Zot! die grimmige stijl juist niet overnemen en onderzoeken hoe superheldenverhalen en strips in het algemeen werken. Zot! was een laboratorium waarin ik de verschillende manieren kon ontdekken waarop comics een effect bij de lezer kunnen bewerkstelligen. Tijdens het maken van Zot! kreeg ik hier veel ideeën over en maakte ik veel aantekeningen. Dat werd uiteindelijk de basis voor Understanding Comics.’
Ik neem aan dat het maken van Understanding Comics je leven radicaal veranderd heeft.
‘Understanding Comics heeft mijn leven zeker veranderd. Het is een fun ride. Ik reis veel en kan daardoor met allerlei mensen over strips praten. Met dit boek is de conversatie over strips begonnen en zijn mensen over de mogelijkheden van strips na gaan denken, en dat is precies wat ik ermee wilde bereiken. Ik denk dat voor dit boek uitkwam, mensen dachten dat er veel regels waren waar ze zich aan dienden te houden bij het maken van strips. Het boek introduceerde het idee van strips als een blanco pagina. Ik wil dat een stripmaker vrijheid voelt, dat hij het gevoel heeft dat hij overal strips van kan maken. Een strip kan een sculptuur zijn, een glas-in-loodraam of gemaakt worden met foto’s. Ik wil dat ze weten dat ze in iedere stijl kunnen werken die ze willen, een strip kan realistisch getekend zijn of cartoonesk. Er zijn geen regels!’
Staat de Amerikaanse stripindustrie er beter of slechter voor sinds je 15 jaar geleden Reinventing Comics uitbracht?
‘Het gaat veel beter. De Amerikaanse stripindustrie is veel diverser geworden. Wat betreft de reputatie van de strip, de balans in de seksen, en de literaire en artistieke kwaliteiten zijn we erg vooruit gekomen. De graphic novel markt is veel gezonder dan voorheen. De boekwinkels hebben het wel erg moeilijk, maar dat is eigenlijk over de hele wereld zo. Daardoor zijn de verkoopcijfers niet altijd geweldig. Toch hebben we een gezonde graphic novel omzet en ook ontwikkelt de strip gericht op kinderen zich goed. Dit is erg goed voor de lange termijn. De grote uitgeverijen DC Comics en Marvel gaan op het vlak van emancipatie en gendergelijkheid vooruit, maar hebben nog een lange weg te gaan. Ondertussen nam het aantal jonge vrouwen dat strips maakt alleen maar toe in de afgelopen jaren. Meer meisjes lezen manga en strips voor alle leeftijden. Op het gebied van de representatie van verschillende etniciteit in strips hebben we nog een lange weg te gaan. Er zit een sterk Aziatisch component in de stripindustrie, maar African Americans zijn echt nog steeds in de minderheid.’
Infinite canvas Na al je boeken over hoe strips werken en over welke vormen strips in de digitale wereld kunnen aannemen, is De beeldhouwer een ouderwets gedrukte graphic novel. Waarom?
‘Eigenlijk spelen er twee vragen. Waarom terug naar het vertellen van fictie verhalen en waarom dan een gedrukt boek en geen online comic? Ik had dit verhaal al decennia in mijn hoofd. Ik zag het altijd voor me als een gedrukte graphic novel, want dat was alles wat we indertijd hadden. Het idee dat een verhaal over een beeldhouwer ook een object is dat je vast kunt houden, trok mij aan. Daarbij komt dat de stripindustrie ervoor zorgt dat ik vijf jaar lang in mijn tekenstoel heb kunnen zitten om het boek te maken. Dat is niet het geval bij digitale strips: daar wordt nog niet genoeg geld mee verdiend omdat die industrie nog niet volwassen is.’
Ben je teleurgesteld in wat er tot nu toe met digitale strips en motion comics is bereikt?
