Het HAFF bestaat 30 jaar. Reden om tijdens de 18e editie van het festival terug te blikken en vooral naar de huidige stand van zaken in de Nederlandse animatiewereld te kijken. Festivaldirecteur Gerben Schermer: ‘Ik mis de humor een beetje.’
Op de 18e editie van het jaarlijkse Holland Animation Film Festival (HAFF) in hartje Utrecht worden ruim 400 films vertoond, er zijn talkshows, lezingen, diverse competities, presentaties en installaties op het snijvlak van kunst en animatie. Hoofdthema is sport en beweging vanwege de start van de Tour de France in Utrecht. Er wordt teruggeblikt maar vooral vooruitgekeken.
Festivaldirecteur Gerben Schermer: ‘Vanwege het 30-jarig jubileum hebben we speciale aandacht voor de makers van toen en nu. Paul Driessen heeft er in belangrijke mate aan bijgedragen dat Nederland vanaf de jaren 1970 internationaal een plaats heeft verworven op het gebied van de autonome animatiefilm. Driessens nieuwste film Cat Meets Dog gaat bij ons in première. Ook tonen we een overzicht van zijn oeuvre.’
‘Als je kijkt naar wat er dertig jaar geleden werd gemaakt en nu, dan mis ik de humor een beetje bij de huidige animaties. Humor zie je wel terug in de publieksfilm en in animatieseries op televisie zoals The Simpsons en South Park, maar er worden relatief weinig humoristische shorts gemaakt. Dat kan zijn omdat de makers noodgedwongen een nieuwe markt proberen te vinden, maar het komt ook omdat animators zichzelf steeds serieuzer zijn gaan nemen. Men wil laten zien dat animatie niet alleen entertainment is, maar ook een middel om maatschappelijk commentaar over te brengen op een literaire of kunstzinnige wijze.’
Grote ambitie
‘Op dit moment zijn er in Nederland interessante ontwikkelingen op het gebied van animatiefilm. We hebben de ambitie om lange animatiefilms te maken en sinds 2012 zijn er al vijf features gemaakt, waarvan Trippel Trappel: Dierensinterklaas de recentste is. Wat die producties de sector zouden moeten brengen, en dat gaat volgens mij ook gebeuren, is dat je een klimaat creëert waarin filmmakers van de ene productie naar de andere kunnen hoppen en dat ze zo hun geld kunnen verdienen. De vaardigheden die ze hierdoor ontwikkelen kunnen ze weer gebruiken bij het maken van korte films. Overigens is kleinschaligheid nog wel een kenmerk van de Nederlandse animatie-industrie, ik denk niet dat je hier een lange film volledig met Nederlands geld kunt financieren. Het zijn coproducties met andere landen.’
Eigen stijl
‘Andere belangrijke ontwikkelingen komen van de jonge generatie makers die een ander soort films op een nieuwe manier willen maken. Samen met festival Anima in Brussel hebben we een filmprogramma samengesteld waarin het beste te zien is van Belgische vakopleidingen, de AKV St. Joost in Breda, Willem de Kooning in Rotterdam, Hogeschool voor de Kunsten Utrecht en de Gerrit Rietveld Academie Amsterdam. Dat werk is zeer uiteenlopend, maar wat mij bijvoorbeeld opvalt is dat computertechnologie niet langer de stijl van de film bepaalt. Neem Little Freakvan Edwin Schaap. Die film is weliswaar met de computer gemaakt, maar het is niet een typische computerfilm. In 3,5 minuut wordt een goed en dramatisch verhaal verteld. Het verhaal heeft een open eind en daar hou ik van. Wile E. van Christopher Holloran vind ik een mooie, verrassende film met fantastische humor, over een meisje in New York dat een langeafstandsrelatie heeft met een jongen in Amsterdam. Ze bellen met elkaar, maar eigenlijk zeggen ze niets. Als die jongen heel terloops vertelt dat hij een moord heeft gepleegd, reageert dat meisje er nauwelijks op. Holloran heeft goed gekeken hoe hij het verhaal het beste in beeld kan brengen en dat doet hij op een verrassende manier door geanimeerde krabbels te vermengen met live-action opnames.’
Autonoom
‘Bij de HKU zie je dat de nadruk is komen te liggen op autonome films en minder op de opdrachtfilm. Dat is bij St. Joost al langer het geval: studenten worden begeleid om hun eigen ideeën in beeld te brengen en een persoonlijke stijl te ontwikkelen. Korte films van St. Joost vallen vaak in de prijzen. De opleiding is misschien wel de laatste kans om persoonlijke films te maken, want daarna moet er brood op de plank komen. Dan gaan de animators wellicht voor een studio werken en hebben ze geen tijd meer voor eigen werk.
‘Waar nieuw talent na de opleiding terechtkomt, is moeilijk te zeggen. Daarom is het belangrijk dat er echt een animatie-industrie in Nederland komt, zodat mensen gestimuleerd worden om in het medium door te gaan. Je raakt nu veel talent kwijt omdat ze andere dingen gaan doen. Gelukkig beginnen veel studenten zelf bedrijfjes. Hier in Utrecht zijn er een paar zoals studio Job, Joris & Marieke. Hun film A Single Life is genomineerd voor een Oscar. Ter gelegenheid van de start van de Tour maakten ze Bon Voyage.’
Experiment
‘Wat ik erg interessant vind is dat we animatie steeds meer in verschillende verschijningsvormen zien. Animators experimenteren en zoeken naar een nieuw publiek. We zien veel animatie in kunstinstallaties waarin makers experimenteren met nieuwe manieren van vertellen. Daarom besteden we sinds onze vorige editie vrij veel aandacht aan installaties. Die vertonen we op verschillende locaties in de stad en dat maakt ze goed zichtbaar. We hebben de wereldpremière van Februar van Maarten Isaäk de Heer, een panoramische koepelinstallatie waarin de relatie tussen mens en natuur aan de tand gevoeld wordt in een kil, winters landschap. De Heer gebruikt 360° beeld om een verhaal te vertellen. Als toeschouwer ben je dus omringd door het verhaal.’
Het Holland Animation Film Festival is van 18 t/m 22 maart 2015.
Hellboy is een van mijn favoriete striphelden: hij ziet eruit als een duivel, maar is een good guy. In een wereld vol folkloristische verwijzingen, bovennatuurlijke elementen en als Shakespeare sprekende schurken relativeert Hellboy de situatie met droogkomische opmerkingen. Niet slecht voor een monster dat eigenlijk in de wereld werd gebracht om de Apocalyps te ontketenen.
In de Amerikaanse stripwereld die gedomineerd wordt door superhelden, is Hellboy een vreemde eend in de bijt. Met een rode huid, hoeven als voeten, een staart, een rechterhand van steen en een tweetal hoorns die uit zijn voorhoofd groeien, maar die hij klein houdt om ‘op straat niet op te vallen’, doet het demonische uiterlijk van dit duivelskind zijn naam eer aan. Kwaadaardig is hij echter niet, in tegendeel: Hellboy bestrijdt in dienst van het Bureau for Paranormal Research and Defence bovennatuurlijke monsters en kwaadaardige krachten. Eigenlijk is Hellboy dus toch een soort superheld.
Mike Mignola
De expressieve tekenstijl met het sterke licht-donkercontrast van stripmaker en geestelijk vader Mike Mignola, is een andere reden waarom ik deze strip graag lees. Bovenstaand stripplaatje is afkomstig uit het verhaal Wake the Devil. Een prachtig stukje grafische kunst dat niet zou misstaan in een galerie of museum. Hellboy gaat op de vuist met de mythologische figuur Hekate, die dit keer de vorm heeft van een monsterlijke, slangachtige vrouw. Tijdens het gevecht probeert Hekate onze held ervan te overtuigen dat hij zich weer bij zijn eigen soort moet aansluiten. Dat hij zijn lot niet kan ontlopen en dat Hellboy in dienst van Het Kwaad een sleutelrol zal spelen in het einde der tijden. Dit is overigens de reden waarom Rasputin in opdracht van de Nazi’s Hellboy in onze wereld bracht tijdens WOII. (Zie het verhaal: Seed of Destruction.) Hellboy wil hier echter niets van weten.
Dat de twee personages tegenstanders zijn wordt in de afbeelding ook nog eens duidelijk gemaakt doordat Hellboys felrode huid contrasteert met de groene huidskleur van het slangenwijf. Hellboys rood contrasteert sowieso altijd mooi in de wereld die Mignola tekent en die gevuld is met voornamelijk donkere en aardse kleuren. Alsof hij daarmee nog eens duidelijk wil maken dat Hellboy niet van deze wereld is. Interessant, want Hellboys karakter is zeer menselijk en geïnspireerd op dat van Mignola en diens vader.
