Pierre Christin en Olivier Balez maakten een nogal schoolse biografische strip over de man die een duidelijke stempel op New York heeft gedrukt.
Van de jaren twintig tot de jaren zeventig van de vorige eeuw was Robert Moses de stadsplanner van New York. Hij heeft dus een flinke stempel gedrukt op een van de prachtigste steden op aarde. Moses liet talloze bruggen bouwen, liet een aantal van de beroemdste autosnelwegen van de stad aanleggen en verrijkte de stad middels parkways, stranden, tuinen, een dierentuin, zwembaden en speelterreinen. Ook zorgde hij ervoor dat er duizenden woningen bij kwamen.
Moses bekleedde meerdere functies, soms na elkaar, soms tegelijkertijd en werd lang op handen gedragen totdat zijn projecten wel erg megalomaan begonnen te worden. Zijn belangrijkste tegenstander wordt Jane Jacobs, journalist bij een architectenblad die mensen mobiliseert tegen de plannen van Moses omdat zij vindt dat alles lijkt te moeten wijken voor brede autowegen door de stad. ‘Ik denk soms dat Amerikaanse steden psychiatrische inrichtingen worden, bestuurd door de ziekste geesten,’ vertelt ze op het Architectural forum van 1956 en duidelijk doelend op Moses.
Moses sloopt dan ook hele wijken om zijn wegen te kunnen bouwen. Ook wordt de blanke Moses er op een gegeven moment van beschuldigd een racist te zijn omdat hij wel opvallend veel gebouwen sloopt waar Afro-Amerikanen in wonen.
De strip Robert Moses: De man die New York bouwde, is interessant voor iedereen die geïnteresseerd is in de geschiedenis van New York. Balez trakteert de lezer op mooie tekeningen van de stedelijke architectuur. Op zich leent het verhaal van Moses zich voor mooi drama, maar scenarist Christin benut dit helaas op geen enkele manier. De strip volgt chronologisch het leven van Moses en is nogal schools van opzet. Educatief verantwoord, maar geen meeslepende vertelling. Erg jammer.
Pierre Christin en Olivier Balez. Robert Moses: De man die New York bouwde. Uitgeverij Blloan, € 24,95
Om een stad te leren kennen, kun je er het beste een tijd gaan wonen. Je kunt ook stads- en wijkblogs gaan volgen.
In New York zou ik nog wel eens een tijd willen wonen. De stad heeft een enorme aantrekkingskracht op me. Dat komt natuurlijk vanwege de vele films en televisieseries die zich daar afspelen. Om over de grote hoeveelheid Marvel Comics nog maar te zwijgen. In bepaald opzicht kom ik dus al bijna dagelijks in New York, zij het dan de fictieve versie van Marvel.
Om een stad een beetje te leren kennen kun je er het beste een tijd wonen. Als dat even niet mogelijk is, kun je ook online te raden gaan. Er zijn altijd wel stads- en wijkblogs te vinden die over je favoriete stad gaan. Of blogs van individuen die een goed beeld van het leven in die stad geven. Daarom ben ik deze week op zoek gegaan naar blogs over New York. Ik ben niet geïnteresseerd in nieuwe hippe restaurants of winkels, daar wordt veel over gepubliceerd, maar wel in het leven van alledag.
Stadsportretten New York Potraits is een van de blogs die mijn aandacht trok. Kitty, een architect die in Brooklyn woont met haar verloofde Mark en hun hond, plaatst geregeld een mooie zelfgemaakte foto en schrijft daar iets bij. Zo trakteert de blogbezoeker op mooie stadsgezichten, markante kijkjes in de metro en andere opvallende zaken. Het is een mooie manier om de stad een beetje beter te leren kennen.
Een blog als Humans of New Yorkgaat volledig over de bewoners. Fotograaf Brandon begon zijn Tumblr in 2010 en wilde alle bewoners van de stad portretteren. ‘I started collecting quotes and short stories from the people I met, and began including these snippets alongside the photographs. Taken together, these portraits and captions became the subject of a vibrant blog. With over eight million followers on social media, HONY now provides a worldwide audience with daily glimpses into the lives of strangers in New York City.’
Amsterdam
Er is ook een Nederlands equivalent van dit project, namelijk Humans of Amsterdam. Blogger Debra liet zich inspireren door HONY en verzamelt sinds 2012 bewoners en bezoekers van Amsterdam.
Nu woon ik zelf ook in Amsterdam. Misschien geen New York maar wel een stad waar veel mensen zouden willen wonen. Ik woon dus al in een bijzondere stad waar een hoop over te vertellen valt en waarvan je veel mooie dingen kan laten zien. Daar zou ik ook over kunnen bloggen, net als Debra op Tumblr of de vele anderen die via Instagram foto’s plaatsen van Amsterdam. Ik denk dat een publiek van over de hele wereld daar geïnteresseerd in is. (Dat betekent natuurlijk wel dat er in het Engels geschreven moet worden, maar dat is niet zo’n probleem.)
Er is trouwens al een goed en informatief Nederlands blog over Amsterdam en de verschillende stadsdelen: Amsterdam Centraal. Daar publiceer ik zo nu en dan een van mijn video’s. AC brengt vooral nieuws en weetjes over de stad, terwijl ik voor mijn blog meer een persoonlijke kant op wil.