‘Ik had gedacht dat we nu wel verder zouden zijn, ja. Ik heb met het medium geëxperimenteerd en anderen hebben spannende experimenten uitgevoerd. Sommigen doen dat nog steeds. Maar het gaat langzamer dan ik had gehoopt, dus heb ik er een tijdje afstand van genomen en een graphic novel gemaakt. Wat mij betreft is de digitale revolutie nog niet af. Ik ben niet tevreden over de manier waarop we digitale strips lezen. Die manier is niet zo natuurlijk en intuïtief als dat we papieren strips lezen. Een van de belangrijkste dingen als je een lang verhaal leest, is dat je oog nooit van het papier afdwaalt. Je kunt duizend gedrukte pagina’s lezen zonder dat je ziet dat je hand de bladzijde omslaat. Zo hoort het online ook te zijn, maar dat is nog niet het geval. In geen enkel online model of mobiele manier om strips te lezen, wordt, bij het navigeren naar de volgende pagina, je oog niet afgeleid om buttons in te drukken of om scrollbars te gebruiken.’
Vind je dat je idee van het infinite canvas, waarin het scherm een venster is en de pagina van een online comic in principe oneindig is, is aangeslagen en grootschalig wordt toegepast?
‘Er wordt wel met dit idee geëxperimenteerd. In Korea is het zelfs een standaard geworden. De meeste online strips die daar gemaakt worden zijn in de vorm van de singuliere ononderbroken leesstrook. Wat mij opvalt als ik naar dit soort scroll-comics van over de hele wereld kijk, is dat de plaatjes meestal op dezelfde afstand van elkaar zijn geplaatst. Dus de goot, de ruimte tussen de plaatjes, is altijd even breed. Waarom? Men imiteert dus weliswaar de vorm van infinite canvas comics zonder de andere hulpmiddelen die erbij horen te gebruiken. De afstand tussen de plaatjes is een zeer waardevolle verteltechniek: op die manier kun je het gevoel van tijd dat je tijdens het lezen ervaart, manipuleren. Dat bijna niemand hier nog gebruik van maakt heeft met gewoonte maken. Het kost minstens tien, twintig jaar om te realiseren wat er in potentie allemaal mogelijk is. Toen de comic werd uitgevonden, waren die boekjes niet meer dan een verzameling van eerder verschenen krantenstrips. Niemand dacht eraan om de pagina op een andere manier te gebruiken, ze zagen alleen een plek waar ze de strookjes op konden plaatsen. Hetzelfde geldt nu voor webcomics, digitale strips en motion comics: we beginnen net.’
Cosplay vind ik een leuk en fascinerend verschijnsel. Tijdens Animecon 2015 interviewde ik enkele aardige cosplayers over hun passie. Wat is de lol van cosplay?
While Derf Backderf visited Amsterdam to promote the Dutch edition of My Friend Dahmer I interviewed him at the Americain Hotel. After the interview he drew a picture of Joey Ramone in my copy of Punk Rock & Trailer Parks. Both comic books I highly recommend.
Bob Murawski (Detroit, 1964) gaf vrijdagmiddag een zeergeslaagde masterclass editing op het Imagine Film Festival. Dit jaar is de Oscarwinnaar een van de speciale gasten op het filmfestival, dus laten we hem de stad niet verlaten zonder een uitgebreid interview.
‘Is dit interview voor jullie blad of online?,’ vraagt Murawski als ik bij hem aanschuif in het restaurant van Eye, anderhalf uur voor de openingsavond van Imagine. “Ik hou namelijk erg van filmbladen. Als kind las ik tijdschriften als Famous Monsters of Filmland en The Monster Times. Ik kocht Fangoria vanaf het eerste nummer. Ik geloof in print, niet in online” zegt Murawski. Ik moet hem teleurstellen, het interview is voor de site. “Misschien kan er een fragment toch in het blad staan?’
Gelukkig kan ik de editor vertellen dat er vier jaar geleden een uitgebreid interview met hem in Schokkend Nieuws #90 stond. Murawski distribueert met zijn bedrijf Grindhouse Releasing namelijk ook genrefilms en toentertijd had hij veel moeite gestoken in het monteren en uitbrengen van Gone with the Pope, een onvoltooide amateurproductie uit 1976 van Duke Mitchell.
