Tag: Jan Kruis
Kreeg ik zowaar een StripGlossy opgestuurd door stripblad Zone 5300… Samenwerking in de Nederlandse stripwereld. Dat zien we natuurlijk graag. En al is het oud nummer van StripGlossy, het werk van Jan van Haasteren en een interview met deze stripmaker en illustrator zien we natuurlijk graag.
De Nederlandse stripwereld is rijk aan uiteenlopende stripverhalen en veel getalenteerde makers. In deze vlog loop ik door het STRIPMUSEUM GRONINGEN dat in maart 2019 de deuren sloot. De wandeling geeft een mooi beeld van hoe rijk een deel van de stripwereld eruit ziet.
Let wel: veel makers zie je ook niet. Zo zag ik geen werk van vrouwelijke stripmakers hangen, al kan het zijn dat ik daar overheen heb gekeken.
Het stripmuseum Groningen is weliswaar dicht, maar gelukkig heb ik in de laatste periode nog wat opnames kunnen maken. Zoals deze van de expositie Van penseel naar kwast: Schilderkunst van striptekenaars.
Deze vlog is dus een registratie van een deel van de schilderijen die er toen te zien waren.
Daan Jippes en Jan Kruis geëxposeerd
Recent bracht ik een boeiende middag in het Nederlands Stripmuseum door dankzij de exposities over Daan Jippes en Jan Kruis.
Vanwege familiezaken moest ik in Groningen zijn dus dat gaf me een mooie gelegenheid om het museum te bezoeken. Ik keek erg uit naar de expositie over Daan Jippes en was niet teleurgesteld. Een mooi overzicht van zijn rijke carrière.
Kameleon
Jippes staat bekend als één van ‘s werelds beste Disneytekenaars. Hij is een tekenaars tekenaar: dat wil zeggen dat veel collega’s zijn werk bewonderen. En niet zonder reden, want Jippes is een veelzijdig illustrator. Jippes heeft de gave om in verschillende stijlen te tekenen en de stijlen van anderen meester te worden. Daarnaast zijn z’n illustraties zeer levendig.
Zijn strip Twee voor thee wordt door veel stripmakers als een klassieker beschouwd. Maar ook de detectivestrip Havank wordt door velen gewaardeerd. Deze strip is losjes gebaseerd op de verhalen van schrijver Havank (pseudoniem van Hans van der Kallen). Vooral de humor en het gezwollen, ouderwetse taalgebruik verwerkt Jippes in de strip, maar ook in de vormgeving is de invloed van Franquin terug te zien.
Jippes is ook jaren actief geweest als storyboard artist voor Walt Disney en Steven Spielberg. Beauty and the Beast, The Prince and the Pauper en Aladdin, zijn enkele films waaraan hij heeft meegewerkt. Daar zijn ook in de expositie voorbeelden van te zien.
Naslagwerk
Hoewel de tentoonstelling niet supergroot is, kun je van elke belangrijke periode van Jippes wel iets terugzien. En wie daar nog niet genoeg aan heeft, kan in de winkel van het museum een mooi naslagwerk aanschaffen, geschreven en samengesteld door Jan-Willem de Vries. De Vries is medewerker van het stripmuseum en ook scenarist van de strips over André Hazes.
Jan Kruis was meer dan Jan, Jans…
De expositie over Jan Kruis, die eerder dit jaar overleed, toont nog maar eens hoe goed Kruis eigenlijk kon tekenen. Een probleem met een succes als Jan, Jans en de kinderen is dat zo’n project het andere werk van een tekenaar kan overschaduwen. En dat terwijl Kruis ook een zeer verdienstelijk schilder was die de gave had mensen raak te portretteren.
Ook denk je zo’n strip als Jan, Jans en de kinderen wel te kennen, omdat er zoveel afleveringen van zijn. Toch viel het me weer op hoe knap die strip eigenlijk in elkaar zit. Jan Kruis gebruikte zijn eigen gezinssituatie als uitgangspunt en wist jarenlang de vinger aan de pols te houden over wat er in Nederland speelde. Zijn strips waren toen actueel, en nu een mooi overzicht van de belangrijke thema’s van de afgelopen jaren.
Ook is er mooi werk van Kruis’ adaptatie van Woutertje Pieterse te zien en videofragmenten waarin de stripmaker zijn strips voorleest. Die kon ik me nog herinneren van vroeger, en die tv-optredens hebben ongetwijfeld bijgedragen aan zijn naamsbekendheid.
Koffertje
Er is een speciale plek ingeruimd voor het ’teruggevonden koffertje’ van Jan Kruis. Dit koffertje werd onlangs ontdekt en bevat stapels uniek jeugdwerk. Aan de schetsboeken, strips en tekeningen kun je direct zien dat Kruis talent had. Het is altijd leuk en soms grappig om oud jeugdwerk van kunstenaars terug te zien. Iedereen begint immers ergens, en vaak beginnen ze erg jong. Wie vroeger veel strips tekende maar op een gegeven moment gestopt is, had zich net zoals Jan Kruis kunnen ontwikkelen als een van de bekendste stripmakers van Nederland.
De expositie begint bij Kruis’ laatste project. Toen hij wist dat zijn einde naderde maakte hij enkele cartoons over sterven op latere leeftijd en de verwikkelingen die uit die situatie voortkomen. Die hakken erin, al is het ook wel weer mooi om te zien dat Kruis zijn naderende einde met humor benaderde.
Daan Jippes: Avonturier in strip en animatie
Te zien t/m 29 oktober 2017.
Jan Kruis: Van Jan, Jans en de kinderen tot Multatuli
Te zien van t/m 3 september 2017
Jan Kruis (1933-2017)
Stripmaker, illustrator en schilder Jan Kruis (Rotterdam, 1933) is 19 januari overleden in zijn woonplaats Mantinge in Drenthe. Hij was al enige tijd ziek. Kruis is 83 jaar geworden.
We kennen hem natuurlijk als maker en geestelijk vader van de strip Jan, Jans en de Kinderen. Ik denk dat er weinig Nederlanders zijn die deze familiestrip nog nooit hebben gelezen. Hele generaties groeiden op met de avonturen van de familie Tromp. Het is dan ook een van de beste Nederlandse strips.
Met Jan, Jans en de Kinderen heeft Kruis duidelijk zijn stempel gedrukt op de Nederlandse strip en onsterfelijke personages geschapen. Ook wist hij altijd zijn vinger op de tijdsgeest te leggen. Kruis baseerde de stripfiguren op zijn eigen gezin en liet zich voor de verhalen vaak door zijn gezin inspireren.
Van 1970 tot en met 1998 maakte Kruis Jan, Jans en de Kinderen voor Libelle. Daarna gaf hij het tekenstokje over aan Studio Jan Kruis en sindsdien worden de afleveringen van deze strip dus door anderen gemaakt.
In 2007 verscheen een stripbewerking door Kruis van Multatuli’s Woutertje Pieterse. Ook maakte hij nog gelegenheidsalbums voor de Leprastichting. Kruis maakte ook schilderijen. Op de comiclopedia van Lambiek staat een uitgebreid cv van Kruis.
In 2010 kreeg Kruis de Marten Toonderprijs voor zijn gehele oeuvre. Ik interviewde hem vlak voor de ceremonie, de enige keer dat ik hem professioneel sprak.