Vader
Een paar jaar geleden interviewde ik Mignola over zijn creatie tijdens Stripfestival Breda dat toen nog plaatsvond in het Racketcenter. In de kantine, waar de geur van gefrituurde kroketten hing, vertelde hij mij dat zijn eigen vader een belangrijke inspiratiebron was voor het karakter van Hellboy: ‘Ik wilde dat Hellboy ouder en een stuk taaier was dan ik. Mijn vader werkte als timmerman. Hij kwam altijd thuis met verwondingen, zoals schaafwonden en droog bloed op zijn gezicht. Als ik dan vroeg wat er gebeurd was, zei hij: “Oh ja, ik bleef aan een spijker hangen” of “mijn hand bleef in een machine steken.” Hij zei dat altijd op een toon alsof er niets aan de hand was, want mijn vader was een taaie met echte werkmanshanden. Hij was van de Tweede Wereldoorlog-generatie. Hellboy is net zo’n rouwdouwer. In dat opzicht is Hellboy het tegenovergestelde van mij. Toch praat hij precies zoals ik. Toen ik met deze strip begon was schrijven nieuw voor me. Ik wist niet hoe ik een stem voor een personage moest vinden, dus hield ik zijn tekst dicht bij wat ik zelf zou zeggen. In principe heersen er twee stemmen in de Hellboy-strips: de slechteriken spreken in Bijbelse en Shakespeare-achtige teksten terwijl Hellboy het deel van mijn brein representeert dat zich schaamt voor dramatische speeches. Daarom onderbreekt hij de schurken ook als ze praten. Er is een scène waarin een vampier maar door praat en Hellboy hem onderbreekt met de zin: “Grote woorden voor een man die geen broek aan heeft,” dat soort dingen.’
Nog een voorbeeld van Hellboys droge opmerkingen zien we terug in bovenstaande scène. Als Hellboy in de confrontatie de eerste tik uitdeelt, maakt hij een bijdehante opmerking: ‘Lady, I was gonna cut you some slack, ‘cause you’re a major mythological figure, but now you’ve just gone NUTS!’ Hellboy weet hoe hij zijn punches van een ferme punchline moet voorzien.
Mike Mignola. Hellboy: Wake the Devil 1-5. Uitgeverij Dark Horse.
Geschreven voor en gepubliceerd in Eppo #1 (2015).
Stripmaker Marcel Ruijters krijgt dit jaar de Stripschapprijs voor zijn gehele oeuvre. Op dit moment zit Ruijters in de laatste fase van zijn graphic novel over schilder Jheronimus Bosch die in september gaat uitkomen.
Genoeg reden om hem wat vragen te stellen dus toen ik hem zondag 15 februari tegenkwam in the American Book Center in Amsterdam.
Zondagmiddag interviewde ik Derf Backderf in the American Book Center in Amsterdam. Backderf was in Nederland om zijn graphic novel My Friend Dahmer te promoten die recent in het Nederlands bij Scratch Books is verschenen.
My Friend Dahmer gaat over de tijd dat Backderf op de middelbare school zat met Jefrey Dahmer die later maar liefst 17 jonge mannen vermoordde. Hij had seks met de lijken en soms at hij ook een stukje van zijn slachtoffers. Geen luchtig onderwerp dus.
Toch was het erg leuk om Backderf te spreken en ook een beetje gek, want de volgende dag interviewde ik hem in het café van het Americain voor de VPRO Gids. Zondagmiddag was dus een soort opwarmertje. Nu ja, vooral voor mij dan, want Derf was de afgelopen dagen in Frankrijk en België al flink ondervraagd over zijn boek. En vaak kreeg hij natuurlijk dezelfde vragen gesteld. Zo gaat dat op een perstoer.
(Dinsdagmiddag is Backderf om 17 uur in Lambiek).
De belangstelling in Frankrijk en België was groot geweest. In Nederland was ik een van de weinige journalisten die interesse heeft voor het werk van Backderf, vertelde uitgever Hansje Joustra. Strip blijft in hier toch een stiefkindje terwijl België en Frankrijk echte striplanden zijn.
Voor mij mag dat de pret niet drukken, al betekent het wel dat ik als freelancer lang niet altijd mijn artikelen over het beeldverhaal ergens kwijt kan.
Het gesprek in het Americain op maandag duurde lang. Derf had er zin in. Vooral toen ik het ook wilde hebben over zijn strip Punk Rock and Trailer Parks. Een hilarische strip over de punkscene in Akron Ohio in de vroege jaren tachtig. Het hoofdpersonage Otto, die zichzelf the Baron noemt, is zeer sympathiek en komt erg grappig uit de hoek. De strip zit vol gastoptredens van punkers als Klaus Nomi, The Ramones en Wendy O. Williams. Popjournalist Lester Bangs komt ook even langs.
Na het interview hebben we nog wat gepraat over de Amerikaanse stripwereld. Derf maakte nog een tekening in mijn exemplaar van Punk Rock and Trailer Parks. Het tekenen heb ik op video vastgelegd.
Binnenkort alles over Mijn vriend Dahmeren Punk Rock and Trailer Parks in de VPRO Gids.
Mensen die mij een beetje kennen, weten dat ik atheïst ben. Ik geloof niet in God. Ik ben ervan overtuigd dat deze wereld beter, vredelievender en gezelliger zou zijn als religie niet zou bestaan.
Stephen Fry, die ik hoog heb zitten, is ook geen fan van religie en God. Toen hij van Gay Byrne in zijn programma The Meaning of Life de vraag kreeg wat Fry tegen God zou zeggen als hij hem bij de hemelpoort zou tegenkomen, gaf hij dit prachtige antwoord. Ik had het zelf niet beter kunnen zeggen, maar Fry verwoordt precies hoe ik over God, Allah en soortgelijke sprookjesfiguren denk:
Via Christ Oosteroms facebookpagina naar GayStarNews.
Dit interessante artikel kwam ik via de Facebookpagina van Marcel Ruijters tegen. In het stuk worden 12 verschrikkelijke ideeen behandeld die dankzij religie de wereld in zijn geholpen. En bedankt.
Bij het nieuws is beeld overheersend geworden. De expositie Show Me the News in Museum Hilversum toont de overgang van tekst- naar beeldcultuur in nieuwsmedia.
Terwijl een gezichtsloze man zijn avondeten nuttigt, rijdt door de broccoli en aardappelpuree een speelgoedvrachtwagen. Plotseling wordt het voertuig gebombardeerd door een militair vliegtuig en lijkt de inhoud van het bord op een gehavend landschap. Op een ander moment leest de man een krant aan tafel terwijl hij omsingeld is door tientallen gevechtshelikopters. De rotoren van een van de toestellen rijten de krant aan gort. Twee pregnante beelden uit de video-installatie Démontablevan videokunstenaar en filmmaker Douwe Dijkstra. ‘Ik wilde het absurdisme aanduiden van de vermenging van het nieuws en het dagelijks leven. Of je je er nu emotioneel bij betrokken voelt of niet, het nieuws maakt deel uit van je dag,’ licht Dijkstra toe die in Démontable dagelijkse taferelen laat verstoren door elementen die we kennen uit oorlogsberichtgeving.
‘Het is niet zo dat ik nieuws alleen maar associeer met oorlogstaferelen, maar gewapend conflict en oorlog zijn bij uitstek dingen die heel prominent in het nieuws, films en games voorkomen, terwijl we die nooit van dichtbij hebben gezien of meegemaakt. Oorlogstaferelen zijn voor ons westerse Europeanen het meest ver van ons bed, terwijl we continue worden uitgedaagd iets van ze te vinden of iets bij ze te voelen. Eigenlijk ken ik oorlog vooral van nieuws- en filmbeelden, wat het geweld tegelijkertijd abstract en alomtegenwoordig maakt. Dat fascineert me.’
Verbeelding
Démontable is een van de videowerken in de expositie Show Me the News in Museum Hilversum. De tentoonstelling brengt aan de hand van tv-vormgeving, nieuwsfotografie en videokunst de overgang van tekst- naar beeldcultuur in nieuwsmedia in kaart. Was het in de begindagen van het journaal nog ondenkbaar dat een presentator in beeld zou komen omdat hij zou afleiden van de inhoud, tegenwoordig lopen Astrid Kersseboom en Rik van de Westelaken van het ene onderwerp naar het andere in decors waarin bewegend beeld en 3D infographics hun verhaal ondersteunen. ‘Beeld is steeds bepalender geworden voor hoe je het nieuws tot je neemt,’ zegt gastcurator Liselotte Doeswijk. ‘Vroeger las je de krant en luisterde je naar het journaal. Tegenwoordig moet er bij het nieuws goed beeld, anders krijgt het onze aandacht niet. Dit speelt natuurlijk al langer. Dat de vormgeving van het NOS Journaal en recenter RTL Nieuws drastisch gemoderniseerd zijn, is een tweede mooie aanleiding om naar de verandering in nieuwsmedia te kijken.’
Met fragmenten, decorontwerpen, het werk van componisten en van grafisch ontwerpers toont de expositie hoe de vormgeving van het NOS Journaal en het jongere RTL Nieuws in de afgelopen zestig jaar zijn veranderd. Daarnaast is er speciale aandacht voor het werk van nieuwsfotograaf Bert Verhoeff die dikwijls een andere kant van de zaak laat zien of weet te verrassen door onverwachte tegenstellingen. In samenwerking met het LIMA, het internationale platform voor duurzame toegang tot mediakunst, zijn videowerken te zien van makers die ieder op eigenzinnige wijze de beeldtaal van het nieuws onderzoeken of reflecteren op de werking van beeldcultuur. In de snelgemonteerde collage Heads and Globes onderzoekt eddie d. de opvallende overeenkomsten tussen journaals uit verschillende landen en periodes. Het Amerikaanse collectief Ant Farm mengde op satirische wijze en op de grens van goede smaak eigen performances met bestaande beelden.
