De Franse meestertekenaar Jean-Claude Mézières, bekend van de scifi-stripreeks Ravian en Laureline, zal aanwezig zijn tijdens het eerste weekend van de Stripdagen Haarlem 2016, van 3 t/m 5 juni.
Dat is natuurlijk goed nieuws voor de fans van Mézières en bijzondere sciencefiction-strips. Hier het persbericht van de Stripdagen Haarlem:
Mézières’ oorspronkelijk onder de titel Valérian et Laureline uitgebrachte reeks behoort tot de grote klassiekers van de strip. Mézières’ werk vormde de inspiratiebron voor de eerste Star Wars-trilogie, daarnaast was hij als art director betrokken bij de film The Fifth Element. Ravian en Laureline wordt momenteel verfilmd door Luc Besson onder de titel Valerian and the City of a Thousand Planets.
Het programma van Mézières In de tiendaagse programmering zal Mézières gedurende het eerste weekend van de Stripdagen Haarlem aanwezig zijn, van 3 tot en met 5 juni. Op de zaterdag en de zondag is er gelegenheid voor het publiek om de tekenaar te ontmoeten tijdens een meet & greet, waarna hij zijn werk voor geïnteresseerden zal signeren. Ook staat er een live interview voor publiek met hem op het menu. En wie geluk heeft, treft hem misschien informeel bij een van de vele vernissages of op het feest in het Patronaat op zaterdagavond. Details over zijn programma – tijden en locaties – worden in een later stadium bekendgemaakt.
Ravian en Laureline Ravian en Laureline is een op klassieke sciencefiction gebaseerde stripserie, die zich onderscheidt door Christins complexe en humoristische scenario’s en het fenomenale tekenwerk van Mézières, die het universum van de titelpersonages prachtig organisch en fantasierijk vormgeeft. Slechts weinig stripverhalen slagen erin om scenario en beeld zo volmaakt te combineren. Het verhaal speelt zich af in de 28ste eeuw, als de mensheid het vermogen heeft ontdekt om door tijd en ruimte te reizen. De hoofdstad van de Aarde, Galaxity, is het middelpunt van het enorme Terraanse Galactische Rijk en wordt beschermd door tijdruimte-agenten. Ravian en Laureline zijn twee van die tijdruimte-agenten: niet alleen een team, maar ook een stel. Geen van beiden zijn ze standaard striphelden. Ravian lijkt de klassieke held met zijn onverschrokkenheid en plichtsbesef, maar zijn intelligente, doortastende en onafhankelijke partner Laureline is zeker niet alleen zijn sidekick, maar zijn gelijke en soms zelfs zijn meerdere. Ze is ook degene die vaak de ethische grenzen van hun werk ter discussie stelt. De reeks kenmerkt zich namelijk tevens door de uitgesproken humanistische thema’s, waarin macht, geweld en technologische superioriteit verworpen worden ten faveure van eenvoud, natuur en harmonie.
Het eerste avontuur van Ravian en Laureline werd in 1967 gepubliceerd in het Franse striptijdschrift Pilote en in 1968 in het Nederlandse stripblad Pep. Het eerste album in Nederland volgde in 1970: Het Woedende Water. Dit verhaal was het tweede dat in Pep gepubliceerd was en wordt over het algemeen als het beginverhaal gezien. Het eerste verhaal dat in Pep verscheen, het tweeluik De Vierde Dimensie/Aarde in Vlammen, werd in Nederland pas in 1986 gepubliceerd, als prequel op Het Woedende Water. De reeks telt in totaal 21 delen en bevat een afgeronde geschiedenis waarvan het in 2010 uitgebrachte De Tijdopener het slot is. Daarnaast verschenen er ook nog zeven korte verhalen. De reeks wordt tegenwoordig als gebonden uitgave hergepubliceerd door Uitgeverij Sherpa.
Auteur en stripkenner Ger Apeldoorn krijgt dit jaar de Stripcultuurbeurs omdat hij een boek over de geschiedenis van Eppo gaat schrijven. Kenny Rubenis wil een korte animatie van zijn succesvolle strip Dating for Geeks gaan maken. De heren kregen hun prijs zaterdag 10 oktober uitgereikt op Stripfestival Breda.
De Stripcultuurbeurs werd voor de tweede keer uitgereikt en bestaat uit een bedrag van vierduizend euro. Apeldoorn kreeg 3.000 euro, Rubenis 1.000. Het bedrag wordt beschikbaar gesteld door de gemeente Breda.
Apeldoorn maakte eerder een zeer informatief en onderhoudend boek over het stripblad Pep. Een onderwerp als Eppo lijkt bij hem dus in goede handen. Hij zei het geld vooral te gaan gebruiken voor de research die voor het nieuwe boek nodig is.
‘Ik ga zo’n veertig mensen interviewen,’ liet Apeldoorn me weten. ‘Ik begin met Martin Lodewijk, maar zal hem zeker wel een paar keer spreken.’ Apeldoorn zal het wordingsproces van het boek bijhouden op een facebookpagina.
Rubenis liet weten dat de animatie waarschijnlijk over speeddating zal gaan. Een onderwerp dat hij ook in zijn dagstrip Dating for Geeksheeft behandeld.
Bij dezen feliticiteer ik de winnaars nogmaals van harte. Ik ben erg benieuwd naar het verloop van beide projecten.
De Stripcultuurbeurs is in het leven geroepen door Stichting Strips. De beurs kan zeer breed gebruikt worden voor bijvoorbeeld het mogelijk maken van de productie van een stripverhaal, het organiseren van een expositie, reis- en verblijfkosten voor een stageplek of beursbezoek, het realiseren van een app, research voor een stripproject, maken van een muurschildering etc. Voorop staat dat het project het beeldverhaal op sprekende wijze in beeld brengt.
In Brussel zijn maar liefst vijftig muren gedecoreerd met bekende stripfiguren. De groten van het Franco-Belgische beeldverhaal hebben vrijwel allemaal hun eigen muur. Dus ook Rik Ringers, de misdaadjournalist die altijd hetzelfde colbertje draagt.
