Het interview met Mike Mignola deel 1: De creatie van Hellboy.
Mike Mignola 2: Over het begin van zijn carrière.
Interview Nico Dijkshoorn.
Het interview met Mike Mignola deel 1: De creatie van Hellboy.
Mike Mignola 2: Over het begin van zijn carrière.
Interview Nico Dijkshoorn.
Nog even inhakend op mijn blogpost van vorige week woensdag en mijn opmerkingen over spoilers:
You never get the first read.
We live in a day and age where the generation I’m from, and everyone following, we never get to watch the movie Psycho for the first time. We grow up, knowing through osmosis, that Norman Bates dresses up as his mother. We never get to witness that or experience it for the first time the way audiences did back in the day. It’s just a given. So we’re really all watching it for the second time, zegt Spider-Man schrijver Dan SLott in een interview (dat verder vol met spoilers zit, dus klik vooral niet op de link als je niet wil weten wat er met Spider-Man gaat gebeuren).
En gelijk heeft Slott helaas: wanneer heb je voor het laatst iets gelezen of gezien zonder dat je er al van alles over wist? Zelf ga ik het liefste blanco een bioscoopzaal in om de film onbevangen te kunnen kijken. Hetzelfde geldt voor het lezen van strips. Alleen dan komt het verhaal direct bij je naar binnen en wordt je interpretatie ervan niet gekleurd door vooraannames en achtergrondinformatie. Maar dat is nu met het web nog moeilijker dan voorheen.
In de Volkskrant van 4 december stond een reportage over het nieuwe boek van Nico Dijkshoorn: Dijkshoorn kijkt kunst waarin de bekende dichter/schrijver/persoonlijkheid van DWDD zijn persoonlijke visie op een reeks kunstwerken geeft zoals alleen Dijkshoorn dat kan. Hij laat de mensen weer eens op een andere manier naar kunst kijken en zei het volgende in het artikel:
‘Een suppoost van het Stedelijk Museum heeft mij als jongen eens The Beanery van Edward Kienholz willen uitleggen. “Die klokken staan voor verstilde tijd,” dat soort dingen. Ik wou dat hij dat nooit had gedaan. Voor mij was de kijkervaring bedorven. Ik wil eerst kijken, dan vreet ik later de biografieën over kunstenaars wel.’
Wanneer ik door een museum loop – en dankzij mijn jaarkaart doe ik dat tegenwoordig wat vaker – kijk ik zelden nog op de kaartjes naast de schilderijen en andere soorten kunst. Er even van uitgaande dat ik het betreffende werk nog niet ken en mijn blik dus niet gespoiled is door voorkennis, is het een kwestie van: kijken naar het ding, zien wat het met mij doet, wat het mij vertelt. Daarna kan ik altijd nog het kaartje lezen om te zien of ik het goed had. 🙂
Het boekenweekgeschenk geschreven door Kader Abdolah ligt op mijn bureau. Ik kreeg het toen ik de nieuwe van Nico Dijkshoorn aanschafte. Ik heb het niet zo op Kader Abdolah en na het lezen van een recensie over zijn nieuwste roman, heb ik al helemaal geen trek meer in zijn proza.
In Het Parool van woensdag 16 maart behandelt Arie Storm, auteur en recensent, De Koning van de schrijver met de borstelsnor. Storm windt er geen doekjes om: ‘Kader Abdolah kan veel, maar schrijven hoort daar helaas niet bij.’ Zo die zit. Storm heeft het immers over de schrijver die door het CPNB is uitverkoren om het boekenweekgeschenk te schrijven. Vorig jaar was dat Joost Zwagerman, die een prachtig boek afleverde.
Maar Storm is dan ook geen fan van het CPNB, bleek al uit eerdere sneren in andere stukken die de auteur naar deze organisatie maakte.