Zonnebloem Heliotrope van Judith van IJkenzet de nieuwspresentator als onderwerp centraal. Ze maakte een portret van Annechien Steenhuizen die in het decor van het NOS Journaal drie verschillende poses aanneemt. Van IJken: ‘Ik ben geïnteresseerd in de grens en de spanning tussen het private en publiekelijke en naar hoe wij naar iemand kijken die vaak op televisie is. Omdat je Steenhuizen iedere dag op televisie ziet in de context van het nieuws, krijgt ze iets monumentaals en wordt ze bijna een icoon. Althans, in de ogen van de toeschouwer. Net als zonnebloemen die de beweging van de zon volgen, volgt de toeschouwer de presentator. Vandaar dat ik het portret Heliotrope heb genoemd.’ Waarom eigenlijk gekozen voor Steenhuizen? ‘Steenhuizen werd op dat moment het nieuwe gezicht van het NOS Journaal, als programma ook een televisie-icoon. Daarom vond ik haar een heel geschikt onderwerp voor dit project.’
Van IJken manipuleert het tempo van de beelden en vertraagt deze tot ze nagenoeg stilstaan. Dit benadrukt iedere nuance van de bewegingen die Steenhuizen maakt en vergroot de afstand tussen toeschouwer en subject, wat het idee van mediapersoonlijkheid als icoon versterkt. Steenhuizen neemt dezelfde poses aan als Karin Kraaykamp op een drietal publiciteitsfoto’s uit 1960. Kraaykamp was een van de eerste omroepsters. ‘Ik wilde zo een link leggen tussen het heden en verleden. Media heeft nu een heel andere dimensie gekregen en is alomtegenwoordig, zeker in vergelijking met toen televisie nog in de kinderschoenen stond.’
Eindeloze flow
Prime Time Paradise van Persijn Broersen & Margit Lukács toont de schijnbaar eindeloze flow van beelden die het nieuws ons verschaft en die ervoor zorgt dat identificatie en reflectie nauwelijks meer mogelijk zijn. Dat herkent Dijkstra ook: ‘Je kunt er op een gegeven moment geen plek meer aan geven. Als je je echt zou inleven in wat je allemaal in het journaal ziet, dan zou je niet meer dan twee uitzendingen per week aankunnen. Nu kijk je ernaar terwijl je gewoon je eten naar binnenwerkt. Heel maf eigenlijk.’
Show Me the News is tot en met 22 maart te zien in Museum Hilversum. www.museumhilversum.nl
Dit artikel is geschreven voor en gepubliceerd in VPRO Gids #5 (2015).
Pat Mills is al jaren een drijvende kracht achter de Britse stripwereld. In zijn lange carrière was hij redacteur van diverse stripbladen en schreef hij een indrukwekkende hoeveelheid titels, zoals Judge Dredd en de klassieke, net vertaalde anti-oorlogstrip Charley’s War. Ook stond hij aan de wieg van het legendarische striptijdschrift 2000 AD. In zijn subversieve verhalen, vaak doorspekt met geweld, speelt maatschappelijk engagement dikwijls een belangrijke rol. Een gesprek. ‘Mijn hoofdpersonen zijn meestal working class heroes, helden die losstaan van de gevestigde orde en die op de een of andere manier rebelleren.’
‘Het schrijven van strips heeft een louterende werking op me. Wat ik ook in mijn hoofd heb, via de strip heb ik een manier om dat te uiten in een verhaal. Daarbij is het verschrikkelijk leuk om een personage dat eerst nog een glimp van een gedachte was, langzaam te zien veranderen in een driedimensionaal mens. Het creëren van een personage, dus de research, het bedenken van zijn naam en de wereld waarin hij leeft, vind ik erg boeiend,’ vertelt Pat Mills (1949) telefonisch vanuit zijn huis in Colchester, Engeland.
‘Eigenlijk ben ik per abuis in de stripindustrie terechtgekomen. Als journalist in opleiding werkte ik voor een uitgeverij. Van strips wist ik niets, ik was niet met ze opgegroeid. Toen kreeg ik de opdracht om aan een romantisch tijdschrift te werken waar enkele strips in stonden. Al snel besefte ik dat het een interessant medium is waar ik goed mee uit de voeten kan. Vervolgens besefte ik dat er eigenlijk niemand goed met strips bezig was, dus het was een mooi moment om de industrie te veranderen. Dingen veranderen was vanaf het begin mijn intentie. Niet zo zeer vanuit een zendelingenoogpunt, mijn motivatie was egoïstischer dan dat. Ik wilde de industrie veranderen zodat ik mijn soort verhalen kon schrijven en er nog voor betaald zou worden ook.’
Het soort verhalen waar Mills op doelt en die hij tot op de dag van vandaag schrijft zijn zeer onderhoudende, gewelddadige strips, waar de visie van de maker duidelijk in doorschijnt. Of de strip draait om de futuristische smeris/rechter Judge Dredd of een dode nazi-soldaat die terugkeert als een vampierachtige ridder zoals in Requiem Chevalier Vampire, Mills afkeer voor oorlog en zijn anti-establishment sentimenten zijn in meer of mindere mate aanwezig. ‘Ik gebruik strips inderdaad als een soort politieke pamfletten, maar in tegenstelling tot voorgangers als de Amerikaanse underground uitgeverij Last Gasp, die begin jaren zeventig misstanden aan de kaak stelde op polemische wijze en harde feiten presenteerde op een documentaireachtige manier, verpak ik mijn sociale commentaar als veelvoorkomend drama. Dat lijkt vrij subversief, maar je kunt ook zeggen dat conventioneel drama altijd een politiek standpunt inneemt, namelijk het standpunt van de gevestigde orde. Detectives zoals Sherlock Holmes en andere helden zijn over het algemeen afkomstig uit de middle class of upper class terwijl de arbeidersklasse vaak wordt afgeschilderd als dom of onbelangrijk. Mijns inziens wil je lezen over helden die dezelfde sociale achtergrond hebben als jijzelf. ‘Mijn hoofdpersonen zijn meestal working class heroes, of helden die losstaan van de gevestigde orde en die op de een of andere manier rebelleren.’
Echte schurken
Volgens Mills zijn strips bij uitstek geschikt om geëngageerde verhalen te vertellen: ‘Ten eerste omdat ze over goed en kwaad gaan. Als je het toch over helden en schurken hebt, dan liever zo realistisch mogelijk en geen bedachte personages, want zolang we het kwaad tonen middels gedateerde beelden en clichés, komen de echte schurken ermee weg. Zoals we allemaal weten van het nieuws zien mensen die verschrikkelijke dingen uithalen er niet uit als Doctor Doom, maar bijvoorbeeld als Tony Blair, onze voormalige minister-president. Ten tweede realiseerde ik me een paar jaar geleden dat de media niet deden wat ze behoren te doen. Ze geven een verwaterde en verdraaide versie van de waarheid. Ik geloof echt dat je bepaalde zaken niet kunt uiten in de krant omdat je dan gecensureerd wordt. Natuurlijk mag je wel lichte kritiek hebben op het een of ander, maar op sommige dingen rust echt een taboe. Ondertussen bevinden strips zich in een zeer gunstige positie omdat ze vaak over het hoofd worden gezien. Hierdoor kunnen stripmakers dingen zeggen zonder dat ze onder de duim worden gehouden of gecensureerd. Dat maakt strips een fantastische arena om belangrijke zaken in te presenteren. Mijns inziens is dat niet zo heel uniek, want rock-‘n-roll muziek doet dit al veel langer. Er zijn altijd politieke strips geweest, maar ik denk dat geëngageerde strips nu prominenter aanwezig zijn dan ooit. Daarmee volgen we dus de traditie van de rock-‘n-roll. Met strips kun je in potentie een groot publiek bereiken. Een publiek dat, als ik het zo mag zeggen, het nog niet heeft opgegeven. Het cliché zegt immers dat jonge mensen nog steeds geloven dat je de wereld kunt veranderen. Tegen de tijd dat je 35 bent begin je te realiseren dat dit niet zo makkelijk is of maak je je meer druk over het onderhouden van je gezin en het betalen van je hypotheek.’
De Grote Oorlog
Het duidelijkste voorbeeld van een strip die Mills standpunten uitdraagt is Charley’s War, recent in het Nederlands vertaald als Charleys oorlog, die hij samen maakte met tekenaar Joe Colquhoun (1926-1987) en die van januari 1979 tot oktober 1985 werd voorgepubliceerd in Battle Picture Weekly. De zestienjarige working class hero Charley Bourne liegt over zijn leeftijd om toch naar het front te mogen en maakt alle verschrikkingen mee die bij de loopgravenoorlog komen kijken, onverbloemd in beeld gebracht. De strip kenmerkt zich door zwarte humor, realistische tekeningen en een duidelijke anti-oorlogsboodschap.
Mills: ‘Zoals je wellicht weet zijn de Britten dol op oorlogsstrips en oorlogsverhalen, maar niemand had nog geprobeerd om een strip over de Eerste Wereldoorlog te maken. Dat had niets te maken met politiek of iets dergelijks, maar simpelweg omdat niemand wist hoe je dat moest aanpakken. Het is namelijk extreem moeilijk om de hoofdpersoon heroïsch te maken en drama te creëren in een saaie en tragische omgeving. Kijk, het is veel makkelijker om een strip over WO II te maken, want je hebt als verteller veel meer mogelijkheden om dynamiek en drama in het verhaal te brengen. Je kunt bijvoorbeeld gebruik maken van tanks in actie en paratroepers. Tijdens de Eerste Wereldoorlog zit de held van het verhaal in een loopgraaf en ziet hij weken, soms maanden lang de vijand niet. Met andere woorden: hij zit alleen maar in dat gat in de grond. Ik wilde het graag doen, omdat ik van een uitdaging houd. Ik hou van verhalen die moeilijk en veeleisend zijn om te schrijven en te tekenen.’