Ik neem aan dat jullie allemaal vroeger de strips van Jan lazen. Mocht je daar nog een leuke anecdote of herinnering aan hebben, schroom niet om deze in het commentformulier te delen. Hallie Lama deelde dit mooie eerbetoon op Twitter vandaag:
Fokke & Sukke zijn ook verdrietig:
Robert van der Kroft haalde deze illustratie uit zijn archief: Catootje en Jeroen, als Sjors en Sjimmie.
Jan, Jans en de Kinderen is de Nederlandse familiestrip bij uitstek en verschijnt al sinds 1970 in het vrouwenblad Libelle. Stripmaker Jan Kruis (Rotterdam, 1933) baseerde de stripfiguren op zijn eigen gezin en liet zich voor de verhalen vaak door zijn gezin inspireren. Tot op zekere hoogte kun je de verhalen over de familie Tromp dus als een autobiografisch familieportret beschouwen.
De hoofdrolspelers zijn vader Jan Tromp, zijn vrouw Jans, dochters Karlijn en Catootje, opa, de vader van Jan, en Jeroen, het vriendje van Catootje. Later zou het nakomertje Gert zijn opwachting maken. Een interessante rol is in de strip weggelegd voor de huisdieren van het gezin Tromp: de grote rode je-weet-wel-kater, Loedertje de Siamese kat en de teckel Lotje. De dieren geven vaak komisch commentaar op de gebeurtenissen.
Je-weet-wel-kater
Mijn favoriet is altijd de Rode Kater geweest die soms in soloafleveringen lekker zit te filosoferen. Die strips ontstonden vaak als de stripmaker tijdnood had, want deze kon hij lekker snel tekenen. In bovenstaand fragment speelt de Rode Kater ook een belangrijke rol, al is de scène niet afkomstig uit een van de soloafleveringen. Net als zijn soortgenoten heeft de kater soms de kolder in zijn kop en springt hij plotseling van de bank om als een gek door de woonkamer te rennen en via de gordijnen en de boekenkast weer op de bank tot rust te komen. Ondertussen schrikken de gezinsleden zich natuurlijk rot. Heel herkenbaar: mijn kat had daar vroeger ook vaak last van.
Herkenbaarheid is een belangrijke factor voor het succes van deze familiestrip. Kruis speelde ook vaak in op maatschappelijke verschijnselen als BOM-vrouwen en trends als microbiologisch voedsel.
Bijrol
Kruis duikt zelf ook op in zijn strip. Meestal als figurant, maar in een aflevering uit het tweede album heeft hij een sprekende rol, namelijk als zichzelf. We treffen de stripmaker aan als hij door een stel bewakers uit het pand van de rijksbelastingen wordt geduwd. Boos wil hij een steen naar binnengooien, maar wordt door Jan en Jans tegengehouden. Dan legt Kruis uit waarom hij zo boos is:
‘Weet u, ik ben maar een eenvoudig tekenaar. Ik teken plaatjes in weekbladen en zo. Geen onaardig vak, al zeg ik het zelf. Alleen ben ik zo onnozel geweest om te denken dat ik alles wat ik met deze handjes heb verdiend óók weer met deze handjes mocht uitgeven. Ach mensen, wat een vergissing! Net toen ik geen cent meer had, kwam de belasting. Alles.. ALLES heb ik moeten verkopen om hun mateloze hebzucht te kunnen bevredigen…’
En nu moet Jan ook zijn Marietje verkopen. De personages denken dat hij hier een meisje mee bedoelt of een dier, en beloven voor haar te zorgen. Maar in het laatste plaatje op de pagina blijkt dit de naam te zijn van zijn rode MG uit 1950. De familie Tromp koopt de auto over van de tekenaar. ‘Omdat het geld toch allemaal naar de belasting moest, wilde de verdrietige tekenaar er niet al te veel voor hebben,’ schrijft Kruis. Het is een leuke scène die menig belastingbetaler bekend zal voorkomen. Soms lijkt het alsof je alleen maar werkt om de staatskas te spekken. In het televisieprogramma Beeldverhaal vertelt Kruis dat deze strip inderdaad gebaseerd is op het moment dat hij opeens veel belasting moest betalen. Hij bracht Marietje daarom tijdelijk onder bij een vriend, want anders was hij haar kwijt geweest.
Weerzien
In 1999 gaf Kruis het tekenstokje over aan Studio Jan Kruis en sindsdien worden de afleveringen van Jan, Jans en de Kinderen dus door anderen gemaakt. In 2010 sprak ik de stripmaker vlak voordat hij de allereerste Marten Toonderprijs kreeg uitgereikt. Ik vroeg hem of hij zijn strip niet miste en of hij tevreden was over wat de Studio met zijn geesteskinderen gedaan heeft: ‘Ik zeg altijd dat ik er afscheid van genomen heb, ze zijn als het ware gemigreerd en met de Marten Toonderprijs stonden ze na ruim tien jaar weer bij me op stoep. Na zo’n tijd verandert iedereen een beetje en zij ook. Toch was het een plezierig weerzien.’
Geschreven voor en gepubliceerd in Eppo (2015).
De tekenblokkade van Martin Lodewijk
Stripmaker Martin Lodewijk deed ruim tien jaar over het nieuwe avontuur van Agent 327. De documentaire Martin Lodewijk en de laatste pagina vertelt waarom.
De Daddy Vinci Code, het nieuwste avontuur van stripheld Agent 327, heeft nu al een legendarische status. De fans van stripmaker Martin Lodewijk (Rotterdam, 1939) hebben er namelijk ruim tien jaar op moeten wachten. De publicatie van het album werd al eens aangekondigd, ook in de VPRO gids, maar de strip kwam maar niet af: door persoonlijke omstandigheden kampte Lodewijk met een writer’s block. Regisseur Koert Davidse vond het hoog tijd dat een van de godfathers van de Nederlandse strip in een documentaire werd geportretteerd: ‘Martin Lodewijk is een bijzonder fenomeen. Ik wil laten zien dat hij een geweldige tekenaar is met veel gevoel voor humor en detail. En dat hij anderen inspireert. Toen ik hem voor het project benaderde wist ik niet dat hij al zo lang bezig was met het laatste album, maar tijdens de research en voorgesprekken kwam dat al snel ter sprake. Een spannend gegeven dat de rode draad in de documentaire is geworden. Het opzetten van een project als dit duurt vrij lang, ook de financiering ervan. In de documentaire komt ook naar voren dat Lodewijk nogal berucht is om zijn het soms niet halen van zijn deadlines. Op den duur was ik ook een van zijn deadlines. Veel productiedagen werden opgeschoven omdat Lodewijk ook andere belangrijke dingen te doen had. Hij heeft natuurlijk ook zijn eigen agenda. Lodewijk werkte ook aan de strip en had tussendoor nog andere opdrachten. Hierdoor heeft het veel langer geduurd voordat de film klaar was. In totaal hebben we de opnames in anderhalf jaar gemaakt.’
In Het uur van de wolf: Martin Lodewijk en de laatste pagina zien we de stripmaker letterlijk aan die beruchte laatste pagina werken. ‘Lodewijk had het liever niet over het waarom van zijn writer’s block. Dat komt deels omdat hij er de man niet naar is om erover te praten. Hij vindt de strip belangrijker dan de maker. Hij stipt het wel aan en met de aanvullingen van collega’s als Dick Matena, Jan Kruis en Eric Heuvel wordt wel duidelijk wat er in zijn privé-leven is gebeurd. Op een gegeven moment werd de drempel om weer te beginnen steeds hoger.’