Op dit moment weet ik nog niet welke vorm zo’n blog moet gaan aannemen. En eerlijk gezegd heb ik voorlopig ook geen tijd om naast mijn freelance artikelen en de werkzaamheden op dit blog aan een compleet nieuw project te beginnen. Maar dat hoeft gelukkig ook niet. Ik kan namelijk ook foto’s van opvallende Amsterdamse taferelen plaatsen op mijn fotoblog Daily Webhead. Dat ligt het meest voor de hand op dit moment.
Mocht je nog leuke blogs over Amsterdam of New York kennen dan haar ik het graag in het reactieformulier.
That’s the question I asked myself when a sketch of a young woman standing in a crowded subway carriage caught my eye. She is framed by two Wall Street guys and can’t help overhearing one of them explaining his plan for scoring with his ex-girlfriend when she comes to visit, but I only know this last bit because the notes under the sketch tell me so. Just looking at the woman’s contemplating face, she could be thinking about anything, her mind floating somewhere far away from her mundane surroundings. It’s a striking portrait of a very attractive woman whose beauty has a natural girl-next-door quality. And with that last sentence I guess I just answered my own question. Yes, one can fall in love with a girl in a drawing, especially when the artist conveys some of her aura and at the same time leaves enough to one’s imagination to fill in the blanks with one’s own romantic musings.
The portrait is printed in New York Drawings, a wonderful collection of Adrian Tomine’s illustrations, covers and comics for The New Yorker magazine, and other illustrations inspired by the Big Apple, such as album covers, book jackets and sketches. Comic book artist and illustrator Tomine (Sacramento, 1974) moved from California to New York in 2004. He acquainted himself with his unfamiliar surroundings by compulsively drawing the people around him. ‘I started doing a lot of very quick, observational drawing in sketchbooks. I think I was looking for a reprieve from the rigid drawing style of the book I was working on at the time [Shortcomings], and I was also just spending a lot of time exploring the city on my own, and sketching was a way for me to still feel somewhat productive in the process,’ Tomine explains in the book.
The illustrations are accompanied by the original publication date. Their titles are derived from the original article with which they originally paired in The New Yorker. The notes at the back of the book explain the image’s background, but I prefer to read the illustrations without them, so I can make up my own story about what the image conveys.
Tomine’s art and especially his clean-line style look similar to the likes of Daniel Clowes and Chris Ware. In an interview with The Comics Journal #205 Tomine mentioned Clowes and Jaime Hernandez as being major influences on his work. Although I love the stillness of his illustration-work, I have a slight preference towards Tomine’s sketches, which naturally have more spontaneous line-work and lively hand colouring, as opposed to the Photoshop-like colouring of the commissioned illustrations.
Funnily enough, the book opens with a comic strip about Tomine’s first Christmas party hosted by The New Yorker. Typically for his comic book persona the artist presents himself as an introverted, somewhat neurotic newcomer, feeling out of place at the high-class party attended by celebrities such as Steve Martin and Philip Roth. Trying to find a comfortable pose he asks random people where he can find a coat rack while he treats the reader to a neurotic internal dialogue, not deprived of self-mockery I might add, explaining how he got to work for The New Yorker in the first place.
New York Drawings is an interesting way to see one of the greatest cities on earth through the eyes of a well-accomplished draughtsman.
Zelf was ik er niet bij toen folkmuziek hip was in de jaren vijftig en zestig, maar ik luister graag naar oude Bob Dylan-songs. Dankzij de Coen Brothers krijgen we een aardige impressie van hoe die tijd was voor sommige folkmuzikanten, in de persoon van Llewyn Davis. Dat Davis een fictief personage is, doet daar niets aan af. Hij staat voor alle muzikanten die niet wisten door te breken bij een groot publiek en zijn leven is nogal mistroostig.
Davis was vroeger een duo met zanger Mike en samen maakten ze muziek die in het verlengde ligt van wat duo’s als The Everly Brothers en later Simon & Garfunkel maakten: harmonieuze, lekker in het gehoorliggende folk-songs. Nu Mike er niet meer is, moet Davis het alleen rooien. Hij sleept zichzelf van optreden naar optreden en van huiskamer naar huiskamer, waar hij bij vrienden op de bank slaapt. Zelf heeft hij geen huis, daarvoor verdient hij te weinig geld met zijn optredens.
Dit beeld herken ik uit Chronicles vol.1, de autobiografie van Dylan die beschrijft hoe hij in huizen van vrienden verbleef toen hij zijn eerste stappen in de folk-scene van Greenwich Village zette. Ik kan me pagina’s beschrijving herinneren, vooral van de huizen en de vele boeken die hij in de woningen van zijn vrienden vond.
Tijdmachine Inside Llewyn Davis is geen vrolijke film. En Davis is in beginsel ook geen sympathieke hoofdrolspeler – al zet Oscar Isaac hem fantastisch neer. Zoals ik al schreef: ik was er niet bij, maar dankzij film kun je in een tijdmachine stappen en tijdperken zien waar je zelf nooit deel van hebt uitgemaakt.