Mills, die doorgaans veel research doet voor zijn verhalen, ontdekte halverwege het werken aan Charley’s War dat zijn grootvader tijdens de Eerste Wereldoorlog politieagent was in de haven van Harwich. Een van de taken die de politie indertijd had, was het oppakken van deserteurs. ‘Mijn grootvader had hier grote ethische bezwaren tegen en zag dit niet als taak voor de politie. Daarom besloot hij zich te melden bij het leger en werd kok aan het front. Ik vond dat een zeer inspirerend verhaal omdat het een bepaald aspect van de oorlog duidt waar je normaliter niet aan denkt: het feit dat gewone politieagenten geen zin hadden om, mijns inziens, kwaadaardige orders uit te voeren en deserteurs op te pakken. Er zijn genoeg voorbeelden van gewone lui die zich, door pacifisme of door van baan te veranderen, verzetten tegen de autoritaire staat die Groot-Brittannië tijdens de Grote Oorlog was. Tegenwoordig wordt de Eerste Wereldoorlog gerepresenteerd als een heroïsche strijd, een heroïsch offer, terwijl ik weet dat veel van de waarheid over de oorlog in de doofpot is gestopt.’ Vooralsnog laat de oorlog Mills niet los: op dit moment werkt hij met tekenaar David Hitchock aan de serie Brothers in Arms.
Tijdens de laatste editie van de Stripdagen Haarlem werd Charley’s War geëxposeerd naast andere belangrijke striptitels die over WO I gaan. Mills kwam naar Haarlem om zijn strip toe te lichten.
Moeder Teresa
Soms laat Mills personages uitspraken doen die letterlijk uit zijn eigen mond hadden kunnen komen, maar andere keren brengt de stripmaker zijn ongenoegen juist subtiel. De strip Requiem Chevalier Vampire, sfeervol getekend door Olivier Ledroit, speelt zich af in een wereld met de naam Résurrection, die veel lijkt op de hel. In Résurrection reïncarneren mensen in monsters. De zonden die ze in hun leven hebben begaan, bepalen wat voor soort monster ze worden. Mensen die aan de oppervlakte gezien goede daden verrichten maar ondertussen heel veel leed veroorzaken, komen terug als demonische Virgin Pirates. De leidster van deze groep is niemand minder dan Moeder Teresa, verklapt Mills: ‘Ik had een artikel gelezen in Stern Magazine met de kop: “Moeder Teresa en de missende miljoenen”. Miljoenen aan donaties zijn niet bij de armen terechtgekomen maar werden gespendeerd aan Teresa’s religieuze orde. Dat vond ik erg bedroevend, evenals enkele andere zaken die in artikelen ter sprake kwamen. Zo hadden de indianen in Calcutta er grote bezwaren tegen dat ze door een Albanese vrouw betutteld werden. Ik schreef die scènes met Teresa in Requiem Chevalier Vampire vol vuur, maar toen ik daarmee klaar was, dacht ik dat ik wellicht te ver was gegaan, want tja, ik ging iets heel negatiefs zeggen over Moeder Teresa. Ik zwakte het af, maar Ledroit vond dat ik alle tekst weer moest herstellen. En terecht, dus ik ben blij dat hij dat toen tegen me zei.’
Waar Mills gedrevenheid vandaan komt, wil de auteur eigenlijk niet prijsgeven: ‘Ik zou graag willen zeggen dat het een gezonde gewoonte is van schrijvers om onrecht bloot te leggen, maar ik denk dat een psycholoog zou zeggen dat de schrijver een gevoel van onrecht uit zijn eigen leven in verhalen probeert uit te drukken.’ Met welk onrecht had Mills dan te maken? ‘Ik heb op een school gezeten die gerund werd door christelijke broeders van de Lasalliaanse congregatie, dus dat lijkt me genoeg uitleg, al zijn er ongetwijfeld meer incidenten te noemen. Heel tegenstrijdig: je krijgt een goede opleiding maar tegelijkertijd ben je je bewust van enorm onrecht, huichelarij en algehele nonsens. Dat gaf waarschijnlijk genoeg stof om voor altijd te blijven schrijven. Ha!Ha!’
2000 AD
Mills is gedurende zijn lange carrière een drijvende kracht achter de Britse strip. Hij was redacteur van diverse stripbladen en schreef een indrukwekkende hoeveelheid titels. In de jaren zeventig richtte Mills samen met John Wagner en hulp van Gerry Finley-Day Battle Picture Weekly op. De oorlogsverhalen in dit stripblad waren gewelddadiger en hadden vaker hoofdpersonen uit de arbeidersklasse dan het leesvoer dat IPC Media normaliter uitgaf. Charley’s War stond er ook in. Daarna kwam Mills met het stripblad Action wat al snel verboden werd omdat men onder andere de verhalen te gewelddadig vond. Meer succes had Mills met zijn volgende project. Kelvin Gosnell vroeg hem het sciencefiction stripblad 2000 AD op te zetten. 2000 AD wordt nog steeds uitgegeven en is nog altijd een kweekvijver voor Brits talent. Namen als Alan Moore, Neil Gaiman, Grant Morrison, Brian Bolland and Mike McMahon verwierven door hun werk in 2000 AD al snel internationale bekendheid.
‘We wisten dat sciencefiction de volgende trend zou worden,’ licht Mills de keuze voor dit genre toe. ‘Midden jaren zeventig was sciencefiction niet populair onder de lezers omdat het vaak onnozele verhalen waren. En niet alleen dat, soms waren de hoofdpersonen ook niet heldhaftig omdat ze zo afhankelijk waren van hun kinderachtige wapen of krachten. Star Wars en andere sciencefictionfilms toonden aan dat de trend aan het veranderen was.’ Het uitgangspunt van de makers van 2000 AD was escapisme, maar tegelijkertijd wilden ze geen conventionele sciencefiction maken. ‘ Op ons best vertellen we subversieve verhalen met sciencefiction als dekmantel. Door het gedoe met Action besefte ik dat je censuur kan voorkomen als je verhalen als sciencefiction presenteert. Wanneer strips over robots gaan of afspelen in een ander universum, klaagt niemand over ze. Je krijgt pas problemen als de censors en recensenten vinden dat een verhaal te dicht bij de werkelijkheid staat.’
Omdat freelance schrijvers in het verleden niet altijd het gewenste resultaat leverden, besloot de toenmalig hoofdredacteur Mills alle verhalen en personages voor het eerste nummer zelf te schrijven. Hierdoor is hij de geestelijk vader van strips als ABC Warriors, Nemesis the Warlock en Sláine.
‘I am the law’
Van alle stripfiguren uit 2000 AD is Judge Dredd wellicht het meest bekend. Hoewel John Wagner en tekenaar Carlos Ezquerra het iconische personage bedachten, schreef Mills veel van de vroege avonturen en is hij verantwoordelijk voor belangrijke kenmerken van Dredd en diens wereld: in een dystopische toekomst bevolken miljoenen mensen megagrote steden waarin geweld en chaos overheersen. De Amerikaan Dredd is een wetshandhaver met het mandaat misdadigers te arresteren, te veroordelen en zonodig te executeren.
‘Dredds ontwerp van Carlos Ezquerra vond ik fantastisch. Het had een Gaudi-achtige, Spaanse sciencefiction kwaliteit die uniek was. In mijn optiek is dat in de loop der jaren langzaam verwaterd door de Britse tekenaars. Waarschijnlijk is dat noodzakelijk kwaad, maar toch vind ik dat het personage daardoor iets heeft verloren. Mijn rol in de creatie van Dredd was vooral het magische, Gaudiaanse aspect vasthouden in de wereld van Mega-City One. En daarnaast was mijn belangrijkste taak het blijven afwijzen van verhalen, inclusief die van mezelf, totdat we op magische wijze de juiste combinatie van elementen vonden. Op een dag kwam schrijver Peter Harris met het basisidee voor het eerste Dredd-verhaal. Hij bedacht dat Dredd niet de enige rechter was, maar dat er vele rechters zouden zijn. Het tweede unieke element dat Harris toevoegde was een snelweg die dwars door het Empire State Building liep, en wolkenkrabbers die wel een halve mijl hoog boven dat gebouw uit staken. Dat was precies de sfeer die ik zocht en die ik niet in de andere verhalen vond.’
Behalve de sfeer en architectuur van de megasteden, is satire is een belangrijk element volgens Mills. ‘Als je de elementen comedy en satire weglaat uit een Dredd-verhaal, dan hou je een fascistoïde smeris over. Je hebt dan een strip over een broederschap van mannen die rondrijden in zwarte uniformen, wat ik op zijn zachtst gezegd een beetje verontrustend vind.’