Alle albums over Rik Ringers, of Rik Hochet zoals hij in het Frans heet, draaien om het oplossen van misdadige mysteries. Uiteraard schiet de politie altijd tekort bij het ontrafelen van deze whodunits. Gelukkig schiet Ringers zijn maatjes commissaris Baardemakers en commissaris Breebant dan te hulp en ontmaskert de dader of daders. Wat dat betreft biedt de strip Rik Ringers ouderwets gezellig leesvoer. In feite is Ringers een moderne versie van Hercule Poirot.
Al sinds begin jaren zestig verschijnen er stripverhalen met de slimme journalist in de hoofdrol. Geestelijk vaders scenarioschrijver André-Paul Duchâteau en tekenaar Tibet (Gilbert Gascard) introduceerden de slimme misdaadjournalist met het blonde haar al eerder in een paar korte geschreven verhalen in het stripblad Kuifje. Later werden deze ook in het blad Pep gepubliceerd. Ger Apeldoorn schrijft er in het boekDe jaren Pep het volgende over: ‘De speurtochtjes van Rik Ringers waren uitnodigend omdat de lezer met behulp van de tekst en de tekening zelf de dader kon aanwijzen. Als je na lezing dacht dat je de oplossing wist (of te ongeduldig was om er zelf over na te denken), kon je verderop in het blad het juiste antwoord lezen.’
Gezichtsbedrog
In het album De schat van de Marollen uit 2006 vindt er in Brussel een reeks geheimzinnige moorden plaats. Deze hebben te maken met een geheim genootschap dat een juwelendiefstal uit 1839 probeert op te lossen. Zo hoopt het genootschap een verloren gewaande schat terug te vinden. Het is aan Ringers om uit te zoeken wie van de leden bereid is over lijken te gaan. Deze lijken worden gevonden tijdens zogenaamde flashmobs: theatrale bijeenkomsten in de openbare ruimte door een groep mensen die iets ongebruikelijks doet en daarna weer snel uit elkaar gaat. De flashmobs worden ad hoc via het internet en sociale media georganiseerd.
In het bovenstaande stripplaatje zien we zo’n spontane bijeenkomst. Een groep grappenmakers heeft zich verkleed als Rik Ringers en zich verzameld bij de stripmuur van Ringers in de Bijstandstraat 9. Vandaar dus dat er zoveel mensen rondlopen in het bekende witte, gestippelde jasje van de journalist. Ringers is samen met zijn vriendinnetje Nadine ook aanwezig. Ze dragen zwarte pruiken zodat niemand ze zal herkennen. Als de flashmob voorbij is en de mensen zijn vertrokken, zien Rik, Nadine en Breebant een grote koffer bij de muur staan waar het volgende slachtoffer van de moordenaar in zit verstopt.
Door de stripmuur centraal te stellen in de scène spelen de stripmakers een leuk spelletje met de grenzen van het medium. Op de muurschildering zien we hoe Ringers bij zijn vriendin Nadine probeert te komen. Wie goed oplet ziet dat een duistere figuur in de deuropening van haar appartement staat met een groot mes in zijn hand. Nadine is het nichtje van commissaris Baardemakers die beneden bij de deur is getekend. Omdat de schildering door Tibet in dezelfde stijl is getekend als de rest van de strip, veroorzaakt dit op de bladzijde een prachtig trompe-l’oeileffect. Een knap staaltje gezichtsbedrog dus, want wie het plaatje geïsoleerd van de rest van het verhaal ziet, zou bijna denken dat de mensen Rik Ringers op de muur in actie zien komen terwijl het maar een schildering is. Het ontwerp van de stripmuur komt trouwens uit geen enkel album en is speciaal voor dit project gemaakt.
Jasje
Duchâteau en Tibet (die in 2010 overleed) speelden wel vaker met de regels van de strip in de reeks Rik Ringers. In het album De 5 onzichtbaren laten ze zien waarom Ringers, net als veel stripfiguren, altijd hetzelfde colbertje draagt. Ringers doet zijn kledingkast open en die hangt helemaal vol met identieke jasjes! Dit soort grapjes maken de verhalen van Rik Ringers extra leuk.
Tibet & A.P. Duchateau, Rik Ringers 72: De schat van de Marollen Le Lombard
Deze aflevering van Stripplaatjes onder loep is geschreven voor een gepubliceerd in Eppo #15 (2015).
‘Ik opende de tentoonstelling door een werk van Jos Looman op te hangen dat ook in mijn boek staat: een illustratie bij een verhaal van Quint. Verder zijn er veel mooie originelen van Kresse te zien, originele pagina’s van Martin Lodewijk, John Bakker, Peter de Smet, Fred Julsing en Dick Matena,’ vertelt Apeldoorn enthousiast. Van zijn boek De Jaren Pep is recent een tweede druk verschenen, dus wie het nog niet gelezen heeft, kan het weer aanschaffen.
De tentoonstelling is tot stand gekomen in samenwerking met Museum Meermanno in Den Haag al is de samenstelling ervan niet honderd procent hetzelfde. Er zijn wat originele toegevoegd in Groningen. Pep (1962-1975): Een legendarisch stripblad, is nog te zien tot en met 31 mei 2015.
Er zijn maar weinig stripmakers naar wie een prijs is vernoemd. Dat de Eisner Awards, de strip Oscars, de naam dragen van de Amerikaanse stripmaker Will Eisner is geheel terecht. Eisner (1917-2005) was een pionier van het medium en een inspirator voor velen.
Niet alleen bedacht hij het klassieke personage The Spirit, hij schreef ook een van de belangrijkste theoretische boeken over de strip, namelijk Comics and sequential art. Jarenlang maakte hij educatieve strips en in de latere jaren van zijn carrière prachtige, persoonlijke graphic novels waarmee hij ervoor zorgde dat deze term gemeengoed werd. Kortom, Eisner was een grootmeester van de strip.
Geestig
Zijn belangrijkste personage was The Spirit. De gemaskerde misdaadbestrijder met gleufhoed is de doodgewaande criminoloog Denny Colt die opereert vanuit zijn geheime laboratorium onder het Wildwood kerkhof. Het personage heeft meer weg van een detective dan van een superheld. Eisner voegde op aandringen van zijn opdrachtgevers schoorvoetend het oogmasker en handschoenen aan de outfit van The Spirit toe. Al is hij dan de held van het verhaal, niet ieder avontuur loopt af in zijn voordeel. Ook zien we dat hij geregeld klappen krijgt, zoals op het stripplaatje hierboven. The Spirit is een strip waarin comedy, avontuur en actie hand in hand gaan. Eisner maakte deze van 1940 tot en met 1952 als onderdeel van een krantensupplement van 16 pagina’s die aan verschillende kranten in de Verenigde Staten werd toegevoegd. De avonturen van The Spirit waren 7 pagina’s lang, de rest van de bijlage werd aangevuld met andere strips van Eisner en zijn medewerkers. Ook verschenen de verhalen in comics. Nederlandse striplezers maakten kennis met The Spirit in bijlagen van Pep.