Ik heb erg genoten van Storms recensie. Middels mooie formuleringen zet hij druktemaker Abdolah goed op zijn nummer. ‘Druktemaker, meneer Minneboo, ken je Abdolah dan persoonlijk?!’ Neen. Maar ik zie hem wel eens voorbijkomen op televisie, zoals bij De Wereld Draait Door:
Abdolah is niet gespeend van een theatrale persoonlijkheid zo te zien. Toch wel dertig seconden amusant om naar te kijken, maar erg vermoeiend om daar een gesprek mee te moeten voeren. Alsof je Eddy Wally interviewt. Wally heeft namelijk de neiging om, ongeacht de vraag die je hem stelt, binnen twee zinnen altijd op Eddy Wally uit te komen. Dat is een gave. Abdolah heeft dezelfde gave om over zichzelf hoog van de toren te blazen en een hoop theater te maken, maar dat maakt hem nog geen goed schrijver.
Ook Storm vindt dat Abdolah toch wat arrogant overkomt, en schrijft dat mooi op:
‘De koning heet het boek, waarmee Abdolah waarschijnlijk zichzelf bedoelt. Harry Mulisch werd tijdens zijn leven nog wel eens door deze of gene een tikkeltje onbescheiden genoemd. Welnu, Abdolah weet er ook raad mee. Zijn Perzische nationalisme, zijn rijke stoet begaafde voorouders en zijn Nederlandse woordenschat in gesproken conversatie van pakweg vijftig woorden hebben ervoor gezorgd dat hij danig naast zijn schoenen loopt.’
Waren de reaguurders die in commentformulieren hun drollen trollen maar zo welbespraakt.
Storm berijdt in de recensie een van zijn stokpaardjes, namelijk het credo show, don’t tell. Vanwege dit credo heeft hij ook een hekel aan het proza van Kluun. Dat bleek twee jaar geleden nog eens duidelijk toen beide auteurs de degens kruisten tijdens het Weerwoordfestival in Amsterdam.
Storm over De Koning: ‘Dit is kenmerkend voor dit proza: het schept niet, fonkelt niet, maar stelt. Het hele boek is uiteenzetting, tentoonstelling, toelichting en invulling. Abdolah gaat er blijkbaar van uit dat de lezer volslagen debiel is. Familiale verhoudingen, doelstellingen, gemoedsstemmingen, de sfeer, de reden waarom iemand iets zegt en hoe hij dat zegt alles legt Abdolah uit. Dat levert in dialogen zinnen als de volgende op: ‘Let op uw woorden, vizier. U praat over mijn moeder,’’ riep de sjah geërgerd.’
Storm heeft een punt: een tekst op platte wijze alles verklaart en niets aan de verbeelding overlaat, dat kan toch geen literatuur zijn?
Wat ik mij echter het meeste afvraag is hoe iemand die verbaal het Nederlands beperkt beheerst, toch boeken vol kan schrijven. Worden Abdolahs teksten streng geredigeerd door zijn redacteur? Daar bedoel ik niet mee dat ik op Abdolah neerkijk, absoluut niet, ik ben gewoon oprecht nieuwsgierig naar hoe zijn boeken tot stand komen. In DWDD vertelde de schrijver dat zijn vrouw en dochter zijn teksten lezen voordat het naar de uitgever gaat. Misschien dat zij er chocola van maken?
Storms recensie is duidelijk en slim geschreven, een mooi voorbeeld van hoe een bespreking moet zijn: hij geeft voorbeelden die zijn argumenten ondersteunen en de lezer in staat stellen om zelf een oordeel te vellen. Daarnaast is het een onderhoudende tekst. Overigens vond Hanneke Groenteman het boekenweekgeschenk ook niets, zo blijkt uit een ander fragment:
Ik heb na Storms stuk geen zin meer om De Koning of het boekenweekgeschenk op te pakken. In dat opzicht heeft de recensent zijn werk goed gedaan. Abdolahs optreden aan de tafel bij Matthijs van Nieuwkerk, maakt dat ik nog minder geïnteresseerd ben om naar deze verhalenverteller te luisteren. Ik lees liever boeken van mensen die ik wél interessant vind.
Eerst dus maar eens Kleine dingen van Dijkshoorn lezen. Dan kan ik later het boekenweekgeschenk altijd nog inzien, want hoe goed sommige recensies ook zijn, het kan nooit kwaad om zelf de proef op de som te nemen.
Update: Recensent Maarten Moll – ook van Het Parool – heeft De Kraai besproken. Hij is ook geen fan van Abdolahs schrijfstijl en aanpak.