Mooi gevisualiseerd
Lodewijks creatieve blokkade wordt in de documentaire prachtig gevisualiseerd: de stripmaker zit peinzend aan zijn tekentafel in een volledig donkere ruimte, het enige licht komt van zijn bureaulamp. Als het licht der inspiratie gedoofd is, tast de maker in het duister. ‘Die opnames hebben we in de studio gemaakt. Martins werkkamer is namelijk erg klein en staat ook nog eens bomvol met boeken en spullen. We hebben zijn tekentafel naar de studio verplaatst om deze opnames te kunnen maken. De opnames waarin we zien dat Lodewijk aan de laatste pagina werkt, zijn ook in verschillende sessies gemaakt. Hij nam daar echt zijn tijd voor,’ legt Davidse uit.
Ook over de visualisatie van de strips is goed nagedacht. Davidse brengt deze tot leven met verschillende technieken, door elementen uit de plaatjes te bewegen of de tekst in de balloons regel voor regel te laten verschijnen. ‘Ik heb kunstgrepen uitgehaald om de dynamiek van het strip lezen weer te geven. De strips hebben een enorme vaart en bevatten veel actie, en dat ervaar je niet door langzaam met de camera over de strip heen te gaan.’
Eerder werd door Uitgeverij L aangekondigd dat De Daddy Vinci Code 23 april uit zou komen, maar inmiddels ligt het album al in de winkel.
Uur van de wolf: Martin Lodewijk en de laatste pagina
Donderdag 23 april
NPO 2, 23.00 – 23:54 uur
Martin Lodewijk signeert zijn nieuwe album op 1 mei in stripwinkel Het Beeldverhaal in Amsterdam. Van 17 tot 19 uur kun je de stripmaker daar ontmoeten.
Dit artikel is in een iets kortere versie gepubliceerd in VPRO Gids #16 (2015).
Tekenles van meestervervalser Gerben Valkema
Van het bijdehante stripfiguurtje Elsje is het achtste album uit. Stripmaker Gerben Valkema is echter ook een zeer verdienstelijke ghosttekenaar. ‘Bommel moet als Bommel voelen.’
‘Het leuke aan Elsje is dat ze geen restricties heeft die wij wel hebben. Veel mensen vinden haar bot, maar dat valt wel mee. Ik heb een dochter van drie, nou dat is ook een bot ding soms. Zo zijn kinderen,’ aldus tekenaar Gerben Valkema (1980) die samen met scenarist Eric Hercules de humorstrip Elsje maakt die draait om het gelijknamige, bijdehante basisschoolmeisje. De strip verschijnt in 15 regionale dagbladen en Eppo stripblad; het nieuwste album is net uit.
Als Valkema even genoeg heeft van Elsje tekenen, maakt hij voor de lol en de oefening een tekening van bijvoorbeeld Robbedoes of Johan en Pirrewiet. Of hij mengt Elsje in andere stripwerelden. Zo tekende hij haar in een cover van het fictieve album Asterix niet bij de Batavieren toen er op Facebook gegrapt werd wanneer het Gallische duo eens naar Nederland zou komen.
Valkema is goed in staat om op overtuigende wijze stripfiguren van anderen te tekenen en zich hun stijl eigen te maken. ‘Als kind oefende ik al met bestaande stripfiguren en dat ben ik blijven doen omdat het leuk en leerzaam is. Eigenlijk ben ik altijd al een soort ghosttekenaar geweest. Misschien heb ik een natuurlijke aanleg om mezelf te verplaatsen in andermans lijnvoering.’
Basisvorm
Op zijn achttiende werd Valkema uit de stripwinkel waar hij werkte geplukt door Jan Kruis die nieuw talent zocht voor zijn studio. Valkema begon zijn carrière dus als ghosttekenaar van onder meer Jan, Jans en de kinderen. ‘Ik dacht, binnen een maand of twee heb ik mijn eerste pagina wel gemaakt, want dat krasserige lijntje van Kruis kan ik wel tekenen. Maar hoe je die lijn zet en waar die moet staan, dàt is tekenen. Kruis kwam in het begin langs op de studio. Hij legde mijn tekening op de lichtbak en gaf tips. Heel leerzaam. Het was voor mij een openbaring om te ontdekken dat Jan, ondanks al zijn ervaring, nog steeds eerst een basisvorm van rondjes en stangetjes neerzette als hij zijn figuurtjes tekende. Veel tekenaars die ik hoog heb zitten werken zo. Er zit veel aandacht in de constructie van de figuren.’
Bij de redactie van Donald Duck die in hetzelfde pand zat, kopieerde Valkema de modelsheets van Disney-figuren om die thuis te leren tekenen. Handig, want later werkte hij voor Disney en maakte covers en parodieën van cd-hoezen voor de Donald Duck.
Heer Bommel
Omdat Valkema een soort meestervervalser is, wordt hij wel eens gevraagd voor speciale projecten. In 2012 tekende hij prachtige pastiches van Heer Bommel en Tom Poes in het verhaal Heer Bommel en de i-Padden, geschreven door Patty Klein voor het honderdjarige bestaan van de Vereniging van Bibliothecarissen. Was het moeilijk voor Valkema om zich de Toonder-stijl eigen te maken? ‘Dat was heel frustrerend. Ik kijk altijd goed naar de basisvormen van de figuurtjes en bij Bommel krijg je op de een of andere manier niet je vinger erachter hoe die in elkaar steken. Ik heb een meter Bommelboeken en die nam ik door. Dan valt je opeens op dat stripfiguren niet consequent getekend worden. Het ene moment is het hoofd groot, dan weer klein. Dan heeft ie dikke handen, dan kleine. Op een gegeven moment ben ik gewoon aan de slag gegaan om te zien waar het schip zou stranden. Ik heb mezelf constant gecorrigeerd door bijvoorbeeld de tekening te spiegelen, dan zie je de fouten sneller. Wil Raymakers, ook Bommel-tekenaar en codirecteur van de Toonder Compagnie, heeft me aanwijzingen gegeven, zoals: “Je oortjes staan teveel naar achteren.” Uiteindelijk is het wel Bommel geworden, al zien mijn collega’s wel dat ik het getekend heb.’
Grote borsten
Omdat Martin Lodewijk dit jaar 75 werd, werkte Valkema mee aan een speciale strip voor Eppo waarvoor hij de personages uit de strip Agent 327 voor zijn rekening nam. ‘Ook voor Lodewijk geldt dat hij niet twee keer hetzelfde figuur tekent. Als je in de stijl van een ander tekent, wil je iets op voorbeeldmodel kunnen tekenen, maar dat model bestaat eigenlijk niet. Wat het uiterlijk van die poppetjes betreft is er een soort centrum waar binnen ze zich bewegen. Daar binnen zit aardig wat rek. Het is niet zoals bij Disney dat alles precies uit te meten is. De oren van Mickey Mouse zijn altijd even groot bijvoorbeeld. Om Agent 327 te tekenen heb ik goed op details gelet: ik teken bijvoorbeeld de oren van 327 veel kleiner dan Lodewijk dat doet. Ik moest mezelf constant corrigeren om die oren naar mijn gevoel onnatuurlijk groot te tekenen. Hetzelfde geldt voor de borsten van Olga Lawina. Ik heb ze al een paar keer gecorrigeerd en nog steeds zijn ze niet zo groot als dat Martin ze zou maken. Dat durf ik niet. Ik denk niet dat ik weg kan komen met die borsten.’