Splash page
Eisner experimenteerde naar hartelust met de pagina-layout, montage en met de openingspagina, ook wel de splash page genoemd. Vaak bestaat deze pagina uit één grote illustratie. Overigens hoeft een splash page niet perse een openingspagina te zijn: iedere paginagrote illustratie wordt zo genoemd. Ik kan herinneren dat ik mij als jonge lezer afvroeg waarom Amerikaanse comics altijd met zo’n mooie grote illustratie begonnen, waar meteen de credits bij stonden, en waarom Europese strips deze nagenoeg nooit hadden. De splash page is een typische Amerikaanse verteltechniek. Of Eisner deze techniek bedacht heeft en als eerste gebruikte is niet honderd procent zeker te zeggen, maar wat we wel zeker weten is dat hij de splash page op allerlei inventieve manieren heeft gebruikt.
In een interview zei de stripmaker hierover: ‘In het begin zag ik de splash page als een goede manier om de aandacht te trekken van de lezer die door de krant bladert, maar al snel zag ik deze als meer dan alleen een grafisch element. Ik besefte dat ik de splash page kon gebruiken om een scène of sfeer neer te zetten of direct een situatie duidelijk te maken.’ Maar Eisner deed veel meer dan dat, meestal maakte hij echte kunststukjes van zijn openingsillustratie. Een terugkerend element zijn de verschillende wijze waarop de naam ‘The Spirit’ op de pagina wordt neergezet, vaak in driedimensionale letters, zoals in bovenstaand voorbeeld. In een aflevering is de naam in de vorm van een flatgebouw getekend, in een andere fladderen de letters als stukjes papier hoog boven een tramlijn.
Femmes fatales
Bovenstaande splash page lijkt op het eerste gezicht te bestaan uit twee stripplaatjes, maar bij nadere aanschouwing blijkt dat The Spirit in een steegje tegen zijn eigen logo wordt aan geslagen en dat op de achtergrond een grote poster met Olga Bustle op de muur hangt. Het personage Olga Bustle is gebaseerd op actrice Jane Russell. Eisner maakte een parodie van het affiche van de film The Outlaw van Howard Hughes waarin Russell de hoofdrol speelt en steekt in het verhaal de draak met haar imago als rondborstige actrice. Aantrekkelijke dames die het pad van de held kruisen zijn een belangrijk element van The Spirit-strips. Eisner liet zich duidelijk inspireren door de sexy femmes fatales van de film-noir.
Goed nieuws voor fans van de stripreeks Philemon, want het laatste album is eindelijk in het Nederlands verschenen. De trein naar straks heet het.
Philémon is de naam van een tiener die surrealistische avonturen beleeft op de letters van de Atlantische Oceaan. In Frankrijk is de stripreeks daarom precies 15 letters lang – net zoveel als het aantal letters in ‘Ocean Atlantique’.
Auteur Fred (ware naam Frédéric Othon Théodore Aristidès) is waarschijnlijk het meest bekend door zijn eigenzinnige reeks. Hij ontving al in 1980 de Grand Prix d’Angouleme voor zijn werk. Hij overleed 2 april 2013. Kort ervoor had Fred het laatste album van Philemon, Le train où vont les choses, afgerond. In plaats van een echt einde aan de reeks te breien verbond Fred het laatste verhaal met de eerdere avonturen, waarmee hij een soort van perpetuum mobile van Philemon maakte of een cirkelvertelling.
Philemon komt in dit laatste avontuur in aanraking met een lokkoppootjes, oftewel een locomotief die geen wielen heeft maar voeten om zich op voort te bewegen. Brandstof voor het voortuig is verbeeldingskracht, iets waar Fred in al die jaren nooit een tekort aan had. Het zou jammer zijn om te veel van de plot prijs te geven. Laat ik het er maar ophouden dat Fred met De trein naar straks, zoals het album in het Nederlands heet, wederom toont dat hij op eigen wijze, surrealistische elementen met een vrolijke scheut absurdisme weet te combineren.
Philemon in het Nederlands
De strip Philemon verscheen voor het eerst in 1965 in het Franse blad Pilote. In de vroege jaren zeventig stonden een aantal verhalen in het stripblad Pep. In totaal verschenen er negen albums in het Nederlands bij verschillende uitgeverijen. Jammer genoeg werden de verhalen niet in chronologische volgorde uitgeven en ook niet allemaal. Dat wil uitgeverij HUM rechtzetten. In 2012 zijn ze begonnen met het heruitgeven van de reeks en recent kwam dus het laatste deel uit. De trein naar straks uit is het zevende album, ook HUM geeft de delen niet in chronologische volgorde uit, maar is wel van plan om alle delen op de markt te brengen. Liefdevol handwerk noem ik dat. Bewonderenswaardig.
In De jaren Pep doet Ger Apeldoorn uitvoerig en gedegen verslag van de geschiedenis van stripblad Pep. Het boek is een prachtige ode aan de Pep geworden.
Het stripblad Pep zag in 1962 het licht en groeide al snel tot het meest invloedrijke stripblad van Nederland. Een hele generatie lezers leerde klassieke strips kennen als Lucky Luke, Roodbaard, Asterix en De generaal, en een hele generatie stripmakers debuteerde in Pep. In 1975 verdween Pep van de markt en in de plaats daarvan kwam Eppo: een samengaan van Pep en Sjors.
Zelf ken ik geen grotere liefhebber van Pep dan Apeldoorn en het met schrijven van het boek kwam een langgekoesterde wens uit. In het laatste nummer van Striprofiel schreef hij dat het misdadig was dat er nog nooit iemand de geschiedenis had geschreven van Pep. Een kwart eeuw later heeft Apeldoorn daar zelf voor gezorgd.