De decors in Inside Llewyn Davis zien er getrouw aan 1961 uit. Het moet veel moeite gekost hebben om al die oude klassieke auto’s te vinden waar de straten vol mee staan. Om nog maar te zwijgen van de passende kleding, koffiekopjes en het behang uit die tijd. De sfeer in de koffiehuizen voelt authentiek – voor zover ik dat kan beoordelen natuurlijk. Het beeld lijkt aan te sluiten bij wat ik van die periode weet; ik ben geen expert, slechts een liefhebber. Ook is alles gefilmd in soft focus wat het beeld zachter maakt, alsof we door een nostalgisch venster terug in het verleden kijken.
Op de site die ter promotie van de film in het leven is geroepen, staan interessante artikelen over de productie waaronder de moeite die production-designer Jess Gonhor had om alles voor elkaar te krijgen:
Production designer Jess Gonchor says, “It’s getting harder and harder to shoot a period movie in Manhattan. It’s changed so much.” For Gonchor, the toughest job was reimagining the wall textures and room space of his Gaslight Cafe in a Crown Heights warehouse. He also transformed an East Harlem church into a seamen’s union office—and, given a tight budget, shot Chicago scenes in the Gramercy Theater and Burger Heaven on 51st Street and found patches of winter road in Westchester as anonymously flat and desolate as any in the Midwest. Many of the West Village locations were shot in the East Village, and even when half a century has left architecture pretty much intact, decor has evolved so drastically that pre-WW2 apartments had to be substantially retrofurbished. Llewyn’s sister’s narrow Queens two-story with the gray asphalt shingles and the Chef Boy-Ar-Dee Cheese Pizza in the cupboard was easier—pure Woodside, even though it’s actually in Ridgewood. The folksingers’ furniture is a jumble of secondhand couches, worn Danish modern, and such perennials as the wine-bottle lamp with the frayed shade in Al Cody’s cramped walkup. And reinforcing “reality” throughout is Bruno Delbonnel’s crucial decision to bathe everything in the cold gray cloud-cover light that dominates every New York winter.
Het effect van al die moeite is dat we samen met Davis door Greenwich Village van toen lopen en The Gashlight bezoeken waar diverse folkzangers een podium vonden. Ook Bob Dylan, waar we aan het eind van de film een glimp van zien.
Greenwich Village was begin jaren zestig het epicentrum van de folk-scene: in de koffiehuizen en clubs in de straten rond Washington Square traden folkzangers en -zangeressen op tijdens open-mike nights in de hoop het publiek aan te spreken en ontdekt te worden. De film speelt echter voor de hype:
The Greenwich Village of Llewyn Davis is not the thriving scene that produced Peter, Paul and Mary and changed the world when Bob Dylan went electric. It is the folk scene in the dark ages before the hits and money arrived, when a small coterie of true believers traded old songs like a secret language. Most were local kids or voyagers from the suburbs of Long Island and New Jersey, fleeing the dullness and conformity of the Eisenhower 1950s to a Bohemian life in lower Manhattan, where a two-person hole-in-the-wall could still be had for twenty-five dollars a month.
Some details of the movie suggest familiar figures—Llewyn’s Welsh name recalls Dylan, and like Phil Ochs he crashes on the couch of a singing couple named Jim and Jean. But the story takes place in the moment before Dylan and Ochs arrived, when no one imagined the Village becoming the center of a folk boom that would produce international superstars and change the course of popular music. This moment of transition—before the arrival of the 60s as we know them—was captured by one of the central figures on that scene, Dave Van Ronk, in his memoir The Mayor of MacDougal Street, which the Coen Brothers mined for local color and for a few key episodes of this week in Llewyn’s life. Llewyn is not Van Ronk, but he sings some of Van Ronk’s songs and shares his background as a working class kid who split his life between playing guitar and shipping out in the Merchant Marine.
Llewyn also shares Van Ronk’s love and respect for authentic folk music, old songs polished by the ebb and flow of oral tradition. For Van Ronk’s generation, the well-worn authenticity of folk provided a profound contrast to the ephemeral confections of the pop music world, and the choice to play folk was almost like joining a religious order—complete with a vow of poverty, since there were virtually no jobs in New York for anyone who sounded like a traditional folk artist. That would change in the early 1960s, and already in early 1961, when Inside Llewyn Davis takes place, there were glimmerings of the world to come—a few small clubs where people could play once in a while for tips, and some little record companies that—though they might not pay much—were at least willing to record the real stuff. Van Ronk recalled that time with a mix of wry humor and deep affection—like Llewyn he was living hand to mouth and sleeping on couches, but he was surrounded by people for whom the music mattered more than anything else. (Bron)
Het verteltempo in Llewyn Davis ligt niet hoog, en dat geeft je alle ruimte om eens goed naar de omgeving te kijken. Dat levert wat mij betreft extra kijkgenot op. Linda en ik zagen de film op eerste kerstdag in The Movies, Amsterdam. De vroege voorstelling van 11.45 werd door ons en een ouder stel bezocht. Verder was de zaal leeg. Dat is pas lekker rustig film kijken.
Waarom de rubriek Frames?