‘Ik hou van lowbudgetfilms en exploitation films, want ik hou van dingen die anders zijn. Films die verrassen. Films met gore, bloed en gekke, ongewone dingen. Ik hou van het bizarre en onverwachte. Ik ben niet zo van de conventionele mainstream films,’ ligt Murawski zijn liefde voor de genrefilm toe.
Army of Darkness, de eerste (en beste) Spider-Man-trilogie, The Gift, Dracula Untold, The Hurt Locker en de Poltergeist remake, zo maar een handje vol films die Bob Murawski gemonteerd heeft. Opvallend veel titels van regisseur Sam Raimi inderdaad, de twee heren kunnen het dan ook goed met elkaar vinden. Een vriend van Murawski werkte mee aan Raimi’s Darkman en zo kon hij op de set van die film aan de slag als productie-assistent en later zelfs als assistant-editor. ‘Tijdens de productie van Darkman kreeg ik de kans om de editor te zijn van een lowbudgetfilm en die kans heb ik gegrepen. Danger Zone III had slechts een budget van 100.000 dollar. Een echte exploitation film a la Roger Corman dus én een bikermovie. Daar hou ik van!’
Hoe verliep je eerste echte klus als editor?
‘De producent en ster van de Danger Zone-serie is Jason Williams. Hij is bij cultfans vooral bekend als Flesh Gordon, de pornoparodie van Flash Gordon. Ik was assistent-editor geweest bij Danger Zone II: Reaper’s Revenge en daarna vroeg Williams me als editor voor zijn volgende film. Dat was een grote stap voorwaarts, maar ik had tijdens mijn studiejaren mijn eigen films gemonteerd, dus ik sprong in het diepe. Mijn gebrek aan ervaring compenseerde ik door heel lange dagen te maken. Ik werkte 16 uur per dag, de hele week door. Ik leefde praktisch in de montagekamer. Op het eindresultaat ben ik erg trots en ik vind de film erg vermakelijk. Toen ik die film had gemonteerd kon ik weer aan de slag bij Darkman, want daar waren ze toen nog steeds mee bezig. Ik denk dat Raimi en Robert Tapert, de producent van de film, onder de indruk waren van het feit dat ik mijn baan bij hun film van 20 miljoen dollar had opgezegd om aan een lowbudget film te werken en om als editor een stap verder te komen. Ik denk dat ze me daarom de kans gaven om aan Army of Darkness te werken. Dat vond ik fantastisch, want ik was een enorme fan van Evil Dead. Deel 2 vond ik te veel een comedy, maar ik was een fan van Sams werk.’
Heb je een standaardmanier van werken en een bepaalde manier waarop je met het filmmateriaal aan de slag gaat?
‘Mijn methode is eigenlijk heel grondig te werk gaan. Ik bekijk alle daily’s om de beste takes te vinden en maak aantekeningen. Sommige editors concentreren zich op één take en proberen van daaruit te werken. Ik probeer van ieder shot het beste stukje materiaal te vinden. Ik wil een zo goed mogelijke film maken, en dat geldt al voor de eerste gemonteerde versie. Die moet zo precies mogelijk zijn om het materiaal van dienst te zijn.’
Is je methode veranderd sinds je digitaal monteert?
‘Digitaal monteren is anders, maar vereist dezelfde discipline als analoog monteren. Je moet het materiaal heel goed kennen, geen stukje onbezien laten. Het grote verschil is dat als je filmmateriaal monteert, je de eerste poging al zo precies mogelijk wil maken. Als je op de verkeerde plek een cut maakt, dan moet je het stukje film weer langer maken en er een stuk tape opplakken. Dat soort littekens zie je altijd als de film geprojecteerd wordt. Met digitaal heb je dat probleem niet, dan blijft het materiaal er altijd netjes uitzien.’
Army of Darkness was je eerste echte montageklus voor Raimi.