Zelf ben ik niet van ‘de generatie Pep’: toen ik in 1977 het levenslicht zag was Pep al Eppo geworden, en afgezien van een enkele Pep Parade Pocket heb ik het blad als kind nooit gezien. Een Eppo-lezer was ik vroeger trouwens ook niet, maar ik las wel vaak de albums die in het stripblad werden voorgepubliceerd. Tegenwoordig vind ik het erg leuk om artikelen voor de nieuwe Eppo te mogen schrijven en lees ik het blad graag, maar dat terzijde.
Apeldoorn sprak met veel mensen die vroeger bij de Pep betrokken waren en beschrijft op boeiende wijze de geschiedenis van het blad. Hier en daar plaatst hij ook een biografie van belangrijke medewerkers. De grote hoeveelheid illustraties maken het boek des te waardevoller. De jaren Pep staat vol met stripstroken, covers en ander materiaal uit het blad, die bij veel lezers toch een hoop leesherinneringen moeten oproepen. De oogstrelende opmaak van Rudy Vrooman nodigt uit om lekker door het boek te bladeren en te ontdekken.
Ik kan erg genieten van dit soort speciaal voor Pep gemaakte Lucky Luke covers door Morris himself:
Goede Nederlandse boeken over strips zijn een zeldzaamheid. De jaren Pepzet hopelijk een nieuwe trend.
Ger Apeldoorn. De jaren Pep. Don Lawrence Collection, € 24,95. ISBN 978-90-8886-143-7
Sinds vorige week kunnen stripliefhebbers duiken in de geschiedenis van het legendarische stripblad Pep. Ger Apeldoorn, Pep-liefhebber pur sang, medewerker van de huidige Eppo en verdienstelijk scenarist, beschrijft de opkomst en ondergang van het stripblad in De jaren Pep.
We leggen de auteur enkele prangende vragen voor.
Kun je kort uitleggen waar De Jaren Pep over gaat? ‘De jaren Pep vertelt de geschiedenis van het roemruchte stripweekblad, dat verscheen tussen 1962 en 1975. Hoe het begon als poging van uitgeverij De Geïllustreerde Pers om het gat te vullen tussen Donald Duck en hun volwassen bladen en wat het daarna werd. Pep introduceerde een hele generatie jongens (en ook wel een paar meisjes) met succesvolle strips als Asterix, Roodbaard, Blueberry, Ravian, Philémon, Olivier Blunder en het waanzinnige universum van Marcel Gotlib. Strips die buiten Pep om het Nederlandse publiek misschien ook gevonden hadden, maar niet voor die generatie en waarschijnlijk ook niet zo compleet. Strips als Corto Maltese en Cocco Bill waren hier waarschijnlijk nooit uitgegeven als Pep de basis niet had gelegd. Want dat was het mooie aan Pep: het groeide met zijn lezers mee, maar het liet de lezer ook meegroeien met het blad. Er waren altijd strips die je niet meteen las, of waar je in eerste instantie misschien wel een hekel aan had, maar uiteindelijk las je ze toch en soms waren dat juist de pareltjes.’
Wat maakte Pep zo’n bijzonder blad? ‘Voor de Nederlandse stripgeschiedenis was Pep essentieel. In Pep kon de eerste generatie Nederlandse tekenaars (Martin Lodewijk, Dick Matena, Daan Jippes, Fred Julsing, Peter de Smet, Johnn Bakker, Gideon Brugman, Jan van Haasteren en Henk ’t Jong) z’n vleugels uitslaan. Tussen 1970 en 1975 was Pep hét stripblad van Nederland en trok van alle kanten talent aan. In feite kun je zeggen: wie niet in de underground scene zat, stond in Pep. Toen in de laatste jaren duidelijk werd dat de generatie waar het blad mee groot was geworden een leeftijd bereikt hadden dat je ‘uitgelezen’ waren, dienden de eerste namen van de tweede golf zich al aan: Henk Kuijpers, Uco Egmond, Wilbert Plijnaar en Robert van der Kroft.’
Je hebt duidelijk een passie voor Pep. Wanneer is dat begonnen?
‘De Gouden Tijd van iedere culturele uiting is dat wat je ontdekte toen je veertien was. Ik was er iets vroeger bij, las Pep vanaf mijn negende en wist vanaf mijn twaalfde dat ik schrijver wilde worden. Maar wat er tussen 1972 en 1974 met Pep gebeurde, heeft mij voor altijd gevormd. In het boek probeer ik te beschrijven hoe het is om in één jaar eerst Bernard Voorzichtig van Daan Jippes, dan Joris PK van Peter de Smet en dan Waanzin Waanzuit van Gotlib voorgeschoteld te krijgen. En dat bovenop al het andere moois. Pep was een blad met avonturenstrips, dat langzaam veranderde in een blad waarbij het grootste avontuur was wat er de volgende week weer in zou staan. Na de middelbare school ben ik gaan schrijven voor het stripinformatieblad Striprofiel en in het laatste nummer schreef ik al dat De Geschiedenis van Pep ooit nog eens geschreven moest worden. Vijfentwintig jaar later heb ik het zelf maar gedaan.’
Wat waren jouw favoriete strips en stripmakers in Pep?
‘Net als bij veel mensen verschilt het per periode. Ik kan nog steeds Asterix niet herlezen omdat ieder plaatje in mijn geheugen gegrifd staan. Als ik een realistische strip schrijf, dan heb ik altijd in mijn hoofd dat het getekend wordt zoals Uderzo Tanguy en Laverdure tekende. Ik heb zitten kwijlen boven Twee voor Thee van Daan Jippes en Martin Lodewijk, één van de beste stripscenario’s ooit. Lucky Lukestond bijna in ieder nummer van Pep en is weergaloos goed. Ik was dol op Joris PK en vind het nog altijd jammer dat dat nooit goed is uitgegeven. Peanutsheb ik leren kennen via Pep. En ik genoot van de redactietekeningen van Willy Lohmann, al was het alleen maar omdat ik zelf op mijn dertiende bij Pep langs was geweest en dus iedereen ‘kende’.’
