Wonder Boys van Curtis Hanson is een van mijn favoriete films. In deze aflevering van VoorDeFilm leg ik uit waarom dit nu zo’n cinematografisch juweeltje is.
VoorDeFilm is een kanaal op YouTube waar een vaste groep filmkenners wekelijks inleidingen geeft op oude en nieuwe films, van arthouse tot blockbuster. Ze zetten uiteen waar de films over gaan, hoe deze tot stand kwamen en waarom ze absoluut het kijken waard zijn.
Op een doodnormale dag liep ik door de American Book Center (ABC) in Amsterdam, op de eerste verdieping waar ik mij tussen de strips en filmboeken het meeste thuis voel. Er stond een kar volgestapeld met boeken, vaak meerdere exemplaren van dezelfde titel, klaar om in de kasten gezet te worden. Eén boek trok mijn aandacht. Misschien omdat het een paperback was tussen de verzameling hardcovers, maar waarschijnlijk omdat dit het enige exemplaar leek te zijn. Een uniek boek tussen een berg dubbelaars.
Het bleek een nieuw boek te zijn van een van mijn favoriete schrijvers, Michael Chabon. Manhood for Amateurs stond erop de voorkant. Een titel die me meteen aansprak. Manhood for Amateurs is Chabons eerste non-fictie boek. Sterker nog: het werkje is autobiografisch. Mijn interesse was gewekt. Ik volg Chabon al sinds ik de film Wonder Boys zag en later de roman las waarop die film gebaseerd is. En hoewel ik tot twee keer toe zijn sleutelroman The amazing adventures of Kavelier & Clay niet doorkwam, beschouw ik mezelf als een fan van deze schrijver. Daarbij woont hij in Berkeley, de stad in the bay erea waar ik woonde van 1995-96. Kortom, dit boek moest ik lezen. Het leek immers alsof het speciaal voor mij was neergelegd, dit singuliere exemplaar op een kar vol met boeken. Ik heb me prima vermaakt met Manhood for Amateurs. Niet in de laatste plaats omdat Chabon op openhartige wijze toegeeft dat volwassenen ook maar wat aankloten maar dat we het in tegenstelling tot het jonge grut dat we voortbrengen, goed weten te faken dat we weten wat we doen:
‘This is an essential element of the business of being a man: to flood everyone around you in a great radiant arc of bullshit, one whose source and object of greatest intensity is yourself. To behave as if you have everything firmly under control even when you have just sailed your boat over the falls. “To keep your head,” wrote Rudyard Kipling in his classic poem “If,” which articulated the code of high-Victorian masculinity in whose fragmentary shadow American men still come of age, “when all about you are losing theirs”; but in reality, the trick of being a man is to give the appearance of keeping your head when, deep inside, the truest part of you is crying out, Oh, shit!’
Wat mij betreft is bovenstaand citaat een mooie omschrijving van de schrijnende onkunde waar we in het dagelijks leven mee te maken hebben. Zoals de medewerker van de helpdesk van je internetprovider die niet meer weet over het aan de praat krijgen van je verbinding dan dat er op het blaadje voor zijn neus staat. En dat is meestal bar weinig. Of de expert in de elektronicawinkel die schijnbaar minder weet over de videocamera die je wil gaan kopen dan jijzelf. Of die babbelaar op het feestje die het gesprek altijd weet te laten draaien om die drie feitjes die hij wel weet.Ik vind dat wanneer er sprake van service moet zijn, de bieder daarvan verdomd goed moet weten wat hij doet. In dagelijkse situaties echter, faken we het allemaal wel eens. Vaak leer je door gewoon in het diepe te springen en aldoende te ontdekken waar je precies mee bezig bent. Daar is op zich niets mis mee. Dat een van mijn favoriete schrijvers dat toegeeft, beschouw ik als een troost.
De stapel met nog te lezen boeken wordt alsmaar hoger en hoger. Het lijkt soms wel of ik de papiermassa nooit meer voor kan blijven. Boeken die ik voor mijn lol lees, voor mijn werk om op de hoogte te blijven, cadeaus van de literaire soort en die boeken die je bij toeval ziet liggen in de boekhandel en meteen je aandacht grijpen. En natuurlijk een stapel te recenseren strips.Eigenlijk geeft zo’n stapel nog te lezen ook een fijn gevoel. Er ligt immers nog heel wat in het verschiet.Tegenwoordig lees ik veel dingen door elkaar. Nu lees ik bijvoorbeeld een boek over Bob Dylan, over persoonlijkheidstypes, een non-fictie werk van Michael Chabon en een luxe uitgave van een Wolverine-reeks. Bij sommige boeken kom ik niet verder met lezen dan enkele hoofdstukken of passages. De roman over Satan (dat blijft toch een eindeloos interessant sprookjesfiguur blijft) waar ik in begon tijdens de vlucht naar New York heb ik al twee maanden niet meer aangeraakt. Simpelweg niet meer aan toegekomen. Het boek over de legendes van het Chelsea Hotel dat ik in New York kocht, las ik daarentegen op het laatste kwart na uit en ligt nog op het nachtkastje te wachten. Al die verschillende verhalen vormen een groot metaverhaal in mijn hoofd. Net zoals alle stukken tekst van verschillende blogs ook ergens een plekje krijgen in de bibliotheek van het brein.Ik praat en schrijf graag over boeken en lezen. En het liefste eigenlijk als ik nog met een bepaald werk bezig ben. Meer nog dan erna. Als je nog lekker in het verhaal zit en de afloop van het avontuur nog niet bekend is. Daarom ga ik vanaf nu meer schrijven over de boeken en strips die ik aan het lezen ben. Geen heel uitgebreide recensies, maar observaties of kort opgeschreven waarom het werkje aandacht verdient.