Welke tips heeft Valkema voor potentiële stripvervalsers? ‘Teken vooral veel van goed verkopende tekenaars na en stop ze allemaal op veilingsite Catawiki. Dan word je slapend rijk,’ zegt hij lachend. ‘Maar zonder gekheid: je moet je heel goed in de oorspronkelijke stijl verdiepen. Bij Studio Jan Kruis pakte ik een tekening van Daan Jippes, daar legde ik een velletje overheen om de basisvormen en de actielijn van hem over te nemen. Daarna legde ik Daans illustratie weg om mijn eigen tekening af te maken. Deze vergeleek ik dan met de zijne om te zien wat ik gemist had. In het begin tekende ik nog wel figuurtjes na of trok ze over om te zien hoe ze in elkaar zitten. Nu niet meer. Na 15 jaar moet ik gewoon naar een plaatje kunnen kijken en deze als het ware projecteren. Als je Bommel tekent dan moet hij als Bommel voelen. Als alle details op hun plek vallen dan hoef je niet precies de Bommel te tekenen zoals je hem uit een bepaald plaatje kent, maar dan voelt hij alsof je hem kent.’
Eric Hercules & Gerben Valkema. Elsje #8
Don Lawrence Collection
Dit interview is geschreven voor en gepubliceerd in VPRO Gids #1 (2015).
Toen Martin Lodewijk zeventig werd, riep stripblad Eppo hem uit tot peetvader van de Nederlandse strip. Met zijn creaties Agent 327, Storm, January Jones en Johnny Goodbye en het begeleiden van nieuw striptalent heeft hij de strip verrijkt en een duidelijk stempel gedrukt. Enkele heruitgaves van oude Agent 327-albums moeten het wachten tot het twintigste deel, De Daddy Vinci Code, verzachten. Portret van een begenadigd verteller, die zichzelf ‘een beetje een bemoeial’ vindt.
Wie het riante appartement van Martin Lodewijk en zijn vrouw Ted in Rotterdam Zuid binnenstapt, wordt allereerst begroet door enkele zeefdrukken van Roy Lichtenstein. Een mooie ontvangst voor de stripliefhebber die zich verder kan vergapen aan originelen van Don Lawrence, Hergé, Dick Matena, Jan Kruis, Harold Foster, Robert Crumb en Marc Sleen die de muren sieren. Allen stripmakers die Lodewijk bewondert of waar hij mee heeft samengewerkt. In zijn werkkamer staat een aardige collectie strips, doch lang niet alles wat hij in bezit heeft. ‘Dit is maar een heel klein deel van wat ik heb. Hier staat wel het grootste gedeelte van wat ik belangrijk vind, zoals Mickey Mouse van Floyd Gottfredson, Terry and the Pirates, Dick Tracy. Grotendeels zijn dat de strips uit mijn jeugd, maar lang niet altijd,’ zegt Lodewijk die nog altijd stripliefhebber is. Met aanstekelijk enthousiasme spreekt hij over strips, zijn werk en de beeldverhalen van anderen: ‘Ik volg nog redelijk wat er uitkomt. Vroeger werden strips wel beter gemaakt, vind ik. Er is tegenwoordig maar bar weinig wat daaraan kan tippen. Een paar jaar geleden las ik een verhaal van de reeks Jerome K. Jerome Bloks van Dupuis. Dat verhaal vond ik een klein meesterwerk, maar de rest van die serie vond ik minder. Een aantal boeken van Joann Sfar vind ik heel erg mooi en goed; van sommige manga’s ben ik behoorlijk gecharmeerd.’
Ruimtevaart
Lodewijk is geboren op 30 april 1939 in een gezin van vier kinderen. Vader Piet was ambtenaar bij de gemeente Rotterdam, zijn moeder Joy Lynguris is van Griekse afkomst. De jonge Martin groeide op in het Rotterdam van na de oorlog. Hij kwam al snel in aanraking met Amerikaanse strips, verkocht door Amerikaanse zeelieden: Superman, Batman, Collier’s Planet Comics en Tarzan. Lodewijk: ‘Vanaf het moment dat ik strips las ben ik ze gaan tekenen. Eerst nog met een stukje krijt op straat, daarna op papier. Voor mijn tiende stuurde ik al materiaal op naar Tom Poes Weekblad, want gepubliceerd worden leek me het mooiste wat er is. In 1957 ben ik langsgegaan bij handelsuitgeverij ATH in Rotterdam die ook strips uitgaf. Ik heb ze mijn tekeningen laten zien en mocht voor ze aan de slag. Ik maakte cartoons, ondeugend bedoelde mopjes voor de Mascotte en Bolero. Dat waren blaadjes met pin-ups die toentertijd seksblaadjes genoemd werden. De directeur van de handelsdrukkerij was meneer Teeuwen, een Bul Super-achtige figuur. Een man met ideeën en visie: de dag na lancering van de Spoetnik stond hij bij mijn ouders voor de deur, ik woonde toen nog thuis, en nam hij me mee naar een duur restaurant in Zuid. Hij vroeg of ik iets van ruimtevaart wist. Natuurlijk wist ik dat: ik las al jaren sciencefiction. Toen heb ik tien boekjes gemaakt over ruimtevaart. Ik mocht maken wat ik wilde, zo lang het maar over ruimtevaart ging. Na tien afleveringen wilde hij verhalen over piraten hebben en heb ik daar zes boekjes over gemaakt. Dat was Arent Brandt, die later Captain Kidd werd genoemd. Ik schreef en tekende dus iedere maand een strip van 32 pagina’s. Daar heb ik een hoop van geleerd. Meestal zat ik tegen de deadline een paar nachten door te werken. In één boekje heb ik letterlijk een stukje slapend getekend. Ik was boven mijn tekening in slaapgevallen, maar had wel doorgetekend. Geen idee hoe, maar toen ik weer wakker werd zag ik dat figuurtje en dat heb ik er toen in laten staan, want dat vond ik toch wel bijzonder.’
Lodewijk staat op, haalt een doos vol met dat vroege werk uit zijn werkkamer en toont de betreffende pagina met daarin een bijna abstracte menselijke vorm in een verder semi-realistisch getekende strip. Verder zitten er strips in de doos met titels als De zure bom, Kidnappers in de ruimte, boekjes over detectiveduo Babel en Knetterton en delen uit de reeks Wereld der misdaad en gerechtigheid, detectiveverhalen waar Lodewijk de illustraties voor maakte. ‘Ik heb jaren moeten zoeken op stripbeurzen om mijn eigen werk weer terug te kopen. Ik ben weer compleet,’ vertelt de stripmaker.
Fröbelen
In 1959 maakte hij in opdracht van Het Parool de strip Frank, De Vliegende Hollander voor Scandinavische kranten. Daarna werkte Lodewijk vier jaar voor reclamebureau Publi Studio in Schiedam als ontwerper/illustrator. In wezen heeft hij zijn hele carrière het strip maken afgewisseld met reclamewerk. Bij Publi maakte Lodewijk van alles: verpakkingen voor Volendammer Shag, stroopwafels, reclameadvertenties voor wasmachines en folders voor kolen van De Coöperatie. Het uiteenlopende werk was een goed alternatief voor de kunstacademie waar de tekenaar al na een paar weken zijn gezicht niet meer liet zien. ‘Naderhand heb ik daar wel spijt van gehad, want toen ik de reclame in ging heb ik veel dingen zelf moeten uitvogelen. Dat heeft me ontzettend veel tijd en moeite gekost, terwijl ik dat in drie jaar op de academie had kunnen leren.’