Met dit boek en Eppo stripblad worden vooral de nostalgisten onder de lezers aangesproken. De strip in Nederland lijkt op dit moment vooral te steunen op de nostalgiemarkt. Hoe zie jij in dit kader de toekomst voor de Nederlandse strip? ‘Allereerst: ik heb dit boek niet geschreven voor de bewezen stripliefhebbers, maar voor de 300.000 tot 800.000 lezers die het blad gehad heeft en waarvan velen geen strips meer lezen of kopen, juist omdat ze nostalgie zijn. Ik heb een hekel aan dat woord, omdat het impliceert dat het verleden iets is dat we met rust moeten laten en dat modern altijd beter is. Natuurlijk zit er een grote mate van nostalgie in dit boek (en zeker ook in Eppo), maar wat ik vooral gedaan heb is het in een kader gezet waardoor de eeuwigheidswaarde opnieuw gezien kan worden. In Eppo proberen we (want ik ben adviseur van de redactie) de basiswaarden van toen opnieuw vorm te geven in deze tijd. Als je diepzinnig wilt doen: ik geloof dat we te ver zijn doorgeslagen in het adoreren van het moderne, in de Japanse leef-voor-de-dag mentaliteit die door de media alleen gepropageerd wordt omdat het de comsumptiemaatschappij die hun financieert voedt. Ja, laten we alles van vroeger slopen en er wat nieuws voor in de plaats zetten, dat is goed voor de werkgelegenheid. Ja, maar het is niet goed voor de ziel. Weten waar je vandaan komt, wie je was en wie je geworden bent, dat is de toekomst. Ook voor de strip. Ik geloof dat de toekomst van de Nederlandse strip ligt bij die stripmaker die weer iets weet te maken wat de mensen raakt en pakt en door elkaar schudt in plaats van ze even bezighoudt en dan weer door naar het volgende product.’
De jaren Pep is ook een zeer actieve community op Facebook. Stripmakers stuurden eigen versies van hun favoriete striphelden uit Pep in bijvoorbeeld. Die kun je hier zien.
Ger Apeldoorn kun je dagelijks volgen op zijn blog waar hij schrijft over klassieke strips uit de jaren vijftig.
Ger Apeldoorn. De jaren Pep. Don Lawrence Collection, €24,95. 104 pgs full color.
Het Nederlands Stripmuseum sluit haar deuren op 1 mei 2014. Wie nog een laatste bezoek aan het museum wil brengen, kan dat in april nog doen.
Bezoekers krijgen van 27 april tot en met 30 april 2014 50% korting op entree. Wie wil helpen met het strippen van de stripwinkel ontvangt tevens 50% korting op de winkelaankopen.
Een stukje geschiedenis zoals beschreven op de site van het Stripmuseum: De eigenaar van een stripwinkel in Groningen kreeg in 1993 het idee om een stipmuseum op te richten. Hij wist tientallen belangstellenden enthousiast te krijgen en in 1995 kwamen zij in de kranten met de eerste tentoonstelling ‘Kinderschoenen’. Het exposeren van jeugdtekeningen van striptekenaars stond symbool voor het stripmuseum, dat destijds ook in de ‘kinderschoenen’ stond.
Natuurlijk moest er een gebouw komen, verschillende locaties passeerden de revue. Uiteindelijk bleek het museum wonderwel te passen in het plan van de gemeente Groningen voor een nieuw winkelcentrum. In 1997 kregen 12 striptekenaars de opdracht om een museum te bedenken als bron van inspiratie voor de architect. Die ontwerpen vormden de expositie ‘Gebouwd in verbeelding’.
Uiteraard moest het gebouw nog gefinancierd worden. Overheid en het bedrijfsleven waren welwillend, maar het benodigde bedrag werd niet gehaald. Totdat Libéma, recreatiespecialist, zich bereid verklaarde om Het Nederlands Stripmuseum Groningen 10 jaar lang te exploiteren.
In april 2004 werd het stripmuseum officieel geopend onder grote belangstelling van bezoekers, media en striptekenaars. Op 1 mei 2014 eindigt deze overeenkomst.
Het is jammer dat het Stripmuseum dicht gaat. Kennelijk liep het toch niet zo goed als dat de mensen van Libéma gehoopt hadden. Misschien had het museum zich ook minder op kinderen moeten richten en een diverser publiek moeten aanspreken.
Dat gezegd hebbende: de strip heeft in Nederland moeite überhaupt een publiek te vinden, dus dan heeft een museum gewijd aan het medium het ook moeilijk. Dat houdt de mensen van Museum Meermanno overigens niet tegen om te pogen het nieuwe stripmuseum van Nederland te worden. Er was al een expositie over 200 jaar beeldverhaal in Nederland te zien, waar een dik naslagwerk bij gepubliceerd werd. Men organiseerde recent het Gala van de Nederlandse strip. Overigens wel voor een beperkt publiek en beperkte gastenlijst waar niet alle Nederlandse stripmakers op vermeld stonden, want net als het Boekenbal moet zo’n evenement kennelijk exclusiviteit uitstralen.
En deze week werd in Meermanno het boek De jaren Pep van Ger Apeldoorn gepresenteerd. Tot en met 24 augustus zijn in het museum veel nummers en originele tekeningen van het blad Pep in een expositie te zien.
Toen Martin Lodewijk zeventig werd, riep stripblad Eppo hem uit tot peetvader van de Nederlandse strip. Met zijn creaties Agent 327, Storm, January Jones en Johnny Goodbye en het begeleiden van nieuw striptalent heeft hij de strip verrijkt en een duidelijk stempel gedrukt. Enkele heruitgaves van oude Agent 327-albums moeten het wachten tot het twintigste deel, De Daddy Vinci Code, verzachten. Portret van een begenadigd verteller, die zichzelf ‘een beetje een bemoeial’ vindt.