De verhalen die we lezen en zien maken net zo goed deel uit van onze levensloop als de gebeurtenissen die we in reallife meemaken. In de rubriek Frames verzamel ik stills uit de films die ik heb gezien om zo die herinneringen te kunnen bewaren en koesteren.
Last van zijn medebewoners heeft Peter Parker vaak gehad. Net als in Amsterdam zijn de meeste huizen in New York zeer gehorig. In Amazing Spider-Man #211 (1980) wordt Peter dan ook uit zijn slaap gehouden door de nieuwe buurman. Niet omdat hij aan het klussen is, nee, de man zingt een zeer vals deuntje en dat doet hij al uren.
Als Peter er genoeg van heeft ramt hij op de muur en schreeuwt: ‘Hey… Fella! Don’t you know it’s three in the morning?’ Waarop de buurman blij antwoordt: ‘Why NO, Ah don’t, but thanks a heap for the info, pard.’ We zien de buurman niet, maar gezien het dikke accent waarin hij spreekt en het liedje dat hij ‘zong’ over ene Maxine, is zijn Texaanse afkomst duidelijk af te lezen.
Peter besluit dat hij nu nog onmogelijk kan slapen en hoewel hij een examen in de morgen heeft af te leggen, besluit hij maar wat te gaan webslingeren om te ontspannen. Zoals we in een eerdere aflevering van deze rubriek hebben gezien, leidt zo’n tochtje vaak tot avontuur.
Overigens stopt auteur Dennis O’Neil veel humor in dit Spidey-avontuur waarin hij het uiteindelijk opneemt tegen niemand minder dan Prins Namor. Behalve de episode met de buurman, lukt het Peter eerst niet om zijn Spider-Man outfit te vinden. Als hij uiteindelijk op het punt staat om het raam uit te slingeren, blijkt hij zijn pyjamabroek nog aan te hebben. Niet veel later krijgt hij een grote hoeveelheid pekelwater over zich heen waardoor het de rest van de comic krabben is voor de muurkruiper. Het zit hem niet mee.
Overigens pakt O’Neil in nummer 217 het schijnbaar niet belangrijke incident met de buurman op en zien we eindelijk wie de Idol in spé is:
Overigens doet dit laatste incident me denken aan een blogpost van Jooper. Die ergerde zich aan het gitaarspel van zijn buurman, want ook in zijn woonplaats zouden de huizen geluiddichter mogen zijn. Uiteindelijk bleek die buurman de sympathieke singer-songwriter Tim Knolte zijn. Dat lijkt me toch een stuk beter dan Parkers Texaanse muzikant. Aan de andere kant: geluid van de buren is op den duur altijd vervelend, zelfs als ze zulke goede zangers zijn als Knol.
In I Am Legend is Will Smith schijnbaar de laatst overgebleven mens op aarde. Het merendeel van de mensheid is gestorven aan een gemuteerd virus, een kleine zeshonderd miljoen mensen is veranderd in een soort vampierachtige wezens met een kannibalistische eetlust. Smith is om de een of andere manier immuun voor het virus en woont als enige nog in New York.
I Am Legend is een verfilming van het gelijknamige boek van Richard Matheson dat al eerder verfilmd werd als The Omega man (1971) met Charlton Heston en The Last Man on Earth (1964) met de fantastische Vincent Price. Persoonlijk vind ik Price een veel betere acteur dan Smith die ik altijd blijf associëren met The Fresh Prince of Bell Air. Dat komt natuurlijk omdat die comedy uitentreuren herhaald wordt bij Veronica.
I Am Legend is vermakelijk in de actiescènes maar zakt volledig door het ijs als Will Smith tegen objecten begint te praten om zijn gevoel van eenzaamheid te verminderen. Dat hij een dialoog met zijn hond voert is goed voor te stellen en bovendien een handige manier van de scriptschrijvers om ons van informatie te voorzien. Als hij echter tegen een paspop in de videotheek een praatje begint te maken om kennis te maken en wanneer hij alle dialoog van Shrek begint op te dreunen, verliest I Am Legend al zijn kracht, als een dood biertje dat sinds gisteravond op de bar staat en is vergeten. Laat Smith maar rennen en schieten, daar is hij wel goed in.
De decors van I Am Legend vond ik wel fantastisch. Heel mooi wordt in beeld gebracht tot welke woestenij New York vervalt als de mens is vertrokken. Dat is toch een van de aantrekkelijke factoren van postapocalyptische films, om te aanschouwen hoe de aarde er na ons uit ziet. Getuige zijn van hoe de natuur de geasfalteerde straten weer langzaam begroeit met onkruid en de betonnen jungle langzaam in een echte jungle verandert als de gebouwen vervallen en vermoeid in elkaar storten.
Striptekenaar en illustrator Erik Kriek bewerkte vijf verhalen van de klassieke horrorschrijver H.P. Lovecraft in stripvorm. ‘Er valt ook wat te lachen, het is wel Lovecraft-light.’
‘De verhalen van Lovecraft raken slechts aan het topje van de ijsberg. Ik houd ervan als een auteur doet alsof hij op een berg van kennis zit, maar voor jou alleen maar een klein raampje opendoet. Dat doen andere fantasy-auteurs als Tolkien ook. Lovecraft vertelt over wezens die miljoenen jaren geleden op aarde leefden. Over oude culturen en rare, kosmische beschavingen,’ zegt Erik Kriek. De stripmaker vertelt enthousiast over het werk van H.P. Lovecraft, waarvan hij vijf verhalen in stripvorm heeft bewerkt. Zijn striproman Het onzienbare en andere verhalen van H.P. Lovecraft ligt vanaf half maart in de winkels.