‘Army of Darkness was de eerste studiofilm die digitaal is gemonteerd. Sam Raimi was overigens de co-editor. Hij werkte aan de tweede helft van Army of Darkness en ik aan de eerste. We begonnen met ouderwetse filmmontage, maar op een gegeven moment doemde een belangrijke screening met producent Dino De Laurentis op. We waren zo erg achter op schema dat we de gok waagden en overstapten op digitaal monteren. Dat stond toen nog echt in zijn kinderschoenen. Het AVID-systeem bestond nog niet. De resolutie van het beeld was niet best, het leek wel een videogame uit die tijd. De computers waren niet sterk genoeg en konden maar 12 frames per seconden afspelen, wat een nogal schokkerig beeld gaf. Toch konden we op deze manier snel werken en binnen de zes weken die we hadden voor de viewing een versie in elkaar zetten. Het was gekkenwerk, maar het lukte.”
Raimi laat soms twee editors te gelijk aan een film werken. Hoe gaat dat in zijn werking?
‘Dat werkt eigenlijk niet. Aan de twee films die Raimi na Army of Darkness maakte, The Quick and the Dead en For the Love of the Game, mocht ik van de studio’s niet meewerken als editor omdat ik nog niet genoeg credit had opgebouwd. Bij For the Love of the Game gebruikte Raimi twee editors, waarschijnlijk omdat ze weinig tijd hadden. In plaats van iedere editor een deel van de film te laten monteren, liet hij ze beiden de hele film apart in elkaar zetten. Verschrikkelijk! Toen Raimi The Gift ging maken was een van die twee editors niet beschikbaar dus vroegen ze mij erbij. Arthur Coburn en ik monteerden dus allebei de film en hadden uiteindelijk twee heel verschillende versies. Coburns benadering en stijl zijn anders dan hoe ik monteer. Beide versies bekeken we achter elkaar en de volgende dag begon het hermontageproces. We bekeken van beide versies iedere scène. Dus we begonnen met scène 1 van mijn versie gevolgd door die van Coburn. Sam koos dan bijvoorbeeld het eerste shot van mijn versie, het tweede shot van Coburn en daarna shot drie en vier van mijn versie. Soms koos hij in het geheel voor een gemonteerde scène van Arthur of mij. Maar zo simpel werkt het niet. Als je monteert, vormen shot 1,2 en 3 een geheel. Het ene shot volgt op het andere. Als je tussen shot 1 en 3 het tweede shot van de andere versie plakt, past dat niet. Alsof je een stukje uit een andere puzzel probeert te plaatsen. Het ritme is anders, soms matchen de shots niet omdat ze van een andere kant gedraaid zijn. Er zijn honderden redenen te bedenken waarom zo’n frankenstein-versie niet werkt. Ik vond het een ramp. We waren heel veel tijd kwijt om dit te laten werken. Ik wil niet arrogant overkomen, maar we hebben het opgelost door vooral mijn versies te gebruiken.’
Was er een bepaalde sequentie of scène uit de Spider-Man-films die moeilijk te monteren was maar weer je erg blij mee bent?
‘De metrosequentie uit Spider-Man 2 vond ik erg goed gelukt. Het was de eerste sequentie waar we mee begonnen, al in de preproductiefase. Het eerste wat we opnamen waren de plates, de achtergronden, in Chicago. Je hebt in New York namelijk geen metrotrein die verhoogd boven de straat loopt, maar wel in Chicago. Die sequentie was enorm gecompliceerd. Gedurende de hele productieperiode kwamen er stukjes materiaal binnen. Sam nam delen op met de acteurs, de second unit maakte opnames met de stuntmensen, sommige shots waren visuele effecten.’
Ik neem aan dat je vaak onafgewerkte beelden zit te monteren bij deze special-effectsfilms.