Voor mij was 2010 voor mij als freelancer een goed jaar. Ik heb flink wat artikelen mogen schrijven over strips en beeldcultuur en heb onderwerpen behandeld waar ik graag iets mee wilde doen. Nieuwe stripalbums, achtergrondartikelen over stripgenres en lekker veel interviews voor de VPRO Gids, Het Parool, maar ook in de Eppo, Stripgids, ArtEZ Fact en natuurlijk de Zone 5300.
Interviews
Het interview vind ik een van de fijnste journalistieke vormen die er zijn. Een-op-een gesprekken met mensen die iets interessants te vertellen hebben over hun kunst – daar krijg ik nooit genoeg van. Hoewel ik goede herinneringen heb aan alle gesprekken die ik dit jaar voerde, waren er een paar interviews die er voor mij extra uitsprongen.
Zoals mijn gesprek met Mike Mignola. Ik sprak de geestelijk vader van Hellboy op een vroege zaterdagochtend in het racketcenter in Breda waar een stripbeurs plaatsvond. In de geur van kroketten en friet spraken we over het ontstaan van Hellboy, Mignola’s liefde voor folklore en de bescheidenheid van de stripmaker.
Een ander gesprek waar ik erg naar uit keek was het interview met schrijver en dichter Nico Dijkshoorn. We spraken elkaar in een drie uur durende sessie in zijn stamkroeg in Leiden. Aan het einde van het gesprek kwam zijn stripliefde ter sprake. Dijkshoorn vertelde dat hij vroeger als kind met zijn jas om zijn nek Batman speelde. Ook bleek hij jarenlang comics verzameld te hebben. Dijkshoorn is een aardige en toch wat bescheiden vent.
Het derde gesprek dat ik graag wil noemen, was het interview met Matthijs van Nieuwkerk dat begin december plaatsvond in de studio van DWDD. Ik sprak hem voor een video voor mijnVARA.nl, de site waar ik parttime voor werk. We spraken vooral over het vakmanschap van de presentator, zijn rol bij DWDD en zijn toekomstplannen voor als hij stopt met deze talkshow. In januari ga ik de video monteren.
(Mocht je willen weten wat ik dit jaar nog meer heb geschreven, hier vind je een uitgebreid overzicht.)
Andere bijzondere momenten in het afgelopen jaar waar ik graag aan terugdenk: een zeer leerzame rondleiding bij de NOS en een concert van TRAIN dat me erg goed deed.
In februari bezocht ik de opleiding Comic Design op ArtEZ voor een reportage in de VPRO Gids. In december keerde ik terug naar Zwolle om een lezing te geven over Spiderman, een van mijn favoriete stripfiguren.
In Pulpman #8 staat een strip getekend door niemand minder dan Fred de Heij naar een scenario dat ik schreef. We hebben plannen om volgend jaar meer samen te werken.
Ook was ik maar liefst drie keer jurylid. Voor de VPRO Debuutprijs, de Stripschapsprijzen en het KLIK Amsterdam Animatie Filmfestival. Allemaal prijzen waar ik in principe achter kan staan en die het medium waar ze voor staan onder de aandacht brengen. Vooral die laatste ervaring was een feest daar de jury en de speciale gasten in de watten werden gelegd door het festival.
Verder begon ik halverwege het jaar te werken als online redacteur bij de VARA. In deze parttime functie kan ik mijn passie voor videoreportages aardig botvieren. Ook begon ik met een nieuwe reeks webvideo’s onder de naam Daily Webhead waarin ik korte scènes en sfeerbeelden afwissel met reportages. Iets waar ik het volgende jaar zeker mee verder ga. Net als het gelijknamige fotoblog.
2011
Rest mij niets anders meer dan de bezoekers van mijn blog hartelijk te bedanken voor het lezen van mijn stukken en het reageren op de site. En iedereen een inspirerend en heldhaftig 2011 toe te wensen.
Nico Dijkshoorn is schrijver, dichter en muzikant. En sinds zijn optredens in De wereld draait door een bekend gezicht. ‘Ik heb constant de neiging om te zeggen: het is allemaal wel aardig mensen, maar ik doe ook maar gewoon mijn best.’