‘Wat mij ook aanspreekt is dat er geen moraal in zijn verhalen zit. Lovecraft ziet geen goed of kwaad. Hij ziet alleen maar de ontoereikendheid van het menselijk verstand. De grote horror van Lovecraft is het besef dat je als mens niet de geestelijke vermogens bezit om te bevatten wat de kosmos inhoudt. Dat raakt aan de fundamentele vraag waarom we hier überhaupt op aarde zijn. Het idee dat we op kosmisch niveau minder zijn dan een molecuul vind ik heel louterend.’
Kriek is een veelgevraagd illustrator in binnen- en buitenland. Geregeld tekent hij ook de cover van de VPRO Gids. Zijn bekendste strip is Gutsman: een op het eerste gezicht tekstloze parodie op het superheldengenre, maar eigenlijk een strip die vooral over Kriek zelf gaat. ‘Het begon als parodie, maar superheldenverhalen zijn van zichzelf al heel erg camp, dus dat is snel niet meer interessant. Gutsman werd steeds meer een poëtische soap en ging over mezelf, over hoe ik toen in het leven stond. Nu ben ik een burgerman met een hypotheek en een auto, toen was ik een alleenstaande striptekenaar met een rock-‘n-roll-leven die altijd in de kroeg zat,’ zegt Kriek luid lachend.
God-monsters
Gutsman is verleden tijd, nu zijn er de vijf Lovecraft-verhalen die een Kriek-bewerking hebben gekregen. De stripmaker koos deze vertellingen uit om zo in grote lijnen de verschillende soorten verhalen uit het oeuvre te representeren. Zo selecteerde hij het pure sciencefiction verhaal ‘De kleur uit de ruimte’, waarin een meteoriet een boerengezin en het land vergiftigd en bijzondere eigenschappen geeft. In ‘Het onzienbare’ (Engelse titel ‘From beyond’) speelt angst voor techniek en wetenschap een grote rol: een wetenschapper bouwt een machine waardoor monsterlijke wezens die ons constant omringen zichtbaar worden voor het blote oog. De verhalen ‘Dagon’ en ‘Schaduwen boven Innsmouth’ zijn onderdeel van de Cthulhu-cyclus, een serie losjes samenhangende vertellingen rondom het idee dat de wereld vroeger bevolkt werd door god-monsters. Deze voormalige heersers van het heelal zitten nu gevangen in andere dimensies of houden zich schuil op de diepste plekken van de oceaan, wachtend op het moment dat ze los kunnen breken om de boel weer over te nemen. En tot slot ‘De buitenstaander’, een pastiche op de verhalen van Edgar Allen Poe, een auteur die Lovecraft inspireerde.
Angst
‘Ik denk dat Lovecrafts wereldbeeld expliciet dystopisch is. Er is geen humor, er is geen hoop en er is geen uitzicht,’ vertelt Kriek. ‘Zijn belangrijkste thema is het verlies van controle. Volgens mij was het een ontzettend bange man, een fobisch iemand. Hij durfde de deur niet uit. Ook was hij een xenofoob, op het racistische af. Tijdens zijn huwelijk, dat maar vier jaar duurde, heeft hij in New York gewoond. Ze waren arm en moesten daarom in Brooklyn wonen, tussen allemaal buitenlanders. Lovecraft beschrijft in een verhaal dat hij daar over straat loopt en allemaal enge mensen ziet. Met grote neuzen en grote oren. Volgens mij was Lovecraft ook absoluut fobisch voor de vrouw en voor seksualiteit. Er komt geen seks in zijn verhalen voor en als vrouwen er al een rol in spelen, zijn het behekste oude gekken. De vrouw heb ik in mijn verhalen wat meer airtime gegeven.’
Volgens de stripmaker is Lovecrafts werk nog steeds relevant: ‘Er is veel rumoer in de wereld. We leven in onzekere, bange tijden. Ik denk dat Lovecraft juist dan soelaas biedt, want zijn werk verergerd die angstige gevoelens. Daardoor werkt het als een soort catharsis. Horror zet iets uit fase, maakt dingen absurd en daardoor kun je ermee omgaan.’
Ironie
Door het spelen van roleplaying games kwam de stripmaker als adolescent in aanraking met het werk van Lovecraft. ‘Op het regelboek van het spel The Call of Cthulhu stond dat het gebaseerd was op het werk van ene H.P. Lovecraft. Daar had ik nog nooit van gehoord, maar ik vond het een geweldig spel, dus toen heb ik de hele rits boeken uit de bibliotheek meegenomen en ben me daar doorheen gaan worstelen. Ik was meteen verkocht.’ Het onzienbare is voor Kriek een labour of love: ‘Ik wilde er al heel lang iets mee doen omdat ik het al zo lang dicht bij me draag. Verhalen en goede boeken draag ik altijd dicht bij mijn hart. Daar mag eigenlijk niemand aankomen, dat is van jou. Maar als verhalend striptekenaar is het toch leuk om daar een strip van te maken. Om te kijken wat je ermee kunt doen.’