Toch kijkt Lodewijk met plezier terug op die periode: ‘In mijn hoogtijdagen in de reclame kon je van alles doen: van olieverf tot en met etsen, bij wijze van spreken. Ik deed een illustratie hier en een illustratie daar en kon lekker rotzooien. Dat fröbelen mis ik wel. Tegenwoordig doe ik ruwweg altijd hetzelfde. Ik zit Agent 327 te tekenen of maak een illustratie in die stijl.’
IJzerbroot, Hendrik IJzerbroot
Gelukkig voor de stripliefhebber besloot Lodewijk in 1966 voor zichzelf te beginnen. Een studio had hij niet, maar Jan Kruis (van Jan, Jans en de Kinderen) bood een tafeltje in zijn studio aan. Kruis kreeg van stripblad Pep de opdracht om een parodie op James Bond te maken, maar had daar weinig zin in. ‘Jan had nog nooit een Bond-boek gelezen en die vond dat maar niks. Ik wel, dus ik had daar wel oren naar, dus gaf Jan de opdracht aan mij door. Bij de eerste korte verhaaltjes staat dan ook productie Jan Kruis. Na het eerste korte verhaaltje wilde Pep er een maand later nog eentje hebben. En toen nog eentje. Bijna vijftig jaar later maak ik ze nog.’
Echt veel inspiratie haalde Lodewijk niet uit de boeken van Ian Fleming en de Bond-films. IJzerbroot krijgt net als Bond wel eens een gadget en ook is er een rol weggelegd voor M. Net als haar evenknie Miss Moneypenny heeft juffrouw Betsy, de secretaresse van de geheime dienst, een oogje op Agent 327. Het nummer 327 is natuurlijk een duidelijke verwijzing naar de cijfercode waar de Britse geheim agent mee wordt aangeduid. Omdat Albert R. Broccoli, de toenmalige producent van de Bond-films, copyright had op alle cijfercombinaties die begonnen met een dubbele nul, moest Lodewijk hier improviseren en koos hij lukraak twee cijfers voor de zeven.
IJzerbroot zelf is in veel opzichten de antithese van Bond: mooie vrouwen doen hem blozen en hij is eerder een antiheld dan de heldhaftige macho die Bond is. ‘Ik zou niet weten waarom Agent 327 al die jaren al zo’n succes is,’ bekend zijn geestelijk vader. ‘Ik denk dat hij op een wat hulpeloze manier sympathiek is.’
Een aantrekkelijk element aan de strips rondom IJzerbroot zijn de toegankelijke humor en fantasievolle plots. In Dossier Nachtwacht worden de originele schilderijen van Hollandse meesters tot legpuzzel gemaakt zodat de vrouw van miljonair Poendrop iets te puzzelen heeft. In Het oor van Gogh wordt de kloon van Vincent van Gogh gedwongen nieuwe Van Goghs te schilderen, maar ontdekt de schilder dat hij liever strips maakt. ‘Ik denk overigens dat Van Gogh de kracht van het beeldverhaal zou hebben ingezien. Ik denk dat hij Kuifje bijzonder gevonden had,’ aldus Lodewijk. Hoe vergezocht de plots ook kunnen zijn Agent 327 weet de avonturen altijd tot een goed einde te brengen.
Overigens zijn Dossier Nachtwacht, Het oor van Gogh en De wet van Alles toch wel de favoriete albums van Lodewijk. ‘Toen ik Dossier Nachtwacht maakte, zat ik bijna iedere dag in Amsterdam voor mijn reclamewerk. Alles wat ik toen meemaakte zit er in: mijn bezoek aan het Rijksmuseum, het autootje dat ik reed, Stripwinkel Lambiek en natuurlijk mijn vrouw Ted.’ In het verhaal heeft Ted de rol van motormeisje. Cameo’s van bekende personen, stripfiguren en vrienden van Lodewijk komen veel voor. In het album De ogen van Wu Manchu zitten de Vlaamse striphelden Nero en Lambik. Lodewijk zelf duikt als Agent 010 op in het nieuwste verhaal De Daddy Vinci Code. Hij is heel toepasselijk de archivaris van de geheime dienst.
Lodewijk: ‘Aan Het oor van Gogh heb ik ook goede herinneringen overgehouden. Dat album leidde tot een expositie in het Van Gogh Museum. Dat had ik van tevoren niet kunnen dromen. Je liep het museum in, de trap af, en dan hingen linksaf de tekeningen van Van Gogh en rechts de tekeningen van Martin Lodewijk. Hallo hé!’
Olga Lawina
Olga Lawina, de boomhoge sidekick van IJzerbroot, is een belangrijke figuur geworden in het leven van Agent 327. Aanvankelijk bedacht de stripmaker haar voor een eenmalig optreden, maar Olga weigert het podium te verlaten. ‘Ze is op niemand gebaseerd, ik wilde gewoon eens een keer een heel grote vrouw in de strip hebben,’ legt Lodewijk uit. ‘Ik heb nog overwogen een Indiaanse van haar te maken, daar heb ik zelfs nog schetsjes van. Toch werd ze op de een of andere manier een Zwitserse geheim agente. Haar naam is natuurlijk wel gebaseerd op Olga Lowina, de jodelzangeres uit de jaren vijftig. Maar die naam gaf ik haar pas nadat ik haar getekend had.’
Olga kent een kleurrijk cv: ze werkte als worstelaar en als danseres, en begon bij het criminele netwerk de Drie van de Acht. Tegenwoordig heeft ze haar eigen bedrijf B.I.P.S. (Beautiful Important People Security) en staat haar morele kompas meer de goede kant op dankzij Agent 327.
Dat de vrouwen in Lodewijks strips vaak hun mannetje staan, is niet zo gek. ‘Vrouwen met karakter, capabele vrouwen die geen doetjes zijn. Dat type vrouw heeft mijn voorkeur, in de werkelijkheid en in fictie,’ zegt de stripmaker en zijn werk ondersteunt die uitspraak. Eind vorig jaar verscheen het ‘Making of Album’ De vrouwen van Agent 327, over de strip- en filmvrouwen die Lodewijk inspireerden. Ook staat zijn oma prominent in het album: ‘Een heel bijzondere vrouw. Ze bestierde in de periode voor de Eerste Wereldoorlog de linnenafdeling van hotel Semiramis in Cairo. Dat was heel bijzonder voor een Nederlandse vrouw in die tijd. In het album staat een foto van haar die in de huiskamer van mijn opa en oma hing. Ze zit op een kameel voor de piramide van Gizeh en de sfinx. In diezelfde tijd las ik in het weekblad Kuifje de verhalen van Blake en Mortimer over Het Geheim van de Grote Piramide. Fantastisch, dat kon je dus zomaar overkomen! Door die foto van mijn oma werd de wereld van Blake en Mortimer levensecht. Vanaf dat moment was alles mogelijk, besefte ik.’
Na een twintigtal korte verhalen begon Lodewijk Agents avonturen op albumlengte te maken. Die zijn in de afgelopen jaren heruitgegeven bij uitgeverij L, opnieuw gescand, geletterd en ingekleurd.