Interessant aan Dredd is dat hij langzaam ouder wordt. Dit is een uitzonderlijke eigenschap in stripland waar veel helden qua leeftijd bevroren lijken in de tijd. Hoewel Mills niets met deze beslissing te maken had, vindt hij dit wel een goed idee. ‘Hierdoor maak je hem menselijker. Dredd draagt altijd een helm dus je kunt zijn gezicht niet zien. Ook heeft hij geen sociaal leven. Omdat hij eigenlijk geen normale menselijke interactie kent, is dit een goede manier om het personage uit te diepen.’
Marshal Law
In 1988 was Mills betrokken bij de lancering van het blad Crisis, een spin-off van 2000 AD gericht op een wat ouder publiek. De verhalen in Crisis zijn politiek getint, zoals Third World War van Mills, waarin hij kritiek uit op hoe de eerste wereld, gedreven door hebzucht van het kapitalisme, de derde wereldlanden uitbuit. Het blad liep tot 1991. Niet minder scherp maar toch heel anders is Marshal Law, een parodie op het superheldengenre vol seks en geweld, waarin Mills en tekenaar Kevin O’Neill afrekenen met de conventies van het genre en zich kritisch uitlaten over de Amerikaanse regering. Marshal Law is een voormalige supersoldaat die, door de overheid goedgekeurd, jacht maakt op losgeslagen superhelden.
Marshal Law past goed binnen de traditie van Britse stripmakers om de Amerikaanse superheld te parodiëren of zelfs te perverteren. Denk maar aan de strips van Alan Moore, Grant Morrison en Mark Millar (Kick-Ass). Mills: ‘Waarschijnlijk ben ik de sterkste vertolker van deze benadering van de superheld, want met plezier bevestig ik bij deze dat ik superhelden haat! En ik haat ze met een enorme passie. Ik voel deze haat omdat voor mij het woord “held” iets spiritueels heeft. Het is een magisch woord dat verlaagd wordt door deze gasten die het woord “held” eigenlijk niet waard zijn. Er zijn overigens wel uitzonderingen hoor, zoals Stan Lee’s Spider-Man. Britse schrijvers zijn over het algemeen behoorlijk cynisch, dit is onderdeel van onze cultuur. Denk bijvoorbeeld aan Monthy Python,Black Adder of Britse comics in het algemeen. Door ons cynische gevoel voor humor is het onvermijdelijk dat de Britse makers die voor Marvel en DC comics werken, zich soms niet comfortabel voelen bij de belachelijke acties van superhelden. Er zijn trouwens ook Amerikaanse stripmakers die parodieën maken, zoals Rick Veitch wiens serie The One volgens mij iets eerder uitkwam dan Watchmen. Maar uitzonderingen daargelaten, vermoed ik dat Amerikanen zich meer op hun gemak voelen met hun wereld en maatschappij. Ze hebben niet het rebelse en de punkmentaliteit van de Britten. Daarom huren Amerikaanse uitgeverijen graag Britse schrijvers in omdat die een frisse aanpak en nieuwe energie mee brengen. Toen Alan Moore superhelden begon te schrijven met een volwassen leven, was dat een revolutie die het perspectief op de superheld heeft veranderd. Daar merken we nu nog steeds de effecten van.’
Misty
Vindt Mills dat hij er met zijn strips in slaagt om jonge lezers te beïnvloeden? ‘Ja, ik denk van wel. Het echte bewijs hiervoor komt van Charley’s War. In de loop der jaren heb ik minstens vijf lezers gesproken die vanuit hun familiegeschiedenis een militaire achtergrond hebben maar na het lezen van deze strip toch besloten een andere carrière te kiezen. Dat is voor mij een duidelijk resultaat. Aan de andere kant sprak ik ooit een soldaat die in Noord-Ierland gediend had. Er waren twee redenen om in het leger te gaan: hij vond werken in de natuur, de actie en fit blijven erg aantrekkelijk, en ook had hij veel oorlogsstrips gelezen. Ik heb dus de verantwoordelijkheid om dit soort jongens ook een andere visie te tonen en ze te overtuigen om niet het leger in te gaan, zeker omdat ik zelf twee oorlogstripbladen ben begonnen. Ik denk dat ik er redelijk in geslaagd ben om de Britse stripindustrie te veranderen, al had ik graag meer willen bereiken. Ik zal je een voorbeeld geven. Behalve strips voor jongens schreef ik ook strips voor meisjes. Nadat ik 2000 AD had opgezet, heb ik een meisjesblad gecreëerd met de naam Misty. De uitgeverij weigerde de copyrightdeal te geven die ik wilde hebben en daarom ben ik weggegaan. Hoewel dat de juiste beslissing was op persoonlijk niveau, had ik eigenlijk moeten blijven. Was ik gebleven en had ik van Misty een succes gemaakt, dan hadden we meer succesvolle meidenstrips gemaakt die steeds volwassener waren geworden. Vandaag zouden we dan niet alleen over 2000 AD hebben gesproken, maar ook over Misty en andere meidenstrips.’
Het eerste deel van Cherleys oorlog van Pat Mills en Joe Colquhoun verscheen recent in vertaling bij Just Publishers. 124 blz voor € 24,95.
Dit interview schreef ik voor Stripgids en verscheen in nummer 40 (winter 2015).
Een tijdje geleden bezocht ik het atelier van de sympathieke stripmaker Gerben Valkema om hem te interviewen voor de VPRO Gids en Eppo. In de video geeft Valkema een rondleiding door zijn atelier en onthult hij wie de oerversie van Elsje is.
Zet de video vooral op groot beeld en op een hoge resolutie.
Van het bijdehante stripfiguurtje Elsje is het achtste album uit. Stripmaker Gerben Valkema is echter ook een zeer verdienstelijke ghosttekenaar. ‘Bommel moet als Bommel voelen.’
‘Het leuke aan Elsje is dat ze geen restricties heeft die wij wel hebben. Veel mensen vinden haar bot, maar dat valt wel mee. Ik heb een dochter van drie, nou dat is ook een bot ding soms. Zo zijn kinderen,’ aldus tekenaar Gerben Valkema (1980) die samen met scenarist Eric Herculesde humorstrip Elsje maakt die draait om het gelijknamige, bijdehante basisschoolmeisje. De strip verschijnt in 15 regionale dagbladen en Eppo stripblad; het nieuwste album is net uit.
Als Valkema even genoeg heeft van Elsje tekenen, maakt hij voor de lol en de oefening een tekening van bijvoorbeeld Robbedoes of Johan en Pirrewiet. Of hij mengt Elsje in andere stripwerelden. Zo tekende hij haar in een cover van het fictieve album Asterix niet bij de Batavieren toen er op Facebook gegrapt werd wanneer het Gallische duo eens naar Nederland zou komen.
Valkema is goed in staat om op overtuigende wijze stripfiguren van anderen te tekenen en zich hun stijl eigen te maken. ‘Als kind oefende ik al met bestaande stripfiguren en dat ben ik blijven doen omdat het leuk en leerzaam is. Eigenlijk ben ik altijd al een soort ghosttekenaar geweest. Misschien heb ik een natuurlijke aanleg om mezelf te verplaatsen in andermans lijnvoering.’
Basisvorm
Op zijn achttiende werd Valkema uit de stripwinkel waar hij werkte geplukt door Jan Kruis die nieuw talent zocht voor zijn studio. Valkema begon zijn carrière dus als ghosttekenaar van onder meer Jan, Jans en de kinderen. ‘Ik dacht, binnen een maand of twee heb ik mijn eerste pagina wel gemaakt, want dat krasserige lijntje van Kruis kan ik wel tekenen. Maar hoe je die lijn zet en waar die moet staan, dàt is tekenen. Kruis kwam in het begin langs op de studio. Hij legde mijn tekening op de lichtbak en gaf tips. Heel leerzaam. Het was voor mij een openbaring om te ontdekken dat Jan, ondanks al zijn ervaring, nog steeds eerst een basisvorm van rondjes en stangetjes neerzette als hij zijn figuurtjes tekende. Veel tekenaars die ik hoog heb zitten werken zo. Er zit veel aandacht in de constructie van de figuren.’
Bij de redactie van Donald Duck die in hetzelfde pand zat, kopieerde Valkema de modelsheets van Disney-figuren om die thuis te leren tekenen. Handig, want later werkte hij voor Disney en maakte covers en parodieën van cd-hoezen voor de Donald Duck.
Heer Bommel
Omdat Valkema een soort meestervervalser is, wordt hij wel eens gevraagd voor speciale projecten. In 2012 tekende hij prachtige pastiches van Heer Bommel en Tom Poes in het verhaal Heer Bommel en de i-Padden, geschreven door Patty Klein voor het honderdjarige bestaan van de Vereniging van Bibliothecarissen. Was het moeilijk voor Valkema om zich de Toonder-stijl eigen te maken? ‘Dat was heel frustrerend. Ik kijk altijd goed naar de basisvormen van de figuurtjes en bij Bommel krijg je op de een of andere manier niet je vinger erachter hoe die in elkaar steken. Ik heb een meter Bommelboeken en die nam ik door. Dan valt je opeens op dat stripfiguren niet consequent getekend worden. Het ene moment is het hoofd groot, dan weer klein. Dan heeft ie dikke handen, dan kleine. Op een gegeven moment ben ik gewoon aan de slag gegaan om te zien waar het schip zou stranden. Ik heb mezelf constant gecorrigeerd door bijvoorbeeld de tekening te spiegelen, dan zie je de fouten sneller. Wil Raymakers, ook Bommel-tekenaar en codirecteur van de Toonder Compagnie, heeft me aanwijzingen gegeven, zoals: “Je oortjes staan teveel naar achteren.” Uiteindelijk is het wel Bommel geworden, al zien mijn collega’s wel dat ik het getekend heb.’