Nico Dijkshoorn sleep zijn pen op het internet met columns over Big Brother. Het directe contact met een grote schare lezers smaakte naar meer en sites als Fok.nl en GeenStijl waren en dankbaar podium voor Dijkshoorns vaak venijnige pennenvruchten. Tegenwoordig is hij door zijn optredens als huisdichter van De Wereld Draait Door een bekend gezicht. In 2008 debuteerde Dijkshoorn onder het pseudoniem P. Kouwes met de dichtbundel De eerste 1000 gedichten. Zijn eerste roman De tranen van Kuif den Dolder verscheen een jaar later, recent gevolgd door Dijkshoorn, een selectie van zijn beste verhalen, reportages, columns, gedichten en gelegenheidsstukken.
Wat zou je nu doen als er geen internet had bestaan?
‘Ik denk dat ik nu nog steeds in de bibliotheek van Amstelveen zou werken. Dat was een droombaan.’
Waarom heeft het zo lang geduurd voordat je begon met schrijven?
‘Ik heb wel eens wat geschreven toen ik achttien was, maar wat heb je op die leeftijd nou meegemaakt in Nederland? De meeste debutanten schrijven van die adolescente bekentenisliteratuur: je hebt een vriendin, het gaat eens uit. Een enkeling doet dat geniaal, zoals Reve of Claus. Als ik op mijn 23ste fulltime schrijver was geworden zou ik erg zenuwachtig zijn omdat ik tot mijn zestigste er ieder anderhalf jaar een boek moest uitkakken. Dat zou ordinair geld verdienen zijn. Zo’n Arthur Japin geloof ik voor geen meter. Die denkt gewoon: over welk historisch type zal ik nu weer een briljante roman gaan schrijven.’
Wat is daar volgens jou mis mee?
‘Dit is een particuliere mening, maar ik heb weerzin om schrijven als een beroep te zien. Als het gaat om persoonlijke boeken hou ik van een zekere urgentie.’
Dicht op de huid
Waarin zit dan de urgentie in jouw teksten?
‘Die zit er nauwelijks, maar ik vind ook niet dat ik tot nu toe een groot werk heb geschreven. Het verhaal ‘Bob houdt het voor gezien’, over mijn zoon bij AZ, dat ook in Dijkshoorn staat, is tot nog toe mijn beste werk. Dat zit het dichtst op mijn huid, want ik durf daarin voor het eerst niet de hele tijd zo schijtlollig te zijn.’
In dat verhaal verliest Bob in twee jaar spelen voor AZ alle lol in het voetballen.
Voetbalt hij weer?
‘Nee, hij raakt echt geen bal meer aan.’
Je publiceert columns in De Pers, Voetbal International en op Nu.nl. Hoe ga je te werk?
‘Ik schrijf mijn columns voor De Pers altijd op donderdagochtend tussen negen en tien. Ik weet van tevoren niet waar ik het over ga hebben. In het begin nam ik nog een onderwerp van de site en koos daar mijn eigen invalshoek bij. De laatste tijd schrijf ik meer, in de goede zin van het woord, Carmiggelt of Martin Bril-achtige stukjes. Daarin probeer ik op een niet heel sentimentele manier iets over mezelf te zeggen. Bijvoorbeeld over het ongemak dat ik ervaar bij het signeren. Het schrijven van een verhaal duurt altijd tien minuten langer dan ik nodig heb om het te tikken. In die tien minuten extra zoek ik uit wie de spits van AC Milan is en gooi ik wat zinnetjes om. De teksten zitten blijkbaar al in mijn hoofd. De Tranen van Kuif Den Dolder schreef ik bijvoorbeeld in tien dagen. Iedere dag een hoofdstuk.’
Is het belangrijk voor je om snel te kunnen schrijven?
‘Ik kan het niet anders. Ik heb een deadline nodig, anders wordt het niets. Men vraagt ook altijd of ik niet bang ben dat er niets komt als ik onvoorbereid bij DWDD zit. Maar dat is juist mijn drive. De angst dat er niets komt zorgt ervoor dat er íets komt. In het begin bereidde ik nog wel eens mijn gedichten in DWDD voor. Dan had ik al wat in mijn hoofd zitten of iets opgeschreven. Dat waren altijd de allerslechtste gedichten omdat ze niets met het moment zelf te maken hadden. ‘
Voor wie schrijf je?