Wie het riante appartement van Martin Lodewijk en zijn vrouw Ted in Rotterdam Zuid binnenstapt, wordt allereerst begroet door enkele zeefdrukken van Roy Lichtenstein. Een mooie ontvangst voor de stripliefhebber die zich verder kan vergapen aan originelen van Don Lawrence, Hergé, Dick Matena, Jan Kruis, Harold Foster, Robert Crumb en Marc Sleen die de muren sieren. Allen stripmakers die Lodewijk bewondert of waar hij mee heeft samengewerkt. In zijn werkkamer staat een aardige collectie strips, doch lang niet alles wat hij in bezit heeft. ‘Dit is maar een heel klein deel van wat ik heb. Hier staat wel het grootste gedeelte van wat ik belangrijk vind, zoals Mickey Mouse van Floyd Gottfredson, Terry and the Pirates, Dick Tracy. Grotendeels zijn dat de strips uit mijn jeugd, maar lang niet altijd,’ zegt Lodewijk die nog altijd stripliefhebber is. Met aanstekelijk enthousiasme spreekt hij over strips, zijn werk en de beeldverhalen van anderen: ‘Ik volg nog redelijk wat er uitkomt. Vroeger werden strips wel beter gemaakt, vind ik. Er is tegenwoordig maar bar weinig wat daaraan kan tippen. Een paar jaar geleden las ik een verhaal van de reeks Jerome K. Jerome Bloks van Dupuis. Dat verhaal vond ik een klein meesterwerk, maar de rest van die serie vond ik minder. Een aantal boeken van Joann Sfar vind ik heel erg mooi en goed; van sommige manga’s ben ik behoorlijk gecharmeerd.’
Ruimtevaart
Lodewijk is geboren op 30 april 1939 in een gezin van vier kinderen. Vader Piet was ambtenaar bij de gemeente Rotterdam, zijn moeder Joy Lynguris is van Griekse afkomst. De jonge Martin groeide op in het Rotterdam van na de oorlog. Hij kwam al snel in aanraking met Amerikaanse strips, verkocht door Amerikaanse zeelieden: Superman, Batman, Collier’s Planet Comics en Tarzan. Lodewijk: ‘Vanaf het moment dat ik strips las ben ik ze gaan tekenen. Eerst nog met een stukje krijt op straat, daarna op papier. Voor mijn tiende stuurde ik al materiaal op naar Tom Poes Weekblad, want gepubliceerd worden leek me het mooiste wat er is. In 1957 ben ik langsgegaan bij handelsuitgeverij ATH in Rotterdam die ook strips uitgaf. Ik heb ze mijn tekeningen laten zien en mocht voor ze aan de slag. Ik maakte cartoons, ondeugend bedoelde mopjes voor de Mascotte en Bolero. Dat waren blaadjes met pin-ups die toentertijd seksblaadjes genoemd werden. De directeur van de handelsdrukkerij was meneer Teeuwen, een Bul Super-achtige figuur. Een man met ideeën en visie: de dag na lancering van de Spoetnik stond hij bij mijn ouders voor de deur, ik woonde toen nog thuis, en nam hij me mee naar een duur restaurant in Zuid. Hij vroeg of ik iets van ruimtevaart wist. Natuurlijk wist ik dat: ik las al jaren sciencefiction. Toen heb ik tien boekjes gemaakt over ruimtevaart. Ik mocht maken wat ik wilde, zo lang het maar over ruimtevaart ging. Na tien afleveringen wilde hij verhalen over piraten hebben en heb ik daar zes boekjes over gemaakt. Dat was Arent Brandt, die later Captain Kidd werd genoemd. Ik schreef en tekende dus iedere maand een strip van 32 pagina’s. Daar heb ik een hoop van geleerd. Meestal zat ik tegen de deadline een paar nachten door te werken. In één boekje heb ik letterlijk een stukje slapend getekend. Ik was boven mijn tekening in slaapgevallen, maar had wel doorgetekend. Geen idee hoe, maar toen ik weer wakker werd zag ik dat figuurtje en dat heb ik er toen in laten staan, want dat vond ik toch wel bijzonder.’
Lodewijk staat op, haalt een doos vol met dat vroege werk uit zijn werkkamer en toont de betreffende pagina met daarin een bijna abstracte menselijke vorm in een verder semi-realistisch getekende strip. Verder zitten er strips in de doos met titels als De zure bom, Kidnappers in de ruimte, boekjes over detectiveduo Babel en Knetterton en delen uit de reeks Wereld der misdaad en gerechtigheid, detectiveverhalen waar Lodewijk de illustraties voor maakte. ‘Ik heb jaren moeten zoeken op stripbeurzen om mijn eigen werk weer terug te kopen. Ik ben weer compleet,’ vertelt de stripmaker.
Fröbelen
In 1959 maakte hij in opdracht van Het Parool de strip Frank, De Vliegende Hollander voor Scandinavische kranten. Daarna werkte Lodewijk vier jaar voor reclamebureau Publi Studio in Schiedam als ontwerper/illustrator. In wezen heeft hij zijn hele carrière het strip maken afgewisseld met reclamewerk. Bij Publi maakte Lodewijk van alles: verpakkingen voor Volendammer Shag, stroopwafels, reclameadvertenties voor wasmachines en folders voor kolen van De Coöperatie. Het uiteenlopende werk was een goed alternatief voor de kunstacademie waar de tekenaar al na een paar weken zijn gezicht niet meer liet zien. ‘Naderhand heb ik daar wel spijt van gehad, want toen ik de reclame in ging heb ik veel dingen zelf moeten uitvogelen. Dat heeft me ontzettend veel tijd en moeite gekost, terwijl ik dat in drie jaar op de academie had kunnen leren.’
Toch kijkt Lodewijk met plezier terug op die periode: ‘In mijn hoogtijdagen in de reclame kon je van alles doen: van olieverf tot en met etsen, bij wijze van spreken. Ik deed een illustratie hier en een illustratie daar en kon lekker rotzooien. Dat fröbelen mis ik wel. Tegenwoordig doe ik ruwweg altijd hetzelfde. Ik zit Agent 327 te tekenen of maak een illustratie in die stijl.’
IJzerbroot, Hendrik IJzerbroot
Gelukkig voor de stripliefhebber besloot Lodewijk in 1966 voor zichzelf te beginnen. Een studio had hij niet, maar Jan Kruis (van Jan, Jans en de Kinderen) bood een tafeltje in zijn studio aan. Kruis kreeg van stripblad Pep de opdracht om een parodie op James Bond te maken, maar had daar weinig zin in. ‘Jan had nog nooit een Bond-boek gelezen en die vond dat maar niks. Ik wel, dus ik had daar wel oren naar, dus gaf Jan de opdracht aan mij door. Bij de eerste korte verhaaltjes staat dan ook productie Jan Kruis. Na het eerste korte verhaaltje wilde Pep er een maand later nog eentje hebben. En toen nog eentje. Bijna vijftig jaar later maak ik ze nog.’