Grote borsten
Omdat Martin Lodewijk dit jaar 75 werd, werkte Valkema mee aan een speciale strip voor Eppo waarvoor hij de personages uit de strip Agent 327 voor zijn rekening nam. ‘Ook voor Lodewijk geldt dat hij niet twee keer hetzelfde figuur tekent. Als je in de stijl van een ander tekent, wil je iets op voorbeeldmodel kunnen tekenen, maar dat model bestaat eigenlijk niet. Wat het uiterlijk van die poppetjes betreft is er een soort centrum waar binnen ze zich bewegen. Daar binnen zit aardig wat rek. Het is niet zoals bij Disney dat alles precies uit te meten is. De oren van Mickey Mouse zijn altijd even groot bijvoorbeeld. Om Agent 327 te tekenen heb ik goed op details gelet: ik teken bijvoorbeeld de oren van 327 veel kleiner dan Lodewijk dat doet. Ik moest mezelf constant corrigeren om die oren naar mijn gevoel onnatuurlijk groot te tekenen. Hetzelfde geldt voor de borsten van Olga Lawina. Ik heb ze al een paar keer gecorrigeerd en nog steeds zijn ze niet zo groot als dat Martin ze zou maken. Dat durf ik niet. Ik denk niet dat ik weg kan komen met die borsten.’
Welke tips heeft Valkema voor potentiële stripvervalsers? ‘Teken vooral veel van goed verkopende tekenaars na en stop ze allemaal op veilingsite Catawiki. Dan word je slapend rijk,’ zegt hij lachend. ‘Maar zonder gekheid: je moet je heel goed in de oorspronkelijke stijl verdiepen. Bij Studio Jan Kruis pakte ik een tekening van Daan Jippes, daar legde ik een velletje overheen om de basisvormen en de actielijn van hem over te nemen. Daarna legde ik Daans illustratie weg om mijn eigen tekening af te maken. Deze vergeleek ik dan met de zijne om te zien wat ik gemist had. In het begin tekende ik nog wel figuurtjes na of trok ze over om te zien hoe ze in elkaar zitten. Nu niet meer. Na 15 jaar moet ik gewoon naar een plaatje kunnen kijken en deze als het ware projecteren. Als je Bommel tekent dan moet hij als Bommel voelen. Als alle details op hun plek vallen dan hoef je niet precies de Bommel te tekenen zoals je hem uit een bepaald plaatje kent, maar dan voelt hij alsof je hem kent.’
Eric Hercules & Gerben Valkema. Elsje #8 Don Lawrence Collection
Dit interview is geschreven voor en gepubliceerd in VPRO Gids #1 (2015).
Stripmaker en ex-cabaretier Joris Vermassen maakte een prachtige, tragikomische striproman over afscheid nemen en midlifecrisis. ‘In het echte leven gaat iemand dood terwijl je er niet bij bent.’
Het zotte geweld van Joris Vermassen is een ontroerende striproman waarin de stripmaker een goede balans weet te vinden tussen tragikomische elementen en waarachtige, emotionele scènes. Stand-upcomedian Tom Steurs verkeert in een levenscrisis. Met zijn carrière wil het niet echt vlotten, zijn relatie verloopt stroef en zijn geliefde zus Elke ligt doodziek in het ziekenhuis.
Vermassen, die les geeft aan de School of Arts in Gent en onderzoek doet naar de dialoog tussen tekst en beeld in het gebied tussen beeldende kunst en literatuur, was tot 2007 zelf stand-upcomedian onder de naam Fritz Van den Heuvel. Hetzelfde pseudoniem waaronder hij dagelijks een cartoon maakt voor De Standaard Avond en scenario’s schrijft voor de humoristische jeugdstrip De Bamburgers. Voor Het zotte geweld putte hij deels uit eigen ervaringen; net als in de strip is zijn zus overleden aan een kapotte alvleesklier. Toch wil de stripmaker het daar liever niet over hebben: ‘Dat dingen waargebeurd zijn, speelt eigenlijk geen rol, vind ik, en daar gaat mijn onderzoek ook over. Tegenwoordig staat de auteur te veel tussen zijn werk en de lezer. Ik wil daar niet tussen staan. Ik denk dat je moeilijk over dingen kunt schrijven als je er geen enkele band mee hebt. De vakman in mij zag een goed verhaal in het feit dat iemand ’s avonds op het podium staat om mensen te laten lachen en ’s morgens in het ziekenhuis afscheid neemt van iemand die doodgaat. Die heftige emotie en tweestrijd in het personage was mijn uitgangspunt. In de strip zitten veel emoties die ikzelf heb gehad en dingen die ik heb meegemaakt, maar ik heb ook veel verzonnen. Ik ben niet het personage.’
Woody Allen
Door het uiterlijk en het beroep van het personage Tom en de tragikomische toon in het verhaal, doet de strip aan het vroege werk van filmmaker Woody Allen denken. Dat is geen toeval: ‘Allens werk lardeert voortdurend tussen serieus en karikatuur. Dat boeide mij ook aan het maken van deze strip, om op een bepaald moment toch een lach op het gezicht van de lezer te voorschijn te toveren en op een ander moment hem naar de keel te grijpen. Dat is veel rijker dan wanneer iets puur een komedie is.’
Het zotte geweld begon als filmscenario, maar de verfilming ervan laat tot op heden op zich wachten. Het was voor Vermassen niet simpel een kwestie van het script decouperen en opdelen in strippagina’s. Zo moesten dialogen worden ingekort om in de tekstballons te passen. Ook voegde Vermassen een voice-over toe. ‘Film ligt dicht bij strips, maar is directer. Ik wilde een film maken omdat ik dacht dat emoties beter tot uiting gebracht kunnen worden in filmtaal en dat het moeilijk zou zijn om met strips hetzelfde te bereiken. Strips werken vooral op symbolisch vlak, het blijven krabbeltjes op papier met tekst. Er is geen muziek en de lezer moet veel inspanningen doen. Inmiddels ben ik op die mening teruggekomen, want volgens mij is het gelukt om met Het zotte geweld de emoties die ik in het verhaal legde, over te brengen aan de lezer. Ik denk dat dit deels komt omdat er veel aan het verhaal is gewerkt. Soms moeten verhalen lang rijpen. Toen ik in 2011 aan de strip begon, had ik net de zevende versie van het filmscenario geschreven. Ik was bang dat de strip als een sentimenteel niemendalletje afgeserveerd zou worden, dus heb ik heel bewust nagedacht over hoeveel emoties ik er letterlijk in zou stoppen via de tekst en hoeveel ik aan de lezer zou overlaten. Er is ook hard gewerkt genuanceerde personages te maken en geen bordkartonnen figuren.’
Titanic
De stripmaker werkt naar een knap geconstrueerd einde toe waarin alle elementen mooi samenvallen. ‘Net als bij het verhaal van de Titanic weet je waar het naartoe gaat. Iedereen weet dat die zus gaat sterven. Tot versie zeven van het filmscenario liet ik Elke euthanasie plegen. In de strip wil Elke juist niet doodgaan. Nogal een verschil. Ik kón haar geen euthanasie laten plegen. Eigenlijk is euthanasie een heel dankbaar einde voor een verhaal, want je brengt alle belangrijke personages gezellig samen rond dat bed. Degene die doodgaat, vertelt dan iets leuks, en iedereen lacht dan weer eens met de tranen in de ogen. Zoals bij Komt een vrouw bij de dokter. In het echte leven gaat iemand dood terwijl je er niet bij bent. Al tekenend merkte ik dat dit het thema werd. Tom heeft constant het gevoel dat hij niet genoeg bij zijn zus kan zijn en niet genoeg voor haar doet. Aan het einde van de strip zit hij een beetje hulpeloos op een terrasje een pint te drinken en krijgt hij een lullig telefoontje dat Elke is overleden terwijl hij eigenlijk van plan was om haar straks te bezoeken. Zo gaat dat.’
Standbeeld
Hoewel het beeld Het zotte geweld van de jong gestorven kunstenaar Rik Wouters een centrale rol in de strip heeft, was het een gelukkig toeval dat in 2011 een biografie over hem uitkwam. ‘Het beeld staat symbool voor de uitbarsting van leven en vrolijkheid. Dat danst voortdurend door het verhaal heen. Het werkt ook als een soort spiegel,’ legt Vermassen uit. Hij vermengt passages over de ontstaansgeschiedenis van het beeld en het levenseinde van Wouters met scènes in de strip waardoor deze symbool staan voor wat Elke doormaakt. De biografie was het laatste puzzelstuk dat Vermassen nodig had om zijn verhaal tot een mooi einde te brengen. Deze wending verraste de stripmaker zelf ook: ‘Toen dat gebeurde dacht ik: “Wauw! Dat past perfect in de plooi.” De schoonheid van de techniek van het vertellen ontroert mij dan.’
Vermassen heeft de strip twee keer getekend. Toen de tekenstijl met eenvoudige lijnen en vrolijke kleurtjes gemengde reacties opriep, hertekende hij het hele verhaal in een schetsmatigere stijl. ‘Ik koos voor een beperkt kleurenpalet met de nadruk op licht en sfeer in plaats van vormen en lijnen. Niet alleen het verhaal maar ook de stijl had dus een lang rijpingsproces nodig.’