Eppo
Even terug naar de jaren zestig. Vanaf 1969 maakt Lodewijk de detectivestrip Johnny Goodbye met tekenaar Dino Attanasio. Samen met Daan Jippes maakte hij aan het begin van de jaren zeventig het vooralsnog enige avontuur van Bernard Voorzichtig. Niet lang daarna zou Lodewijk een belangrijke rol gaan spelen in de Nederlandse stripcultuur: ‘In 1975 zat er duidelijk een dalende lijn in de oplage van de stripbladen Sjors en Pep. Peter de Smet en ik werden gevraagd om daar eens over te filosoferen. Mijn filosofie was dat die twee bladen elkaar eigenlijk in de weg zaten. Als je ze samen zou voegen, dan zou je de lezers van beide bladen aan je binden. Dat nieuwe blad werd de Eppo. Samen met Frits van der Heijden was ik de redactie. Omdat Frits in vaste dienst was bij uitgeverij VNU, werd hij de hoofdredacteur. Ik was vliegende keep/artdirector. We wilden vooral Nederlandse strips van Nederlandse tekenaars in het blad hebben en nieuwe strips introduceren. Dat betekende dat we een heleboel ideeën moesten leveren. Ik heb het idee voor Steven Severijn geleverd en Roel Dijkstra. Soms verzon ik alleen de naam van een personage, soms het hele verhaal.’
Storm
Een van de creaties waar Lodewijk indertijd mee op de proppen kwam, was sciencefictionstrip Storm die geschilderd werd door de Britse tekenaar Don Lawrence (1928-2003). Storm is een astronaut die begin 21ste eeuw een reis maakt naar de Rode Vlek van Jupiter. Daar aangekomen wordt hij meegesleurd naar de aarde van de toekomst waar de mensheid weer terug op het niveau van barbaren is. Hij ontdekt dat in zijn eigen tijd de menselijke beschaving instortte door een neutronenramp. De Aarde blijkt al jaren gecontroleerd te worden door de buitenaardse Azuriërs, die Storm samen met zijn nieuwe vriendin Roodhaar zal bestrijden.
Lodewijk: ‘Don Lawrence wilde we heel graag hebben voor Eppo, maar we vonden Trigië niet leuk. Nog steeds vind ik dat een verschrikkelijk strip. Ik ben toen naar Engeland gegaan en heb daar een paar nachten met Don zitten filosoferen. Daar kwam Storm uit voort. De exacte inspiratiebron weet ik niet meer, dat waren vooral sciencefictionverhalen.’
Lodewijk bedacht de opzet van de Diepe wereld en schreef de eerste acht pagina’s.
‘We zijn op zoek gegaan naar een schrijver, want ik had al genoeg op mijn bord: ik schreef Johnny Goodbye en maakte Agent al, daarnaast tekende ik reclames en speelde ik gitaar in de band Chickenfeed. Saul Dunn was als sciencefictionschrijver up and coming. Hij heeft het hele verhaal af geschreven, maar dat werd een ramp, want alles wat we hadden opgezet om er tien jaar mee voort te kunnen, brak hij in het eerste verhaal af. Mijn idee is dat als je dertig jaar met een strip voort kunt, het pas een echte strip is. Maar bij het eerste verhaal van Dunn was het allemaal al afgelopen. Verschrikkelijk! ‘ vertelt de tekenaar. Uit nood schreef Lodewijk Storms tweede avontuur, De laatste vechter (1979). Dick Matena nam een aantal albums voor zijn rekening, gevolgd door Kelvin Gosnell en Lawrence zelf. De reeks liep echter niet zo goed, wat misschien komt doordat de verhalen onderling niet echt samenhangen. Daarom nam Lodewijk zelf de pen ter hand en begon aan de Kronieken van Pandarve-cyclus. Hierin worden Storm en Roodhaar naar het multiversum Pandarve gestraald, waar ze nieuwe vijanden krijgen zoals Marduk, de theocraat van Pandarve. Gelukkig maken ze ook nieuwe vrienden zoals Nomad, een prins die is weggelopen van zijn ouderlijk huis. Sindsdien is het trio onafscheidelijk.
‘De samenwerking met Don verliep uitstekend. Ik heb daar heel erg heimwee naar,’ vertelt Lodewijk. ‘Heel lang heb ik zijn pagina’s niet eens geschreven maar doorgebeld. Dan zaten we twee uur met elkaar aan de lijn. We maakten dan natuurlijk ook geintjes en praatten over The Goon Show, de radioserie uit de jaren vijftig, waar we allebei gek op waren. Ik heb altijd Engelse humor gevolgd, Engelse strips en illustratoren, dus we hadden veel om over te praten. We konden goed met elkaar opschieten. Voor Don schreef ik soms pagina’s sfeerbeeld en andere aantekeningen voordat ik aan de daadwerkelijke tekst toekwam. Ik wees hem dan bijvoorbeeld op schilderijen, films, om sfeer aan te geven en om hem te inspireren.’
Storyboards
Opmerkelijk genoeg schreef of besprak Lodewijk slechts de paar pagina’s die voor de komende aflevering in Eppo nodig waren. Nog steeds werkt Lodewijk zo, of het nu gaat om verhalen die hij voor anderen schrijft of ze zelf tekent.
‘Zelf weet ik vaak ook niet welke kant het verhaal opgaat,’ zegt de scenarist. ‘Dat doe ik denk ik om het voor mezelf ook spannend te houden. Tijdens het tekenen hou ik wel een schema bij van 44 vakjes, waarbij ieder vakje voor een pagina staat. Als ik een pagina heb getekend, streep ik het betreffende vakje door zodat ik weet hoeveel ruimte er nog over is voor het gevecht of de climax aan het einde. Soms kom ik ook wel in moeilijkheden door die werkwijze. In Dossier Zevenslaper was ik halverwege in de stress omdat ik niet meer wist wat ik moest doen. Dat heb ik toen ook in het album gezet: je ziet me piekeren aan de tekentafel. Toch, als ik vastloop zit er op de een of andere manier altijd wel iets in het voorgaande dat ik geschreven heb waarmee ik het plotprobleem kan oplossen.’
Lodewijk heeft ook de gewoonte om zijn scripts niet te schrijven maar in storyboard-vorm te gieten. De tekenaars met wie hij samenwerkt zijn daar niet altijd van gecharmeerd: ‘Dino Attanasio gaf ik eens zo’n gekrabbelde pagina. Hij keek er naar en trok een zuur mondje en zei: “Tja, ik zit nog maar twintig jaar in het vak, hè.” Hij voelde zich een beetje gepikeerd. Daar schrok ik van, dus vanaf dat moment schreef ik de scripts voor Attanasio en Lawrence. Naderhand heb ik met tekenaars gewerkt die minder ervaring hadden. Toen ik met January Jones begon, was Eric Heuvel nog een beginnende tekenaar, dus waren de verhoudingen anders. Dat vind ik eigenlijk prettiger. Voor De Rode Ridder, die ik sinds 2004 schrijf, maak ik soms heel uitgebreide schetsen. Tekenaar Claus Scholz vindt het wel makkelijk.’ Scholz en Lodewijk werken vanaf De Grot van de Beer (RR 207) samen aan de reeks.
Voor strips die in het verleden zijn gesitueerd, zoals de avonturen van vliegenier January Jones die in het interbellum spelen en de middeleeuwse wereld van De Rode Ridder, moet enigszins geresearcht worden. Dat doet Lodewijk met plezier; zijn scripts zitten vaak boordevol feitelijkheden en verwijzingen naar de actualiteit. Soms heeft men daar wel commentaar op. ‘En niet onterecht,’ geeft de stripmaker toe. ‘Daar ga ik wel eens te ver in. Maar ja, bijna alles interesseert me. Over vrijwel alles heb ik boeken staan en tegenwoordig bewaar ik internetpagina’s. Ik heb hele externe harddisks vol staan met materiaal. Ik heb er lol in om dat in mijn verhalen te verwerken.’