Echt veel inspiratie haalde Lodewijk niet uit de boeken van Ian Fleming en de Bond-films. IJzerbroot krijgt net als Bond wel eens een gadget en ook is er een rol weggelegd voor M. Net als haar evenknie Miss Moneypenny heeft juffrouw Betsy, de secretaresse van de geheime dienst, een oogje op Agent 327. Het nummer 327 is natuurlijk een duidelijke verwijzing naar de cijfercode waar de Britse geheim agent mee wordt aangeduid. Omdat Albert R. Broccoli, de toenmalige producent van de Bond-films, copyright had op alle cijfercombinaties die begonnen met een dubbele nul, moest Lodewijk hier improviseren en koos hij lukraak twee cijfers voor de zeven.
IJzerbroot zelf is in veel opzichten de antithese van Bond: mooie vrouwen doen hem blozen en hij is eerder een antiheld dan de heldhaftige macho die Bond is. ‘Ik zou niet weten waarom Agent 327 al die jaren al zo’n succes is,’ bekend zijn geestelijk vader. ‘Ik denk dat hij op een wat hulpeloze manier sympathiek is.’
Een aantrekkelijk element aan de strips rondom IJzerbroot zijn de toegankelijke humor en fantasievolle plots. In Dossier Nachtwacht worden de originele schilderijen van Hollandse meesters tot legpuzzel gemaakt zodat de vrouw van miljonair Poendrop iets te puzzelen heeft. In Het oor van Gogh wordt de kloon van Vincent van Gogh gedwongen nieuwe Van Goghs te schilderen, maar ontdekt de schilder dat hij liever strips maakt. ‘Ik denk overigens dat Van Gogh de kracht van het beeldverhaal zou hebben ingezien. Ik denk dat hij Kuifje bijzonder gevonden had,’ aldus Lodewijk. Hoe vergezocht de plots ook kunnen zijn Agent 327 weet de avonturen altijd tot een goed einde te brengen.
Overigens zijn Dossier Nachtwacht, Het oor van Gogh en De wet van Alles toch wel de favoriete albums van Lodewijk. ‘Toen ik Dossier Nachtwacht maakte, zat ik bijna iedere dag in Amsterdam voor mijn reclamewerk. Alles wat ik toen meemaakte zit er in: mijn bezoek aan het Rijksmuseum, het autootje dat ik reed, Stripwinkel Lambiek en natuurlijk mijn vrouw Ted.’ In het verhaal heeft Ted de rol van motormeisje. Cameo’s van bekende personen, stripfiguren en vrienden van Lodewijk komen veel voor. In het album De ogen van Wu Manchu zitten de Vlaamse striphelden Nero en Lambik. Lodewijk zelf duikt als Agent 010 op in het nieuwste verhaal De Daddy Vinci Code. Hij is heel toepasselijk de archivaris van de geheime dienst.
Lodewijk: ‘Aan Het oor van Gogh heb ik ook goede herinneringen overgehouden. Dat album leidde tot een expositie in het Van Gogh Museum. Dat had ik van tevoren niet kunnen dromen. Je liep het museum in, de trap af, en dan hingen linksaf de tekeningen van Van Gogh en rechts de tekeningen van Martin Lodewijk. Hallo hé!’
Olga Lawina
Olga Lawina, de boomhoge sidekick van IJzerbroot, is een belangrijke figuur geworden in het leven van Agent 327. Aanvankelijk bedacht de stripmaker haar voor een eenmalig optreden, maar Olga weigert het podium te verlaten. ‘Ze is op niemand gebaseerd, ik wilde gewoon eens een keer een heel grote vrouw in de strip hebben,’ legt Lodewijk uit. ‘Ik heb nog overwogen een Indiaanse van haar te maken, daar heb ik zelfs nog schetsjes van. Toch werd ze op de een of andere manier een Zwitserse geheim agente. Haar naam is natuurlijk wel gebaseerd op Olga Lowina, de jodelzangeres uit de jaren vijftig. Maar die naam gaf ik haar pas nadat ik haar getekend had.’
Olga kent een kleurrijk cv: ze werkte als worstelaar en als danseres, en begon bij het criminele netwerk de Drie van de Acht. Tegenwoordig heeft ze haar eigen bedrijf B.I.P.S. (Beautiful Important People Security) en staat haar morele kompas meer de goede kant op dankzij Agent 327.
Dat de vrouwen in Lodewijks strips vaak hun mannetje staan, is niet zo gek. ‘Vrouwen met karakter, capabele vrouwen die geen doetjes zijn. Dat type vrouw heeft mijn voorkeur, in de werkelijkheid en in fictie,’ zegt de stripmaker en zijn werk ondersteunt die uitspraak. Eind vorig jaar verscheen het ‘Making of Album’ De vrouwen van Agent 327, over de strip- en filmvrouwen die Lodewijk inspireerden. Ook staat zijn oma prominent in het album: ‘Een heel bijzondere vrouw. Ze bestierde in de periode voor de Eerste Wereldoorlog de linnenafdeling van hotel Semiramis in Cairo. Dat was heel bijzonder voor een Nederlandse vrouw in die tijd. In het album staat een foto van haar die in de huiskamer van mijn opa en oma hing. Ze zit op een kameel voor de piramide van Gizeh en de sfinx. In diezelfde tijd las ik in het weekblad Kuifje de verhalen van Blake en Mortimer over Het Geheim van de Grote Piramide. Fantastisch, dat kon je dus zomaar overkomen! Door die foto van mijn oma werd de wereld van Blake en Mortimer levensecht. Vanaf dat moment was alles mogelijk, besefte ik.’
Na een twintigtal korte verhalen begon Lodewijk Agents avonturen op albumlengte te maken. Die zijn in de afgelopen jaren heruitgegeven bij uitgeverij L, opnieuw gescand, geletterd en ingekleurd.