Joris Vermassen. Het zotte geweld.
Uitgeverij Vrijdag, €16,90
ISBN 978 94 6001 251 8
Dit interview is geschreven voor en gepubliceerd in VPRO Gids #47 (2014).
Het Belgisch Stripmuseum bestaat 25 jaar. Het succesvolle museum waakt over het striperfgoed van België, maar heeft hiervoor eigenlijk te weinig middelen.
‘Zoals Obelix in de ketel met toverdrank viel, ben ik als kind in de ketel van het stripverhaal gevallen. Zoals veel Belgen zat ik als kleuter al met mijn neus in de stripcollectie van mijn ouders, dat waren vooral albums van Suske & Wiske. Toen ik eindelijk had leren lezen waren zij erg opgelucht, want ik vroeg altijd wat er in de tekstballonnetjes stond,’ vertelt Willem De Graeve, codirecteur en hoofd communicatie van het Belgisch stripmuseum in de Brasserie van het instituut. Begin oktober zit hij er kwiek bij op de ochtend na de door internationale pers bezochte persconferentie en het grote feest van de 25ste verjaardag van het Stripmuseum.
Wie het art nouveau-gebouw binnenstapt, krijgt ook het gevoel in de ketel van het beeldverhaal te vallen. In de centrale hal begroeten beelden van Asterix, Robbedoes en andere stripfiguren de bezoekers. Naast de marmeren trap staat de bekende raket uit Kuifje en aan de andere kant een Deux Cheveaux met daarop de Marsupilami van Franquin op de motorkap getekend. Vanaf de eerste verdieping kan men uiteenlopende tentoonstellingen met originele pagina’s en tekeningen bekijken. Het museum gaat met zijn tijd mee, want sinds kort is het deels virtueel via Google Street View te bezichtigen.
Bij de oprichting in 1989 kreeg het museum een tweeledige taak: allereerst het promoten van het stripverhaal in de breedste zin des woords. Bij deze missie hoort ook het bewaren en conserveren van het striperfgoed. ‘We willen laten zien dat stripverhalen bij de cultuur horen en dat België daar een belangrijke rol in speelt. We hebben ons doel bereikt als een familie die weinig opheeft met de strip, na een bezoek naar buiten gaat met het idee dat het toch knap is wat er gemaakt wordt en besluit eens een album open te slaan.’ Ten tweede moet het gebouw, het enige overgebleven textielwarenhuis ontworpen door architect Victor Horta, in ere gehouden worden. De taken van het museum zijn hetzelfde gebleven, maar de stripwereld is in een kwart eeuw wel veranderd. Vroeger kwamen er 500 albums per jaar uit, nu 5000. De Graeve: ‘Toen waren de Franse strips vooral een voortzetting van wat er vroeger gebeurde, Nederlandstalige strips waren voornamelijk familiestrips. Tegenwoordig is de strip als film, alle genres en stijlen zijn vertegenwoordigd.’
Stripmuren
Met per jaar vier tijdelijke en vijf vaste tentoonstellingen, plus zeven exposities rondom een nieuw album, trok het museum in 2013 zo’n 200.000 bezoekers. Hiervan komt 80% uit het buitenland, uit Nederland komt slechts 3,8%. ‘Ik denk niet dat de Nederlanders gebrek aan stripliefde hebben, want Suske & Wiske zijn populairder in Nederland dan hier en jullie hebben grote stripauteurs. Veel Nederlanders denken bij Brussel aan het Europees parlement, dat het een saaie kantoorstad is waar alleen Frans wordt gesproken.’ In Brussel leefden en werkten de grote spelers van het Franco-Belgische beeldverhaal. De stad toont deze stripgeschiedenis met onder meer het Stripmuseum, het Marc Sleen Museum, vijftig stripmuren en beelden van personages in het straatbeeld.
Het museum probeert de twee typen bezoekers, toeristen en stripkenners, zo goed mogelijk te bedienen. De nieuwe permanente expositie De kunst van het stripverhaal geeft middels originele pagina’s, schetsen en fragmenten uit scenario’s een mooi overzicht van iedere fase van het maakproces. Dat verhaal zal voor de kenners geen nieuws zijn, maar die kunnen weer genieten van een originele tekening van Willy Vandersteen of van jong talent Kristof Spaey. Videobeelden van stripmakers aan het werk verlevendigen de expositie die een goed voorbeeld is van hoe je striperfgoed voor het publiek toegankelijk kunt maken.
Striperfgoed bedreigd
Waar in Turnhout het Vlaams documentatiecentrum van de strip fungeert als studiecentrum met een grote collectie secundaire literatuur, is in België het Stripmuseum de belangrijkste speler wat het bewaren en conserven van striperfgoed betreft. Het museum bewaart zo’n 8.000 platen en illustraties, scenario’s en verwante zaken. De conservatieruimtes worden op een constante temperatuur gehouden, zijn beveiligd en slechts voor enkelen toegankelijk. De meeste stukken zijn in bruikleen. ‘Voor ons is al het materiaal waardevol, maar we zijn genoodzaakt aan de auteurs of erfgenamen een selectie te vragen. De auteur laten we zelf kiezen want die kent zijn eigen werk het beste. Het voordeel van bruikleen is dat een auteur na vijf jaar een nieuwe reeks of striproman heeft, en het oudere werk voor nieuw materiaal kan ruilen. Zo hebben we altijd topstukken.’
Het museum wil van iedere grote auteur een representatieve selectie hebben zodat deze voor de volgende generaties bewaard blijft, maar het bewaren van het erfgoed wordt door verschillende factoren bemoeilijkt. Door gebrek aan financiële middelen zette de organisatie de werving van nieuwe stukken op een laag pitje. Jammer, want veel belangrijke stripauteurs zijn op dit moment oud of net overleden. Dus nu is het moment om te verzamelen. Het museum haalt zijn inkomsten vooral binnen via kaartverkoop en speciale evenementen. De overheid is goed voor slechts acht procent: ‘Bij ons in België is alles gesplitst in Vlaams en Franstalig. Als we ervoor zouden kiezen om alleen Vlaamse strips te tonen, dan zouden we van de Vlaamse regering veel geld kunnen krijgen. Maar omdat wij Franstalige, Vlaamse en buitenlandse strips willen tonen, is dat lastig, want nu zou de Franstalige regering kunnen zeggen: “Als we jullie geld geven, gaan jullie daar ook de Vlaamse strip mee promoten. Dat kan toch niet!”
Inmiddels is door alle tekeningen de klimaatkluis bijna vol. Ook moeten er nieuwe lokalen gehuurd worden om de groeiende stripcollectie en verwante boeken in op te slaan. Daarvoor ontbreekt ook het geld. Alle stukken die tijdelijk worden tentoongesteld, worden in gescand. Daar heeft het kleine team de handen al aan vol.
Belasting
Recent kreeg het museum het gehele oeuvre van strippionier George van Raemdonck (28 augustus 1888 – 28 januari 1966) in bruikleen van de nabestaanden. Van Raemdonck was de tekenaar van de klassieke en destijds populaire strip De wereldreis van Bulletje en Bonestaak. Met 8.000 stuks verdubbelt dit oeuvre de totale collectie van het museum, dat deze grote hoeveelheid nu eigenlijk niet aankan.
Daarnaast is de markt een bedreiging voor het striperfgoed: tegenwoordig kunnen originelen veel geld waard zijn. Stripmakers verkopen ze aan particuliere verzamelaars en galeries, vaak om dalende omzetcijfers te compenseren. Het werk raakt daardoor verspreid. Dit bemoeilijkt het maken van overzichtstentoonstellingen.
De belastingdienst is een andere potentiële bedreiging van het striperfgoed want die ziet in het waardevolle oeuvre van overleden stripmakers een mooie inkomstenbron middels erfrecht. Om te voorkomen dat zijn nabestaande een hoge belasting moeten betalen, besloot de bekende stripmaker François Schuiten er recent voor om zijn oeuvre te schenken aan onder andere de Koning Boudewijnstichting en de Bibliothèque Nationale de France. Hij passeerde het Stripmuseum. Een stap die De Graeve ook verbaast: ‘Dat was een vreemde beslissing, want de Koning Boudewijnstichting heeft geen kennis op het vlak van conservatie. Ik hoop dus voor Schuiten dat zijn originele platen niet ergens in een kartonnen doos staan opgeslagen.’ Aan het informatietijdschrift Stripgidsvertelde Schuiten dat het Stripmuseum niet de middelen heeft om haar ambities van een nationaal centrum waar te maken: ‘Je hoeft maar binnen te stappen om te weten wat ik bedoel: het gebouw is stilaan aan het afbrokkelen, de collectie wordt niet uitgebreid en is al die tijd hetzelfde gebleven, en dan spreek ik me nog niet uit over de kwaliteit van hetgeen je er ziet!’
De Greave beantwoordt deze kritiek: ‘Schuiten was erg betrokken bij de stichting van het Stripmuseum en zijn beeld ervan is gebaseerd op de beginjaren. Er waren veel minder bezoekers, financiële problemen en kennis van het conserveren ontbrak. We hebben geprobeerd hem de huidige situatie duidelijk te maken, maar hij bleef erbij dat hij geen vertrouwen in ons had.’