Handschrift
Ondanks zijn prestaties op het stripvlak komt Lodewijk bescheiden over. Gevraagd naar waar volgens hem de kracht zit in zijn grafische werk antwoordt de tekenaar:
‘Ik ben ervan overtuigd dat alles in mijn strips goed acteert: mijn tekeningen, mijn lijnvoering, etc. Ik denk dat dit mijn kracht is. Ik ben geen knappe technicus, ik ben redelijk in mijn lay-outs, ook al is dat ook niet de bovenste plank, maar ik vertel op een duidelijke manier een verhaal aan het publiek. Dat heb je wel of niet.’
Dat Lodewijk een eigen stijl van vertellen heeft blijkt uit de volgende anekdote. Toen Claus Scholz en niet Lodewijk een keer het scenario voor de Rode Ridder had geschreven, viel dat inkleurder Vittorio Leonardo van Studio Leonardo meteen op: ‘Vittorio is van oorsprong Italiaans en woont in Wallonië. Hij spreekt Italiaans en Frans, maar slechts een paar woorden Nederlands. Als hij de pagina’s van de Rode Ridder krijgt om deze in te kleuren, vertaalt hij de tekst via Google translate zodat hij weet waar het over gaat. Of een scène bijvoorbeeld overdag of ’s nachts speelt, en of iemand een rood pak draagt. Leonardo wist niet dat Claus dit keer het scenario zelf had geschreven. Een jaar later sprak ik hem eens over De spiegeldemon (RR 221) en vroeg hij: “Ik vond dat zo vreemd, was er iets met je aan de hand toen je dat verhaal schreef?’. Ik vroeg wat hij bedoelde. “Nou,” zei Vittorio, “we zaten die strip in te kleuren en ik denk, het is net of Martin dit niet geschreven heeft.” Hij leest de strips niet maar zag aan de manier van vertellen, aan de pagina-indeling en aan de cameravoering, dat ik het niet geschreven had. Dat vond ik heel sterk.’
Overigens is het wel vaker voorgekomen dat Scholz naast de tekeningen ook het scenario van De Rode Ridder pent. Dat heeft alles te maken met tegenslag in de privé-sfeer van Lodewijk: ‘Eerst overleed mijn broer aan kanker, daarna werd mijn vrouw ernstig ziek. Met haar is het gelukkig goed afgelopen, maar daardoor ben je wel even met andere dingen bezig. Daarna had ik er moeite mee de draad weer op te pakken.’ Behalve De Rode Ridder leed het nieuwste avontuur van Agent 327 hier ook onder. Hoewel de voorpublicatie van De Daddy Vinci Code in 2009 van start ging in de Eppo, het stripblad is zelf ook weer terug sinds dat jaar, is dit verhaal nog steeds niet voltooid. De voorpublicatie werd gestaakt, de publicatiedatum is uitgesteld.
Eerder werd de tekenaar al geplaagd door artroseachtige klachten. Na jaren alleen reclamewerk gemaakt te hebben, hervatte Lodewijk in 2000 de avonturen van IJzerbroot als krantenstrip in het Algemeen Dagblad. Al snel werd de tekenaar geplaagd door heftige pijnen. ‘Ik maakte een halve pagina per dag en kreeg opeens een vreselijke pijn aan mijn handen en armen. Ik heb dat verhaal uiteindelijk af kunnen maken op pijnstillers. Dat heeft me wel een klap gegeven, waardoor ik even ben ingestort. Ik was bang dat ik in de toekomst helemaal niet meer kon tekenen. Daarom ben ik toen scenario’s voor De Rode Ridder gaan schrijven. Gelukkig verdwenen de klachten later vrijwel, alleen voel ik het nu nog wel eens als ik gitaar speel,’ zegt Lodewijk.
Milton Caniff
Lodewijk kan terugkijken op een rijke stripcarrière die al meer dan vijftig jaar bestrijkt. In 1978 kreeg hij al de Stripschapprijs voor zijn gehele oeuvre en in 2011 werd hij Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Toen Lodewijk zeventig werd, riep de toenmalige redactie van Eppo hem uit tot de nieuwe peetvader van de Nederlandse strip, een titel die na de Tweede Wereldoorlog aan Marten Toonder was toebedeeld. ‘Ik ben een beetje een bemoeial, laat ik het zo zeggen. Ik vind het leuk om dingen te entameren. Ik heb me met een heleboel mensen bemoeid en geef mijn mening graag. Ach, als je dat peetvader wil noemen,’ zegt Lodewijk.
Overigens is het als het aan de tekenaar ligt, nog lang niet gedaan: ‘Ik vermaak me nog steeds met het strip maken en was van plan dat nog heel lang vol te houden. Ik wil zeker nog een stuk tien of twintig avonturen van Agent 327 maken! Ik wil ontzettend graag nog een aantal albums van January Jones schrijven en een fiks aantal Rode Ridders. Heel graag zou ik ooit nog een spin-off van Storm zelf schilderen. Daar loop ik nu al jaren over te piekeren. Ik heb het recht bedongen om iets te doen met Nomad en Renter Ka Rauw (een meester in allerlei buitengewone vechttechnieken, bekend van het album van het album De doder van Eriban). Met Storm zelf kan ik niets want Rob van Bavel heeft daar de rechten van tegenwoordig.’
In zijn niet-verminderde enthousiasme voor zijn vak doet hij denken aan stripmaker Milton Caniff, beroemd van Terry and the Pirates en een van de grootmeesters van de realistische strip. In 1987 was Lodewijk met een vriend in New York en bezocht hij Caniff: ‘Een oud, gebogen mannetje van 82 deed open. Zijn broekrand kwam tot net onder zijn oksels, je kent het wel. Ik schrok ervan dat hij zo oud was, ik kende alleen oude foto’s van hem. Toen hij echter aan zijn tekentafel ging zitten was het net alsof er dertig jaar van hem afviel. Ongelooflijk! Die man zat gewoon te genieten. Ik heb gelukkig een vak van dat je heel lang kunt uitoefenen, mits je een beetje gezond blijft.’
Dit interview is gepubliceerd in Stripgids #36 (2013).
Iedere vrijdag delen striplezers hun stripliefde en vertellen over hun favoriete strip.
Wat is je naam, je leeftijd en je wat doe je voor werk?
Mijn naam is Patty Walvis, ja, ja, ik ben 64, ik werk in de zorg als welzijnsmedewerkster, het vroegere activiteitenbegeleiding.
Welke strip(s) is/zijn je favoriet en lees je nu nog steeds?
Alles van Will Eisner, vooral de boeken zoals Dropsie Avenue, The Plot en A Contract with God. The Spirit komt dan op een goede tweede plaats. Verder houd ik erg van de comics van Alex Ross, prachtige stijl. Ben opgegroeid met Spider-Man, toen hij nog gewoon Spinneman heette en de comics in zwart/wit waren. Niet te vergeten Art Spiegelman. Bepaalde graphic novels vind ik mooi, maar op eenzame hoogte staat bij mij al jaren Will Eisner.