‘Klopt en dat werkt best gek. Vaak beginnen we met een storyboard, statische tekeningen die ik dan monteer om een idee van de scène te krijgen. De audio is dan van de acteurs die in een sessie bij elkaar zitten om het hele script door te nemen, de zogenoemde ‘Table Reading’. Ik zet die stukken dialoog dan op de juiste plek in deze storyboardfilms, en zet er geluidseffecten en tijdelijke muziek onder uit andere films. Op die manier heb je altijd een versie van de scène. De volgende fasen is een soort ruwe animatieversie. Dan laten ze elementen uit het storyboard bewegen in het programma After Effects. De scènes zijn dus constant in ontwikkeling. Daarna worden 3D effecten en de greenscreenopnames met de acteurs toegevoegd. Dat is allemaal heel veel werk, maar om ten alle tijden een scène te hebben waar je naar kunt kijken, is een enorme hulp. Je krijgt bij die storyboardfilms namelijk al een aardig idee van hoe een scène verloopt. Die metroscène waar ik het net over had, was ingeschat op een budget van 18 miljoen dollar, maar we hadden er maar 12 miljoen voor. Door de storyboardfilm konden we zien wat wel en niet werkte en wat we uit de sequentie konden halen om binnen budget te blijven.’
The Hurt Locker heb je samen met je vrouw Chris Innisgemonteerd. Hoe ging dat in zijn werking?
‘Na Spider-Man 3, waar er zoveel bemoeienis was en dingen zo ingewikkeld waren, was het erg verfrissend om The Hurt Locker te monteren. Een film vrijwel zonder special effects, en ik kon samenwerken met mijn vriendin en bondgenoot. Bij Raimi is de hele film van tevoren in storyboards uitgedacht, terwijl Regisseur Kathryn Bigelow weinig gebruikmaakt van storyboards. Ze repeteert met de acteurs en dan neemt ze de scène op met iets van vier camera’s die het geheel opnemen alsof het echt gebeurt, zoals in een documentaire. We hadden in totaal 200 uur materiaal om een film van 2 uur mee te maken. Het was echt een spelt in een hooiberg vinden. Normaal gesproken werk je met standaard setups. Van een scène schiet je een mastershot, daarna neem je de close-ups op, etcetera. Als ik een close-up nodig had waarin de acteur een bepaalde zin uitspreekt, moest ik uren materiaal doorspitten. Daarom was het fijn samenwerken met mijn vrouw, zo konden we allebei die kleine momenten vinden. Omdat we elkaar zo goed kennen, konden we gewoon ruzie maken, en waren er geen egoproblemen.”
‘Het draaien met meerdere camera’s tegelijk kan grote problemen geven. Bij de opnames van The Hurt Locker hebben de camera’s elkaar soms in beeld. Die shots kun je dan niet gebruiken. Veel materiaal was onbruikbaar omdat de shots over de 180-graden-as gingen. Als dat gebeurt rennen mensen opeens de verkeerde kant op ten opzichte van het shot ervoor. Soms moesten we daardoor de beelden spiegelen en dat gaf veel commentaar omdat de emblemen op de uniformen daardoor aan de verkeerde kant zitten. Mensen die veel van de militaire wereld weten, dachten dat onze kostuumontwerpers er een potje van hadden gemaakt terwijl het eigenlijk gespiegelde shots waren.’
Wat mij opviel is dat jullie het verhaal vertellen vanuit het perspectief van de drie hoofdrolspelers. Soms breken jullie daar echter mee en komt de camera dicht bij de vijand en kijken we met hen mee.
‘Daar kies je voor om suspense te creëren. Je moet iedere techniek gebruiken die het beste drama oplevert. We zagen Hurt Locker als een suspense film. Een andere benadering dan die van het script uitging. In het script kregen de drie hoofdpersonen evenveel aandacht, het was een karakterstudie van deze drie mannen in een oorlogssituatie. We hebben in de montage het perspectief verschoven naar één van hen, het personage dat door Jeremy Renner gespeeld wordt. De eerste versie van de film was vier uur lang, omdat het een wijd point of view had. We hadden geluk dat Bigelow open stond voor die veranderingen. Schrijver en producent Mark Boal gaf meer weerstand, maar ook hij zag op een gegeven moment in dat het beter was om op één personage te focussen. Het had uiteindelijk ook een film van drie uur kunnen zijn, maar volgens mij werkt hij beter als strakkere suspensevolle film.’
Is je leven door het winnen van Oscar veranderd?