Het weekend. Wie kijkt er niet naar uit? Het moment voor potentiële uitspattingen, rust, ontspanning en avontuur. Het weekend lijkt in beginsel veelbelovend. En ook al blijkt zondagavond vaak veel van de beloftes niet waargemaakt te zijn, toch hopen we de volgende vrijdagavond weer op iets wonderlijks. Door mijn werk als freelancer komt het regelmatig voor dat het weekend midden in de week valt of er volledig bij inschiet. Misschien heb ik daardoor wel een voorliefde voor films die een weekendgevoel bezorgen.
Dode hond
Zo speelt de film Wonder Boys van Curtis Hanson zich af in een weekend. Tijdens dit weekeinde heeft Professor Tripp – de beste rol van Michael Douglas ooit – het zwaar te verduren. Hij wordt verlaten door zijn derde vrouw, zijn minnares blijkt zwanger te zijn en hij neemt de jonge verwarde literatuurstudent James Leer (Toby Maguire) onder zijn hoede. Daarbij komt zijn beste vriend Crabtree ook nog eens op bezoek. Crabtree geeft zijn boeken uit en komt Tripps tweede boek ophalen. Tripp is er al zeven jaar mee bezig en het is erg twijfelachtig dat hij in twee dagen aan het stuurloze verhaal een bevredigend einde weet te breien. Gooi daar nog een flirtende studente, een dode hond, een paar flinke sloten drank en verdovende medicijnen bij en je hebt de ingrediënten die het mogelijk maken om een midlifecrisis in een weekend af te ronden.
Wisecracks Het is de sfeer van Wonder Boys die me telkens doet terugkomen naar dit cinematografische juweeltje. De warme vriendschap tussen Tripp en Terry Crabtree werkt aanstekelijk. Crabtree, gespeeld door onovertroffen Robert ‘Snuifje’ Downey Jr., is een heerlijke weirdo die zich inlaat met travestieten en niet te beroerd is James Leer te bekeren tot de herenliefde. Downey Jr. speelt de rol op de zijn herkenbare stijl vol wisecracks en atypische motoriek.
Professor Tripp is zelf ook een aparte figuur. Hij geeft les op de universiteit, slaapt met de vrouw van zijn baas en doet dankzij zijn overmatige wietgebruik zijn naam eer aan. De personages zijn goed uitgediept. Hierachter schuilt het vakmanschap van schrijver Michael Chabon. De film is gebaseerd op het gelijknamige boek van zijn hand.
Het verhaal speelt in de vervallen industriestad Pittsburgh, wat een romantisch decor biedt. De soundtrack bestaat uit klassiekers van Bob Dylan, John Lennon en Neil Young. Ieder nummer biedt de perfecte omlijsting bij de gemoedstoestand waarin Tripp verkeerd.
De gebeurtenissen in Wonder Boys zijn op het eerste gezicht droevig, maar worden met zwarte humor gebracht, waardoor het moeilijk is niet heel erg vrolijk te worden. Daarbij zijn de personages uitvergrootte karakters met ieder een eigenzinnig charme. Aan deze personages kleeft melancholie zoals een muffe geur aan een jasje hangt dat te lang de kast niet is uitgeweest.Schilderachtig
Daarbij is de stijl van de film werkelijk heel goed. Het camerawerk is van hoog niveau. De scène waarin James Leer in de tuin met Professor Tripp staat te praten, midden in de sneeuw en in het softe schijnsel van het maanlicht lijkt rechtstreeks op het filmmateriaal geschilderd te zijn met een magisch licht. Typisch het werk van vakman Dante Spinotti die ook mooie plaatjes afleverde met LA Confidential.
Het weekendgevoel van Wonder Boys zit hem natuurlijk niet alleen in het feit dat de film speelt in het weekend. Het is de humor, het zijn de aanstekelijke personages en de karakteristieke ruimten waar de humoristische levenscrisis van Tripp haar climax bereikt – het universiteitsgebouw van de Carnegie Mellon University, de warme uitstraling van het huis van Tripp, de gezellige, doch sleezy bar Hi-Hat. Dit is een wereld waar je in zou willen wonen. Dit zijn personages die je als oude vrienden zou willen omhelzen. Wonder Boys biedt een soort troost die zeldzaam is in de hedendaagse cinema. Anders dan bij de meeste feel good-films voelt het sentiment niet vals maar oprecht. De film toont op hoopvolle wijze dat ieder weekend – hoe vreemd dan ook – met een brede glimlach overleefd kan worden.