Toch stuitte de stripmaker wel op een aantal vertalingsproblemen bij het bewerken van Lovecrafts werk. Zijn teksten zijn vaak slecht gestructureerd en de langere vertellingen ontberen een echte spanningsboog. We leren nooit zijn personages of hun achtergrond kennen. Ook zijn Lovecrafts beschrijvingen erg abstract. Maar dat is volgens Kriek juist een voordeel: ‘Het leuke en makkelijke aan Lovecraft is juist dat hij dingen niet goed beschrijft. Dan heb je de vrijheid om je eigen nachtmerries erop los te laten. Zijn taal werkt bij mij altijd heel visueel, ik krijg er meteen beelden bij. Aanvankelijk mocht ik van mezelf niet aan de tekst komen, het zijn immers zijn teksten. Maar gaandeweg stopte ik er steeds meer van mezelf in en herschreef ik meer. Ik legde de oorspronkelijke verhalen ook weg en hield me aan mijn eigen interpretatie. Ik wilde ook dat het een Kriek-boek werd en niet een slaafse adaptatie. Het is echt een bewerking.’
Wat verstaat de stripmaker eigenlijk onder een Kriek-boek? ‘Dat er ook wat te lachen valt. Op de een of andere manier weet ik altijd een ironische toon te vinden, hoe serieus een onderwerp ook is. Ook in mijn illustratiewerk, trouwens. Het is mijn algemene visie op het leven. Je kunt toch niet alles serieus nemen? Dat is onmogelijk. Zo zou ik niet kunnen leven. Door er humor in te stoppen is het boek wel Lovecraft-light geworden. Ik denk ook dat heel veel hardcore fans het niet zullen accepteren. Die vinden het te licht, denk ik.’
Verstrippingen
Sinds Dick Matena een paar jaar geleden literaire klassiekers van Gerard Reeve en Jan Wolkers verstripte, zijn dergelijke stripadaptaties een trend geworden waar Krieks Lovecraft-project perfect in past. Los van zijn passie voor de Amerikaanse pulpauteur was de keuze voor Lovecraft ook ingegeven door commerciële motieven: ‘Ik had ook een obscure Slowaakse auteur kunnen kiezen. Of Ambrose Bierce, maar die kent helemaal niemand. Lovecraft heeft een grote cult following, dat maakt het voor een uitgever interessant. En ja, literatuurverstrippingen liggen goed in de markt. Ik zal toch verdomme niet twintig jaar lopen sappelen met mijn strips en dan nu niet op die wagen springen? Ik wil ook zo’n kloek, mooi boek. Ik wil ook wel eens iets maken wat goed verkoopt en goede recensies krijgt. Overigens vind ik verstripping een rotwoord. Dat klinkt altijd alsof je iets verscheurt, ik heb het altijd liever over bewerking tot strip.’
Het grote verschil tussen Krieks aanpak en die van Matena is wel, dat de laatste de tekst van de roman integraal in zijn werk opnam. Hierdoor vertellen beeld en tekst precies hetzelfde en worden de visuele aspecten van het medium genegeerd. ‘Voor Matena is de tekst heilig, maar waarom zou je er dan een strip van maken? Die bewerking van De avonden, daar is niet doorheen te komen. Eigenlijk heeft Matena het voor ons allemaal verpest, want hij heeft met zijn stripadaptaties een soort standaard gezet waar je aan moet voldoen om strips salonfähig te maken.’
Erik Kriek: Het onzienbare en andere verhalenH.P. Lovecraft Oog & Blik/De Bezige Bij
Howard Phillips Lovecraft De Amerikaanse schrijver Howard Phillips Lovecraft (1890 – 1937) leefde bijna zijn hele leven in Providence, Rhode Island. Een zonderlinge figuur en amateur-astroloog, die in zijn korte leven meer dan honderd macabere verhalen en enkele novelles schreef. Ook was hij een verwoed briefschrijver. Zijn werk verscheen in eerste instantie in pulp- en sciencefictiontijdschriften zoals Weird Tales, en kreeg vooral postuum bekendheid. Auteurs als Stephen King en Neil Gaiman lieten zich door Lovecraft inspireren. Ook liggen zijn verhalen aan de basis van veel strip- en filmbewerkingen. Toen Lovecraft twee jaar oud was, verloor zijn vader tijdens een acute paniekaanval zijn verstand en bracht de rest van zijn leven in een gesticht door. Lovecraft was atheïst en geloofde in de wetenschap. Misschien dat zijn verhalen daarom vooral lezen als wetenschappelijke verslagen vol bizarre voorvallen: wetenschappers zijn getuige van monsterlijkheden waardoor ze beseffen dat de wereld heel anders in elkaar steekt dan dat ze tot nu toe hadden gedacht.
Dit artikel is gepubliceerd in VPRO Gids #12 (2012).
Zaterdag 24 maart signeert Erik in Lambiek vanaf 15.00 uur.