‘Niet echt. Het winnen van een Oscar is nooit een doel van me geweest. Aangezien ik vooral geïnteresseerd ben in genrefilms en die nooit een Oscar krijgen, had ik nooit gedacht er eentje te winnen. Het is cool dat het me overkomen is en het is toch een soort erkenning voor je werk, maar ik had het leuker gevonden als ik hem gewonnen had voor Drag Me to Hell of een van die films. De Oscar heeft mijn carrière niet echt verder geholpen. Een maandje is het een big deal, daarna is iedereen het weer vergeten.’
Stripmaker Derf Backderf zat op de middelbare school met latere seriemoordenaar Jeffrey Dahmer en maakte daar een aangrijpende striproman over. ‘Ik zorgde ervoor dat ik nooit alleen met hem was.’
Jeffrey Dahmer (1960-1994) werd op 22 juli 1991 in Milwaukee, Wisconsin gearresteerd voor de moord op zeventien jonge mannen. In zijn appartement werden verminkte stoffelijke overschotten gevonden. Dahmer had seks met de lijken, soms at hij ze. Al in zijn tienerjaren werd Dahmer geplaagd door extreme fantasieën waarin hij seks had met dode mannen. Deze fantasieën en zijn fascinatie voor anatomie, maakten van hem een monsterlijke moordenaar die zijn slachtoffers zocht in de homoscene. In Mijn vriend Dahmer vertelt de Amerikaanse stripmaker Derf Backderf op indringende wijze over Dahmers jeugd.
In de jaren zeventig zat Backderf met Dahmer op de Revere High School in Ohio: ‘De eerste keer dat Dahmer me opviel was op junior high school. Hij was gewoon een van die stille, nerdy kinderen. Sociaal gehandicapt en een beetje vreemd. Maar dat geldt voor veel kinderen. Ik was zelf ook zo’n nerdy joch,’ herinnert Derf zich terwijl hij in een kop koffie in Café Americain roert. Amsterdam is de laatste halte van zijn Europese promotietour. ‘Later werd zijn gedrag buitensporiger en viel het meer op.’ Dahmer verwierf een dubieuze status op school door in het openbaar epileptische aanvallen te veinzen en het spraakgebrek en de spastische tics van iemand met hersenbeschadiging na te apen. Backderf en zijn vrienden deden dit na en vormden een soort van fanclub. ‘Vergeet niet dat we in een klein stadje woonden waar we ons dood verveelden, er was geen reet te doen. We grepen alles aan wat de verveling doorbrak en Dahmers act zorgde daarvoor. We moesten daar erg om lachen en dat moedigde hem aan ermee door te gaan. Hij begon bij ons rond te hangen.’ Later ontdekte de stripmaker dat Dahmer zijn moeder imiteerde. Joyce Dahmer was geestesziek en had last van spastische aanvallen.
Stokslagen
Backderf zet in de striproman op effectieve wijze zijn relatief normale thuissituatie tegenover die van Dahmer wiens ouders een vechthuwelijk hadden. Oog voor Jeffrey hadden ze niet. Toen hij geplaagd werd door seksuele fantasieën waarvan hijzelf ook wel wist dat deze niet normaal waren, probeerde Dahmer zijn geest te verdoven door zich elke dag vol te gooien met alcohol. ‘Anderen over zijn fantasieën vertellen was geen optie, want dan had hij ook moeten zeggen dat hij homoseksueel was. In de jaren zeventig kwam je als tiener op de middelbare school niet uit de kast. Dahmer kon niet bij zijn geesteszieke moeder terecht, noch bij zijn vader die antihomo is. Hij stond er altijd alleen voor en dat is de vloek van zijn leven.’
De stripmaker verbaast zich in zijn boek over het feit dat volwassenen niets doorhadden. De leraren merkten niet dat Dahmer stomdronken in de klas zat. Slechts één keer werd hij betrapt. Vreemd genoeg liet de rector Dahmer kiezen tussen zijn ouders op de hoogte brengen of tien stokslagen. Dahmer koos voor het laatste. ‘Deze scène toont goed hoe ze toentertijd met drugs- en drankgebruik omgingen. Als de school simpelweg zijn ouders op de hoogte hadden gesteld, waren dingen misschien anders verlopen. Al vermoed dat ik dat Dahmer toen al niet meer te redden was.’