Nederlandse en Belgische strips en tekenaars: Marq van Broekhoven, Marc Verhaegen, Kees Sparreboom, Jan Kruis, Martin Lodewijk, Don Lawrence en vele vele meer. Volgend jaar hoop ik voor de 29ste keer naar de Stripdagen in Gorinchem te gaan. Op de Stripdagen valt het altijd op, hoe sympathiek de tekenaars/tekstschrijvers zijn, je vergeet daar helemaal de tijd en je leeftijd. Het is elk jaar weer genieten. Ik zie daar trouwens altijd veel mensen van mijn leeftijd. Zo’n dag vliegt om, ik kan het iedereen aanraden eens een keertje te gaan. Ik koop veel strips als de tekenaars er zitten voor een handtekening en een tekening in je boek, ik heb inmiddels al een flinke verzameling gesigneerde boeken.
Wanneer kwam je er voor het eerst mee in aanraking? En wat deed dat met je?
Voor het eerst kwam ik in aanraking met strips door mijn inmiddels overleden broer, hij was 12 jaar ouder als ik. Hij had al de eerste uitgaven van Tom Poes (tijdschrift, ingebonden), Robbedoes en Kuifje. Ook had hij boeken van Jan Kordaat en vele anderen. Als kind las ik Suske en Wiske, Bessy, De Rode Ridder e.d. Wat deed dat met je, vraag je? Ja, ik ben inmiddels een dagje ouder en lees nog steeds strips. Ga ook naar stripverfilmingen in de bioscoop, heel goed vond ik Watchmen, die moet ik nog eens herzien.
In de rubriek Stripliefde vertellen striplezers over hun favoriete strip of strips. Op deze manier bouwen we langzaam een interessante leeslijst op. Ook meedoen? Check hier hoe je dat doet. Ik kijk uit naar je inzending. Oh ja: mocht iemand anders al je favoriete strip genoemd hebben, stuur dan even goed je inzending in, want jouw reden om de strip goed te vinden kan heel anders zijn. Bovendien is je eerste kennismaking en wat dat met je deed waarschijnlijk anders dan die van andere lezers.
Crisis nekt Marten Toonderprijs
De Marten Toonderprijs, de oeuvre prijs die Nederlandse stripmakers moet eren, is na drie uitreikingen alweer verleden tijd. Dat meldt Stripschrift in het aankomende nummer:
Volgens het ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschappen hebben de betrokken cultuurfondsen hun taken voor de nieuwe beleidsperiode moeten aanpassen. Door de bezuinigingen moest bovendien het aantal prijzen worden teruggebracht. De Marten Toonderprijs is hiervan de dupe geworden.
De Marten Toonderprijs werd in het leven geroepen na stevig lobbywerk van een aantal mensen uit de stripwereld, waaronder de tekenaars Jean- Marc van Tol (Fokke & Sukke) en Hanco Kolk (Meccano), bij toenmalig minister van OC&W èn stripliefhebber Ronald Plasterk. Tot dan toe ontbrak er een staatsprijs om het Nederlandse stripverhaal te eren en te ondersteunen.
De Marten Toonderprijs werd officieel gefinancierd door het Fonds BKVB. Dit fonds ging op 1 januari 2012 op in het Mondriaan Fonds, maar er was nog wel geld gereserveerd voor de uitreiking in 2012. De subsidieactiviteiten, waaronder ook voor strips, vielen echter vanaf 2012 echter onder het Stimuleringsfonds voor Architectuur (SFA). Het SFA heet inmiddels Stimuleringsfonds Creatieve Industrie. Dit fonds bekommerde zich niet om de Marten Toonderprijs, die er een stille dood is gestorven, aldus Stripschrift.
In de afgelopen jaren ontvingen Jan Kruis, Peter Pontiac en Joost Swarte de prijs waar 25.000 euro mee gemoeid is en een overzichtstentoonstelling. Het is jammer dat een mooi initiatief nu alweer van het toneel verdwijnt. Als stripjournalist was ik altijd blij met een prijswinnaar, want dat gaf een mooie gelegenheid om eens met de stripmaker te spreken en zijn werk onder de aandacht te brengen. Dit soort grote prijzen zijn altijd goed voor een media-moment en dat soort momenten kan de Nederlandse strip mijns inziens goed gebruiken.
Nu meen ik me te herinneren dat er indertijd met Plasterk is afgesproken dat de Nederlandse regering garant zou staan voor in ieder geval de eerste vijf uitreikingen wat het geld betreft. Blijkt dus maar weer dat afspraken met politici zo weer kunnen veranderen. Zeker als er een vers kabinet is.
Toch maar even met Gert Jan Pos, voormalig stripintendant en tot drie keer toe de juryvoorzitter van de Marten Toonderprijs, gebeld hoe dat precies zit.
‘Ja, dat klopt van die vijf uitreikingen, zegt Pos. ‘Er was overigens geen sprake van een deal hoor, er was meer een afspraak van “zo gaan we het doen.” Maar politici zeggen wel meer, zoals we beginnen niet meer aan een militaire missie in Afghanistan, bijvoorbeeld.’
Eerder vandaag werd Pos gebeld door persgroep Novum voor een reactie en daarin leek hij te zeggen dat alleen dit jaar de prijs niet zal worden uitgereikt, maar dat dit niet per se het einde van de Marten hoeft te betekenen. Concrete plannen heeft Pos niet in deze richting maar indertijd heeft het ministerie OC&W aan hem laten weten dat er subsidie aangevraagd moet worden door het stimuleringsfonds. En dat kan dus gewoon. Misschien is dit toch niet het einde van de Marten Toonderprijs. ‘Ik hoop dat het stimuleringsfonds Creatieve Industrie zal zeggen dat Stripschrift zich vergist. Het zou jammer zijn als de prijs verdwijnt want er zijn natuurlijk nog heel veel potentiële winnaars. Die winnaars moeten wel een geldbedrag krijgen, anders verschilt de Marten Toonderprijs niet van de oeuvreprijs van het Stripschap,’ aldus Pos.
Het fijne aan dat geldbedrag is natuurlijk dat een stripmaker een deel van zijn tijd vrij kan maken om aan een album te werken zonder per se opdrachten aan te hoeven nemen.
Update 24 juli:
Zelf heb ik de woordvoerder van het Stimuleringsfonds dinsdag niet meer te pakken gekregen. Hij is tot vrijdag op vakantie maar heeft wel het ANP te woord gestaan hierover:
Martijn Oskam, woordvoerder van het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie liet dinsdagmiddag weten dat, met het afnemende beschikbare budget in het achterhoofd, is gekozen om projecten te ondersteunen die leiden tot nieuwe inzichten en het aanjagen van innovatie. Dus niet om bewezen talent te eren met een oeuvreprijs. Op die manier kan een nieuwe generatie zich ontwikkelen. (bron ANP/Nu.nl.)
Innovatie?
Ik ben benieuwd wat voor projecten men in gedachten heeft die innoveren. Wat mij betreft mag er wel een prijs komen voor stripmakers die al een tijd bezig zijn en hun talent hebben getoond, maar financieel een steun in de rug kunnen gebruiken. Geen prijs voor beginners, geen oeuvreprijs, maar iets als mid-career. Met een flink geldbedrag zodat die maker tijd vrij kan maken om een mooi stripproject te tekenen. Dat kan een album zijn of iets innovatiefs voor mijn part. Hoewel mijn voorkeur uitgaat naar een goed album, want daar trek je lezers mee. Als ze bij het Fonds dan toch willen innoveren moeten ze zich richten op de digitale verspreiding van strips. Daar valt nog een slag te slaan. Dat zou ook het bereik van het medium vergroten. Zelf lees ik het liefste strips nog van papier, maar natuurlijk vind ik het tof dat je ook op je tablet kunt lezen.