Saul Leiter maakt vooral furore met zijn schilderachtige kleurenfoto’s van het straatleven van New York, gemaakt tussen 1948 en 1960. Te midden van de drukte van de stad wist hij verstilde momenten van alledaagse schoonheid vast te leggen. Gewone zaken – een rode paraplu in een sneeuwstorm, een voet die rust op een bankje in de metro, of een persoon gezien door de condens op een raam – kon hij transformeren tot wat is omschreven als urban visual poetry. Zijn foto’s zijn vaak gelaagde, bijna abstracte composities van reflecties en schaduwen, die doen denken aan schilderijen van abstract-expressionistische schilders als Mark Rothko en Willem de Kooning, met wie Leiter zich sterk verwant voelde.
Gefascineerd heb ik zijn beelden bestudeerd. Een mooi tijdsbeeld van New York. Alledaagse taferelen worden op een aparte manier onder de aandacht gebracht, Leiter heeft een bijzondere manier van kadreren: objecten en mensen worden op een atypische manier door het kader afgesneden; vaak zitten er meerdere lagen en objecten tussen de toeschouwer en het onderwerp van de foto. Veel zien we middels reflectie in glas, soms opgedeeld in meerdere spiegelstukken.
Leiter laat zien dat het alledaagse heel bijzonder kan zijn. Het is maar net hoe je de realiteit in beeld brengt.
What’s in a name…
De titels van de werken zijn kort en net zo alledaags als de taferelen waarnaar verwezen wordt: hoedjes, stokbrood, Lijn L. De titels helpen je het onderwerp eruit te lichten, je ziet een andere foto als je niet eerst naar de titels kijkt. In het voorbeeld van stokbrood zie je in eerste instantie gewoon een oudere man over straat lopen met een boodschappentas. Wanneer je de titel hebt gelezen, valt het stuk stokbrood dat uit de tas steekt pas echt op. Je kunt meteen nergens anders meer naar kijken. Het stokbrood is het centrum van het universum geworden. Voor het eerst zie je de unieke vorm en de structuur van dit toch dagelijkse gebruiksvoorwerp.
Soms zijn de titels noodzakelijk om het verhaal van de foto te completeren. De situatie van de man die eenzaam in een hoekje van een koffietent over zijn kopje zit gebogen, wordt pas echt schrijnend als je de titel ‘Thanksgiving’ leest.
Toen ik na een uurtje in de wereld van Leiter vertoeft te hebben de straat opliep, zag ik Amsterdam op een nieuwe manier. De tentoonstelling Saul Leiter: New York Reflections raad ik je bij deze van harte aan.
In 2009 reisde ik af naar New York en bezocht locaties uit de strips van Spider-Man. Het huis waar hij in opgroeide, de plek waar zijn vriendin Gwen Stacy werd vermoord en het stadhuis waar Peter Parker met Mary Jane trouwde. Ook speurde ik de wijk Chelsea af naar het huis waar hij in de jaren tachtig woonde. Het was een levensverrijkende ervaring en ik ga op FredX vertellen waarom.
Naast mij zullen er nog drie anderen spreken.
Josephine Bronsgeest is online producer en forumcoördinator workscouncil bij RTL Digital Media. Josephine gaat vertellen wat haar weblog voor haar betekent heeft tijdens de vermissing van haar zoon. Wat zij wel en niet wilde schrijven, haar twijfels en worstelingen om het zo te openbaren. Wat betekent op zo’n moment zoiets als een weblog? Dat wordt dus een indringend en persoonlijk verhaal.
Arthur van de Graaf gaat het in essentie hebben over de wijze waarop wij ons een beeld vormen van de wereld. We hebben allemaal een bepaald beeld bij andere landen en daarmee vormen wij ons ook een beeld van de mensen die daar wonen. Het is maar de vraag hoe dat beeld tot stand is gekomen, wat voor beelden hebben wij van dat land gekregen en van wie.
Krijgen wij beelden die een nieuwswaarde hebben omdat er een oorlog, een ramp of iets anders in het nieuws komt of krijgen we beelden te zien om ons geld te laten doneren? Krijgen wij wel een normaal beeld van de wereld? Het is zijn doel om een objectief beeld te krijgen van de wereld, niet gestuurd door commerciële- of nieuwswaarde. Foto’s gemaakt door kinderen in de leeftijd van 10 jaar die zelf bepalen wat ze fotograferen om ons hun leven te laten zien.
Arthur van Westerop is webredacteur Radio 2 & 5. De combinatie Radio & Internet is zijn werk en zijn passie.
De locatie is Club 330live, Korte Molenstraat 2 in Den Haag. Deuren open vanaf 19:30 uur, FREDx begint om 20:00 uur. Het aantal plaatsen is beperkt. Entree aan de kassa zal 7,50 euro zijn.
FredX Den Haag wordt georganiseerd door Karin Ramaker en Marco Raaphorst. De creatieve geesten achter Blog-art. FredX is de afgeleide van TED. Het draait bij TED om inspirerende verhalen. Ook in andere landen en steden worden TED-presentaties georganiseerd onder de noemer TEDx. FredX onderscheidt zich van TED in de taal: er wordt die avond gewoon Nederlands gepraat en dat is ook wel eens leuk.