De scène zit niet in de Amerikaanse editie, wel in de Nederlandse en andere vertalingen. ‘Daar zit geen complot achter, hoor. Ik kwam pas over dit incident te weten toen het boek al bij de drukker lag. Dahmer had in het televisie-interview met Stone Phillips wel verteld dat hij een keer gestraft was voor zijn drankgebruik, maar gaf geen details. Na alles wat hij had gedaan, schaamde Dahmer zich voor het feit dat hij als tiener stokslagen tegen zijn kont had gekregen. Nogal opmerkelijk.’
De geschiedenis van Dahmer zit vol met momenten waarin hij de dans ontspringt. Backderf toont dat Dahmer midden in de nacht door de politie wordt aangehouden omdat hij, onder invloed, tijdens het autorijden slingerde. Een van de agenten ziet de vuilniszakken liggen waarin Dahmers eerste slachtoffer zit, maar opent ze niet. Hij gelooft Dahmers leugen dat hij ’s nachts wat afval naar de vuilnisbelt brengt omdat hij niet kan slapen en laat hem gaan.
Bloedeloos
Overigens laat Backderf niets van de moord zien. ‘Dat verhaal is al vaak verteld, zeker in de Verenigde Staten. Er zijn zo’n tweehonderd boeken over Dahmers misdaden, iets van vijf films. Ik vertel graag iets nieuws. Niet het verhaal over het monster, maar dat van de getroebleerde jongen die een monster wordt. Zodra Dahmer gaat moorden verlies ik mijn interesse in hem.’
Vanaf het moment dat Dahmer in 1994 werd vermoord door een medegevangene, maakte Backderf enkele korte verhalen over hem. Hij bracht in eigen beheer een comic van 24-pagina’s uit, maar was daar niet heel tevreden over. Voor de graphic novel deed hij uitgebreid research. Backderf sprak met oud-klasgenoten, docenten, nam politie- en FBI-dossiers en interviews met Dahmer door en baseerde veel op zijn eigen herinneringen, foto’s en dagboeken uit die tijd. Voordat uitgeverij Abrams het wilde uitgeven had Backderf met zijn idee bij zo’n beetje iedere stripuitgeverij aangeklopt. ‘Waarschijnlijk dachten ze dat het een boek over kannibalisme en necrofilie zou worden, daar denken de meeste mensen aan als ze de naam Dahmer horen. Ze geven misschien een zombiekookboek uit, maar op de een of andere manier schrokken ze hiervan terug. Wellicht vonden ze mijn tekenstijl niet goed. Dat kan natuurlijk ook.’
Backderfs cartooneske tekenstijl lijkt niet helemaal te rijmen met de waargebeurde vertelling, maar je zou ook kunnen stellen dat die stijl het zware onderwerp beter verteerbaar maakt. ‘Misschien. Ik teken op de manier waarop ik kan tekenen. Het was geen artistieke keuze. Voor dit boek heb ik geprobeerd realistischer en meer rechttoe rechtaan te tekenen dan in mijn eerdere werk. I was trying to draw my ass off. Het is het beste wat ik op dat moment kon maken.’
In de epiloog van de striproman verneemt Backderf van zijn vrouw, die net als hij journalist is, dat Dahmer is gearresteerd voor een reeks moorden. ‘Op dat moment komt je hele schoolverleden volledig in een ander daglicht te staan, op een zeer sinistere wijze. Daar hebben we allemaal problemen mee gehad en heel wat slapeloze nachten. Vooral het besef hoe dichtbij we bij die eerste moord zijn geweest. Je vraagt je toch af of je zelf ooit gevaar liep. De laatste paar jaar op de middelbare school was ik steeds behoedzamer bij Dahmer. Ik zorgde ervoor dat ik nooit alleen met hem was. Instinctief voelde ik aan dat er iets mis met hem was. Ik vertrouwde hem niet.’
Derf Backderf. Mijn vriend Dahmer Scratch Books.