‘Ik was laatst in Nijmegen een van de sprekers: Thomas Rosenboom, Ramsey Nasr, Joost Zwagerman traden ook op. En daar staat Dijkshoorn dan tussen met zijn lulverhaaltje over sierwortelsnijden. Wat me dan enorm ontroert is dat er in de zaal van alles zit: van bouwvakker tot de gesjeesde literatuurstudenten of professoren. Wat ik schrijf raakt kennelijk een hoop mensen. Literatuurvorsers pluizen mijn tekst uit en diezelfde tekst komt bij iemand binnen die een huis staat te sausen. Prachtig vind ik dat.’
Als Dijkshoorn zou moeten kiezen tussen schrijven of muziek maken, is de keuze snel gemaakt: ‘Muziek is mijn kern. De high die ik met muziek maken ervaar is niet met schrijven te vergelijken. Ik voel me tijdens optredens met mijn band veel meer op mijn gemak dan wanneer ik alleen voorlees.’
Andy Kaufman
Sinds zijn eerste stappen op het web houdt Dijkshoorn zijn publiek graag voor de gek, onder zijn eigen naam of als P. Kouwes, de Amsterdamse bouwvakker die alleen kan spellen als hij dicht: ‘Dat is wat ik sinds tien jaar doe: fucken met verwachtingspatronen. Constant met een groot publiek pielen.’
Wat vind je zo leuk aan fucken met je publiek?
‘Ik vergelijk me op geen enkele manier met Andy Kaufman, (een eigenzinnige Amerikaanse komiek die het in de maling nemen tot een kunst verhief – red.) want hij is een soort god voor mij. Toen ik die man ontdekte was ik volledig gevloerd. Ik herkende mezelf in zijn acties, want ik doe dat ook een beetje. Kaufman liet zijn alter ego Tony Clifton naar David Letterman gaan. Letterman dacht dat Kaufman in dat pak zat, maar die zat blauw van het lachen thuis naar de show te kijken terwijl zijn vriend Bob Zmuda voor Clifton speelde.’
Kun je een voorbeeld geven van hoe jij mensen in de maling neemt?
‘Een vergelijkbare situatie – minder briljant, maar toch –op GeenStijl heerste op een gegeven moment de sfeer van “kom niet aan Lee Towers!”. Ik schreef toen in een stuk dat ik van een goede vriend had gehoord dat Towers een collega van de hijskraan had gelazerd omdat die beter kon zingen dan hij. Met een dwarslaesie tot gevolg. En Lee Towers was zo ongevoelig dat hij ’s avonds speciaal voor hem wilde zingen, maar dan wel alleen het nummer ‘You Never Walk Alone’. Dat schreef ik gewoon als geintje. ’s Avonds zag ik op RTL Shownieuws een zwaar geëmotioneerde Lee Towers op het Scheveningse strand dit verhaal ontkennen. Daar kan ik echt een week op vooruit.’
Is P. Kouwes jouw Tony Clifton?
‘Eigenlijk wel. Mensen geloofden echt dat hij een bouwvakker was die schreeuwend en zwetend op een kamertje zat te schrijven. Een deel trapt daar in, dat vind ik wel prettig.’
Wat is voor jou de lol daarvan?
‘Ik heb nooit geprobeerd het GeenStijl-publiek te bedienen. Ik schreef altijd voor de tien à vijftien procent die de grap snapt en dan gierend van het lachen de woedende reacties van die andere gekken leest. Dát is mijn publiek.’
Heeft het fucken buiten internetfora nog wel eens vervelende reacties opgeleverd?
‘Laatst kwam er in Nijmegen een vrouw op me af die zei: “Je bent een vrouwenhater, dat voel ik in al je verhalen!” Daar ben ik dan even echt van in de war.’
Omdat ze een verkeerd beeld van je heeft op basis van je werk?