Enorm archief
Hec Leemans (1950), stripmaker van onder andere de reeks Bakelandt en FC de Kampioenen en aanwezig tijdens de persconferentie, maakt zich niet zo druk over erfrechten: ‘Wat is de waarde van een archief of van een originele pagina? Als je een keer een plaat verkoopt voor 5000 euro dan is dat prima, maar als de belastingdienst op basis daarvan de waarde van je archief gaat bepalen, klopt dat niet.’ Samen met zijn vrouw houdt hij zijn aanzienlijke archief bij. ‘Ik heb gelukkig een groot atelier, met grote kasten waar ik dat allemaal kwijt kan. Het is niet uitgesloten dat ik dat over een aantal jaar een deel van afsta aan het Stripmuseum.’
Zijn jongere collega Pieter de Poortere(1976) is naar eigen zeggen nogal slordig wat zijn originelen betreft: ‘Ik bewaar alles in grote dozen. Af en toe moet ik daar dan een tekening uit zien terug te vinden en dan gooi ik het materiaal eruit. Die tekeningen zijn dus opgerold of gekreukt. Overigens verkoop ik originele platen niet graag, want voor de volledigheid wil ik alles zelf houden.’ Die volledigheid wordt bedreigd door het feit dat De Poortere veel digitaal werkt. Die bestanden blijken vaak maar tijdelijk houdbaar.
Akkoord
Op de vraag of dat striperfgoed over honderd jaar nog bestaat is De Graeve licht positief gestemd. Het Stripmuseum is klaar om deze taak uit te voeren, mits er geld komt. ‘Dat kan de overheid zijn of een mecenas. De nieuwe Vlaamse minister van Cultuur bezocht ons recent en die viel bijna achterover van de beperkte middelen waarmee wij ons werk doen. Wij hopen op het cultureel akkoord tussen het Vlaamse en Franstalige gemeenschap. Er zijn immers dingen die Belgisch zijn en daarvoor moet er samengewerkt worden. Het Stripmuseum is daar eigenlijk de perfecte illustratie van, want wij tonen beide.’
www.stripmuseum.be
Zandstraat 20, Brussel
Alle dagen geopend (behalve op maandag) van 10 tot 18 uur.
Met de nieuwe horrorwestern-reeks Claire DeWitt blazen Willem Ritstier en Fred de Heij het genre nieuw leven in. Ritstier: ‘Ik bedenk graag heldinnen die zichzelf kunnen redden.’
Van de nieuwe westernhorror-stripreeks Claire DeWittis zojuist het eerste deel verschenen. Vlak na de Amerikaanse burgeroorlog maken premiejagers Claire DeWitt en haar partner Gerd jacht op outlaw Jonah Falk. DeWitt wil wraak voor wat Falk haar in het verleden heeft aangedaan. Het Zuiden van Amerika is gevaarlijk werkterrein, want monsters maken op gewelddadige wijze jacht op de mens. Deze monsters kunnen menselijke gedaanten aannemen en een ervan lijkt als twee druppels water op Claires overleden zus.
Willem Ritstier (1959) is al bijna veertig jaar een veelzijdig scenarist, tekenaar en cartoonist. Hij heeft in allerlei genres voor diverse doelgroepen gewerkt met veel verschillend tekentalent. Van vrolijke parodieën als Soeperman tot en met de avonturenreeks Ward waarin een familie tijdens een zeiltocht strandt op een eiland vol vijandelijke bewoners. Met Minck Oosterveermaakte hij jarenlang krantenstrips als Zodiak en Nicky Saxx. Samen creëerden zeRonson Inc., een western over twee rivaliserende detectivebureaus. En nu is er dus Claire DeWitt, een westernhorrorstrip waarvan in ieder geval drie delen gepland zijn.
Varkens
Hoewel hier wel buitenlandse westernstrips vertaald worden uitgegeven, hebben zich in het verleden slechts enkele Nederlandse stripmakers gewaagd aan een western- of horrorstrip. Wat fascineert Ritstier aan deze genres? ‘Eigenlijk heb ik niet zo veel met de western en van horror hou ik niet,’ bekent Ritstier. ‘Toen het stripblad Eppo in 2009 startte wilden Oosterveer en ik een gangsterstrip voor ze maken, want daar lag ons hart. Dat zag de redactie niet zitten, een western wel. Toen heb ik me ingelezen en vond ik het al snel grappig en leuk wat er in die tijd allemaal gebeurd is. Ik liet me in het bijzonder inspireren door Deadwood, een tv-serie die me aangreep vanwege de sterke personages en de sfeer: alles was verschrikkelijk vies en smerig! Je krijgt een goed idee van hoe het er toentertijd aan toe ging. Opvallend genoeg worden in Deadwood weinig mensen doodgeschoten, maar vermoord met een mes. De lijken laten ze verdwijnen door ze bij varkens te gooien, want die beesten eten alles. Dat gegeven heb ik ook in Ronson gebruikt.’
Aan Ronson Inc. kwam na twee delen een einde omdat tekenaar Oosterveer bij een motorongeluk om het leven kwam. Samen met Fred de Heij wilde Ritstier de reeks voortzetten, maar dat was na Oosterveers dood voor de uitgever een gesloten boek. Toen zijn ze op de bonnefooi met Claire DeWitt begonnen. ‘Ik werk dan wel in een bepaald genre, maar ik zie een strip vooral als een verhaal met een groep personages die op elkaar reageert. Het gaat mij om het uitdiepen van de personages. Of ze nu in een western rondlopen, het Victoriaanse tijdperk of een Spaanse burgeroorlog, dat maakt mij eigenlijk niet uit.’ Sterke vrouwen
In de verhalen van Ritstier zijn avontuur en actie de belangrijkste factoren, ze lezen als een wild ritje in een achtbaan. Bijna iedere pagina eindigt met een cliffhanger. Hij wil vooral entertainen: ‘De lezer stapt in een verhaal en moet vanaf dat moment door de vertelling worden heen getrokken, vind ik. Er mogen geen rustmomenten in zitten. De personages ontwikkelen zich in de loop van het verhaal, maar die ontwikkeling moet je tussen de regels door lezen. Kijken hoe ze op elkaar reageren, wat ze doen.’
Pretentieloos vermaak? Ritstier heeft een opvallende voorkeur voor sterke vrouwpersonages. Toch wil hij geen geëmancipeerde boodschap uitdragen: ‘Uit mijn strips kun je afleiden dat ik best van clichés hou en van verhalen met een hoog pulpgehalte. Vrouwen werden in pulpverhalen vroeger vooral neergezet als iemand die gered moest worden. Ik vind het leuk om heldinnen te bedenken die zichzelf kunnen redden. Daarbij vind ik vrouwen sowieso altijd sterk, naar mijn gevoel zijn ze in alle opzichten vaak een rots in de branding. Ook Claire is een standvastige vrouw. Waar ze niet op wil antwoorden, geeft ze ook geen antwoord. Ze is een loner. Ik schrijf mijn verhalen intuïtief en het grappige daaraan is dat de personages met je meegroeien. Gaandeweg leren we elkaar kennen. Ze spreken zich ook duidelijk uit. Soms moet ik een geplande scène laten schieten omdat Claire er niet op in gaat.’
Kernwoorden
Ritstier begint meestal met het opschrijven van een paar kernwoorden. ‘Hierna groeit het verhaal als vanzelf. Deze strip begon met de woorden “western”, “horror” en “Fred de Heij”. Ook vond ik het belangrijk dat het een negroïde hoofdpersoon werd die de naam Claire DeWitt zou hebben. Dat leek me een leuke combinatie. Waarom ik daarvoor kies, kan ik moeilijk uitleggen. Vaak kan ik het waarom van wat ik wil niet onder woorden brengen maar uiteindelijk krijgt het toch zijn beslag in het verhaal. Dat in Claire DeWitt monsters rondlopen in het wilde westen heb ik bedacht om eens iets anders te maken en om de strip niet te veel op Ronson Inc. te laten lijken. De essentie van een verhaal wil ik niet uitleggen, maar het heeft wel een betekenis dat alle personages die vermoord worden, Zuiderlingen zijn.’
Zelfcensuur
In de avonturenverhalen van Ritstier gaat het er soms hard aan toe. Fred de Heij tekent Claire DeWitt in zijn bekende realistische handschrift waardoor horrorelementen extra hard aankomen. ‘Vroeger liet ik in een scène waarin mensen werden neergeschoten alleen hun verkrampte blik zien en geen bloedspatten. Maar dit is een horrorstrip, dus geweld mag expliciet zijn,’ vindt Ritstier. ‘Ik heb wel zelfcensuur. Ik voel aan wat naar mijn maatstaf wel of niet kan en wat ik zelf aankan. Met scènes waar beesten of kinderen wat wordt aangedaan, ben ik voorzichtig. In het tweede deel van Ronson Inc. wordt weliswaar een joch gewurgd, maar niet getoond. Sommige dingen gebeuren omdat het verhaal dat nodig heeft, maar ik laat het niet allemaal zien. In datzelfde verhaal wordt in beeld een prostituee op brute wijze om het leven wordt gebracht. Sommige Eppo-lezers waren hier niet van gecharmeerd. Dat heeft wel wat abonnees gekost.’
Willem Ritstier en Fred de Heij. Claire DeWitt #1: Tot in de dood. (Uitgeverij Xtra)