[hr]
Derf Backderf John ‘Derf’ Backderf (Richfield, 1959) is een gelauwerd stripmaker, politiek cartoonist en journalist. Zijn strip The City, een rauwe, politieke satire op het leven in de grote stad, liep van 1990 tot 2014 en is in meer dan 140 weeklys gepubliceerd. In 2009 kwam Punk Rock and Trailer Parks uit, een hilarisch verhaal over het punktijdperk in Akron, Ohio. Onder de titel Trashedmaakt hij een serie stripverhalen geïnspireerd op het jaar dat hij als vuilnisman werkte.
Dit artikel is gepubliceerd in VPRO Gids#11 (2015).
Aardmans Shaun the Sheep dook voor het eerst op in de Wallace &Gromit-film A Close Shave en kreeg later een eigen succesvolle televisieserie. Nu is er een feature rondom het sympathieke schaap. Een telefonisch onderonsje met Richard Starzak die samen met Mark Burton de film schreef en regisseerde.
Hoe moeilijk is het om een film zonder dialoog te maken?
‘Net als de televisieserie wilden we een verhaal met zo min mogelijk verbale communicatie vertellen. Dat was erg moeilijk, maar ook ontzettend leuk. We hebben twee jaar aan het script gewerkt, zelfs nog tijdens het filmen. The Artist was een belangrijke invloed en ook Pixars WALL-E. Daar zit een half uur zonder dialoog in, wat ik het beste deel vind. Zonder dialoog zijn scènes waar emoties in overgebracht moeten worden het moeilijkste te animeren. De scène waarin Shaun en de rest van kudde somber zijn omdat de boer ze niet meer herkent en dus wegstuurt, was daarom erg lastig. We hebben in sommige shots verschillende reacties van Shaun uitgeprobeerd om te zien welke het beste werkte.’
Welke sequentie was het leukste om te maken?
‘De scène in het restaurant is mijn favoriet. De dieren, verkleed als mensen, proberen de andere gasten in het restaurant na te doen om niet door de mand te vallen. Erg leuk om te regisseren omdat er zo veel fysieke comedy in zit.’
Als de kudde door de stad op zoek is naar hun baasje de boer, moest ik aan de Muppet-films van Jim Henson denken.
‘Ik ben een groot fan van de Muppets. In deze film wilden we de persoonlijkheden van de dieren in de kudde en de onderlinge relaties meer uitdiepen. Ik denk dat die aanpak inderdaad wel lijkt op de Muppets, al is de film niet bedoeld als hommage.’
Shaun schijnt nogal populair te zijn in het Midden-Oosten. Er worden daar zelfs live-shows opgevoerd. Kun je dat verklaren?
‘Ik denk dat het een combinatie van factoren is. De beste animatiefiguren zijn te herkennen aan hun silhouet en Shaun heeft ook zo’n herkenbaar ontwerp. Ook de visuele humor, vergelijkbaar met slapstick uit de stille film, doet het over de hele wereld goed. Het ontbreken van dialoog is ook belangrijk voor de aantrekkingskracht. We hebben veel studie gedaan naar de bewegingen en expressies van de personages. Bij Shaun moet je veel met zijn ogen doen, want hij heeft geen wenkbrauwen. Hoe onze ogen reageren op bepaalde processen in het brein is universeel over de hele wereld. Als je bijvoorbeeld naar beneden kijkt probeer je je een telefoonnummer of iets abstracts te herinneren.’
Zijn er nog plannen voor nieuwe films met Wallace & Gromit?
‘We willen er zeker nog meer maken, maar Nick Park werkt op dit moment aan een film waar ze niet in voorkomen. Het kan dus nog even duren.’
Op het Haff kun je op 21 maart kennismaken met Richard Starzak en Mark Burton. Dan geven ze namelijk een masterclass voor publiek. Ook is een programma korte films van de Aardman studio te zien en Shaun the Sheep The Movie. Vanaf 25 maart draait Shaun in de bioscoop.
Het Holland Animation Film Festival is van 18 t/m 22 maart 2015.