‘Ja, ik ben er dan niet onzeker over, want ik weet dat ik geen vrouwenhater ben. Ze legde later uit dat ze een interview met mij in de Viva had gelezen. Ik had me voorgenomen om de ergste antwoorden te geven. Dat vrouwen niet kunnen schrijven. Dat soort dingen. Het was een duo-interview met mijn vriendin en ze legde iedere keer uit hoe ik echt ben. Dat als we naar de slager gaan ze anderhalf uur moet wachten omdat ik iedereen laat voorgaan. Maar die vrouw zag het geintje niet. Dat vind ik teleurstellend. Ik vind het fijn als mensen van tevoren denken dat ik een blatende Amsterdammer ben, maar als ze mij dan ontmoeten en hun best een beetje doen, hoop ik dat ze door dat beeld heen prikken en zien dat ik eigenlijk in de kern wel oké ben.’
Verlegenheid
Wat zou je schrijven als je een contactadvertentie voor jezelf zou plaatsen?
Dijkshoorn lacht en denkt even na: ‘Dat is natuurlijk wat pathetisch, maar bij wijze van spreken zou ik dan zeggen: “Houd van mij”. Korter kan ik het niet zeggen. Ik geniet erg van het feit dat de mensen met hulp van die televisie beter begrijpen wie ik nou ben.’
Kun je dat toelichten?
‘Mensen denken dat ik die persoon uit mijn verhalen zelf ben. Maar ik ben eigenlijk een enorme schijterd. Voorheen begon ik niet zomaar tegen iemand te praten als ik een boekwinkel of een platenzaak binnenstapte. Omdat ze nu een blik van herkenning hebben is mijn schroom weg en durf ik makkelijker te vragen of ze een bepaalde plaat hebben. Dat zou ik vroeger nooit gedurfd hebben. Die verlegenheid is dan ook aan het verdwijnen. Mijn televisie-optredens bij DWDD helpen daarin enorm, want wat ik daar doe, dat ben ik. Dus ik heb het idee dat mensen mij beter kennen.’
Het is wel dubbel: aan de ene kant mensen aan de kaak stellen in je gedichten en anderzijds jezelf verlegen noemen.
‘Ik heb constant de neiging om te zeggen: Het is allemaal wel aardig mensen maar ik doe ook maar gewoon mijn best. Ik word ongemakkelijk van verering. Neem deze situatie nou. Dit is een prettig gesprek maar toch is het ongemakkelijk dat je mij hier zo interviewt.’
Batman
Dijkshoorn blijkt een fervent stripliefhebber te zijn, al vond zijn grote verzamelwoede reeds vijftien jaar geleden plaats: ‘Ik heb een waanzinnige comicscollectie thuis staan. Ik heb zestienhonderd strips in anderhalf, twee jaar tijd verzameld. Er zitten zeker 200 bij die heel bijzonder zijn. De Daredevil-reeks van Frank Miller, Hellboy, veel Image comics, alles van Alan Moore. Ik heb ze allemaal gerubriceerd en keurig in hoesjes van zuurvrij plastic gestopt. Op een gegeven moment had ik iets van 23 abonnementen op series bij de stripwinkel. Dat liep helemaal uit de hand. Toen er van The Darkness #11 elf verschillende omslagen uitkwamen, kocht ik ze allemaal. Uiteindelijk had ik geen tijd meer om ze te lezen.’
Wat vind je zo leuk aan strips?
‘Het is een nostalgische trip. Toen ik klein was heb ik nog als Batman over straat gelopen, mijn jas met een drukkertje om mijn nek. Die hele Kees de Jongen-romantiek. Toen ik zes was ben ik samen met oom Wim en mijn vader naar die Batman-film met Adam West geweest. Ze hadden bij de bioscoop een werkstudent ingehuurd als Batman. Ik heb een jaartje of zes gedacht dat ik echt Batman had ontmoet. Dat is voor kinderen net zoiets als Sinterklaas. De stripmakers die ik bewonder zijn allemaal meesters in het vertellen van een verhaal. Briljant kunnen tekenen en dat dan delen voor 2,50. Ik ervaar strips echt als kunst.’
Dit interview stond in VPRO Gids #24.