New York heeft een onuitwisbare indruk op mij gemaakt. Ik was er twee keer, maar ben er sindsdien eigenlijk nooit meer helemaal uit gekomen. Een van mijn dromen is dan ook om een tijdje in deze metropool te wonen. Maar hoe dat te regelen? Ik wil er namelijk wel gewoon aan het werk kunnen. Dat is wat mij betreft de beste manier om een stad te leren kennen: onderdeel uitmaken van de maatschappij, dus als werkend mens.
Stilletjes ben ik aan het plannen. De eerste stap is het lezen van boeken geschreven door ervaringsdeskundigen. Jan Tromp woonde zo’n 4 jaar in Manhattan als correspondent van de Volkskrant. Twan Huys was van 1999 tot eind 2006 correspondent van Nova in de Verenigde Staten. Ik ben benieuwd naar de ervaringen en tips van Tromp en Huys.
Als ik ooit 10 of 20 miljoen zou winnen, zou ik het natuurlijk niet alleen bij earth hopping en strips lezen houden. Hoewel ik dat wel lang vol kan houden, want op dit moment zit ik het liefste met mijn neus in gedrukt papier.
Op mijn eerste blogpost over fantaseren over het winnen van 10 miljoen kreeg ik interessante reacties. Marco Raaphorst wijst er in zijn comment terecht op dat veel geld hebben je vrij maakt om de projecten te doen die je zou willen. Een thema waar ik in een latere blogpost graag op terugkom.
Peter de Kock zou een deel van het geld besteden aan een kunstenaarsproject over menselijkheid. Hij heeft daar interessante ideeën over die je op zijn blog kunt lezen.
Elsbeth snijdt in haar reactie een interessant punt aan, dat je als zzp’er moeilijk een huis kunt kopen. En als je partner ook zzp’er is, kun je het al helemaal vergeten.
Jooper zou zelfs een heel Grieks eiland kopen om op te wonen. Mocht ik 10 miljoen winnen, dan zou ik zeker moeten verhuizen omdat mijn inkomen dan in een klap te hoog is voor mijn huidige huurwoning. (Zelfs voor Amsterdamse begrippen.) Maar waar te vestigen? Ergens in Amsterdam ligt voor de hand, want daar woon ik nu ook en ik vind het een fijne stad om te wonen. Maar in principe zou een leuk appartementje in New York ook niet verkeerd klinken. Als Grunberg het kan waarom ik dan niet?
Het is alweer 15 jaar geleden dat ik in Amerika woonde. Toen in Berkeley, vlakbij San Francisco. Nu zou een tijdje wonen aan de oostkust fantastisch zijn. New York is zo’n stad waar ik meteen verliefd op wordt. Als je er op vakantie gaat, leer je de stad nooit echt kennen. Dat gebeurt mijns inziens pas als je er een tijdje woont. Als je er een dagelijkse routine opbouwt. Als je er mensen kent. Als je je eigen stamcafé hebt en op een vaste plek dagelijks je koffie haalt. Dan woon je er pas écht.
Natuurlijk went alles, dus wordt het wonen in een nieuwe stad uiteindelijk gewoon.
Hoe zou een leven in New York eruit zien? De eerste paar weken zou ik vooral besteden aan het verkennen van de stad, dus flink de toerist uithangen. Het Vrijheidsbeeld bezoeken, een showtje op Broadway, rondhangen in Central Park, de bibliotheek, musea. Eigenlijk al die dingen doen die ik twee jaar geleden ook deed toen ik er op vakantie was.
Het lijkt me heerlijk om ’s ochtends rustig de deur uit te lopen en in een leuk tentje om de hoek te ontbijten en de krant te lezen. Of een strip. Met een verse bak koffie onder mijn neus uit het raam te staren, het venster op het filmische decor van een straat in New York. Want zo voelt het als je op plekken bent die vaak in films voorkomen: alsof je het witte doek bent ingestapt. Iedereen die op straat loopt is figurant of acteur in de film die jij voor je ziet. En zelf ben je een figurant in de films van anderen.
Ach, met 10 miljoen zou een tweede appartement in Amsterdam ook nog wel kunnen. Dan heb je the best of both worlds. Is ook handig voor mijn freelance contacten, want ook al hoef ik niet meer te werken, ik zou nog steeds artikelen blijven schrijven, denk ik. Ik schrijf omdat ik dat moet, omdat ik dat wil. Ik zou niet zonder kunnen.
Maar, zoals ook Raaphorst in zijn comment aangaf: je bent dan wel vrij om de projecten te doen die je wilt doen. Als freelancer neem je immers ook wel eens klussen aan omdat je geld moet verdienen.
Een nieuw huis zo sowieso prettig zijn als ik genoeg geld zou hebben om alle strips te kopen die ik zou willen lezen. Er zou namelijk flink wat kastruimte bij moeten om al dat papier in te bewaren…..
Zou jij verhuizen als je 10 miljoen zou winnen? Wat zou je ideale plek zijn? Hoe ziet je ideale huis eruit?
Wordt volgende week maandag vervolgd, tenzij er belangrijk stripnieuws te melden is die dag.
Since I am not going on a holiday in a while, I decided to dive into my video archive and edit some footage of former trips. Here’s a little impression of my trip to New York last year. Note talkative cab driver Raoul, who’s story makes head nor tale.