Eppo
Even terug naar de jaren zestig. Vanaf 1969 maakt Lodewijk de detectivestrip Johnny Goodbye met tekenaar Dino Attanasio. Samen met Daan Jippes maakte hij aan het begin van de jaren zeventig het vooralsnog enige avontuur van Bernard Voorzichtig. Niet lang daarna zou Lodewijk een belangrijke rol gaan spelen in de Nederlandse stripcultuur: ‘In 1975 zat er duidelijk een dalende lijn in de oplage van de stripbladen Sjors en Pep. Peter de Smet en ik werden gevraagd om daar eens over te filosoferen. Mijn filosofie was dat die twee bladen elkaar eigenlijk in de weg zaten. Als je ze samen zou voegen, dan zou je de lezers van beide bladen aan je binden. Dat nieuwe blad werd de Eppo. Samen met Frits van der Heijden was ik de redactie. Omdat Frits in vaste dienst was bij uitgeverij VNU, werd hij de hoofdredacteur. Ik was vliegende keep/artdirector. We wilden vooral Nederlandse strips van Nederlandse tekenaars in het blad hebben en nieuwe strips introduceren. Dat betekende dat we een heleboel ideeën moesten leveren. Ik heb het idee voor Steven Severijn geleverd en Roel Dijkstra. Soms verzon ik alleen de naam van een personage, soms het hele verhaal.’
Storm
Een van de creaties waar Lodewijk indertijd mee op de proppen kwam, was sciencefictionstrip Storm die geschilderd werd door de Britse tekenaar Don Lawrence (1928-2003). Storm is een astronaut die begin 21ste eeuw een reis maakt naar de Rode Vlek van Jupiter. Daar aangekomen wordt hij meegesleurd naar de aarde van de toekomst waar de mensheid weer terug op het niveau van barbaren is. Hij ontdekt dat in zijn eigen tijd de menselijke beschaving instortte door een neutronenramp. De Aarde blijkt al jaren gecontroleerd te worden door de buitenaardse Azuriërs, die Storm samen met zijn nieuwe vriendin Roodhaar zal bestrijden.
Lodewijk: ‘Don Lawrence wilde we heel graag hebben voor Eppo, maar we vonden Trigië niet leuk. Nog steeds vind ik dat een verschrikkelijk strip. Ik ben toen naar Engeland gegaan en heb daar een paar nachten met Don zitten filosoferen. Daar kwam Storm uit voort. De exacte inspiratiebron weet ik niet meer, dat waren vooral sciencefictionverhalen.’
Lodewijk bedacht de opzet van de Diepe wereld en schreef de eerste acht pagina’s.
‘We zijn op zoek gegaan naar een schrijver, want ik had al genoeg op mijn bord: ik schreef Johnny Goodbye en maakte Agent al, daarnaast tekende ik reclames en speelde ik gitaar in de band Chickenfeed. Saul Dunn was als sciencefictionschrijver up and coming. Hij heeft het hele verhaal af geschreven, maar dat werd een ramp, want alles wat we hadden opgezet om er tien jaar mee voort te kunnen, brak hij in het eerste verhaal af. Mijn idee is dat als je dertig jaar met een strip voort kunt, het pas een echte strip is. Maar bij het eerste verhaal van Dunn was het allemaal al afgelopen. Verschrikkelijk! ‘ vertelt de tekenaar. Uit nood schreef Lodewijk Storms tweede avontuur, De laatste vechter (1979). Dick Matena nam een aantal albums voor zijn rekening, gevolgd door Kelvin Gosnell en Lawrence zelf. De reeks liep echter niet zo goed, wat misschien komt doordat de verhalen onderling niet echt samenhangen. Daarom nam Lodewijk zelf de pen ter hand en begon aan de Kronieken van Pandarve-cyclus. Hierin worden Storm en Roodhaar naar het multiversum Pandarve gestraald, waar ze nieuwe vijanden krijgen zoals Marduk, de theocraat van Pandarve. Gelukkig maken ze ook nieuwe vrienden zoals Nomad, een prins die is weggelopen van zijn ouderlijk huis. Sindsdien is het trio onafscheidelijk.
‘De samenwerking met Don verliep uitstekend. Ik heb daar heel erg heimwee naar,’ vertelt Lodewijk. ‘Heel lang heb ik zijn pagina’s niet eens geschreven maar doorgebeld. Dan zaten we twee uur met elkaar aan de lijn. We maakten dan natuurlijk ook geintjes en praatten over The Goon Show, de radioserie uit de jaren vijftig, waar we allebei gek op waren. Ik heb altijd Engelse humor gevolgd, Engelse strips en illustratoren, dus we hadden veel om over te praten. We konden goed met elkaar opschieten. Voor Don schreef ik soms pagina’s sfeerbeeld en andere aantekeningen voordat ik aan de daadwerkelijke tekst toekwam. Ik wees hem dan bijvoorbeeld op schilderijen, films, om sfeer aan te geven en om hem te inspireren.’
Storyboards
Opmerkelijk genoeg schreef of besprak Lodewijk slechts de paar pagina’s die voor de komende aflevering in Eppo nodig waren. Nog steeds werkt Lodewijk zo, of het nu gaat om verhalen die hij voor anderen schrijft of ze zelf tekent.
‘Zelf weet ik vaak ook niet welke kant het verhaal opgaat,’ zegt de scenarist. ‘Dat doe ik denk ik om het voor mezelf ook spannend te houden. Tijdens het tekenen hou ik wel een schema bij van 44 vakjes, waarbij ieder vakje voor een pagina staat. Als ik een pagina heb getekend, streep ik het betreffende vakje door zodat ik weet hoeveel ruimte er nog over is voor het gevecht of de climax aan het einde. Soms kom ik ook wel in moeilijkheden door die werkwijze. In Dossier Zevenslaper was ik halverwege in de stress omdat ik niet meer wist wat ik moest doen. Dat heb ik toen ook in het album gezet: je ziet me piekeren aan de tekentafel. Toch, als ik vastloop zit er op de een of andere manier altijd wel iets in het voorgaande dat ik geschreven heb waarmee ik het plotprobleem kan oplossen.’
Lodewijk heeft ook de gewoonte om zijn scripts niet te schrijven maar in storyboard-vorm te gieten. De tekenaars met wie hij samenwerkt zijn daar niet altijd van gecharmeerd: ‘Dino Attanasio gaf ik eens zo’n gekrabbelde pagina. Hij keek er naar en trok een zuur mondje en zei: “Tja, ik zit nog maar twintig jaar in het vak, hè.” Hij voelde zich een beetje gepikeerd. Daar schrok ik van, dus vanaf dat moment schreef ik de scripts voor Attanasio en Lawrence. Naderhand heb ik met tekenaars gewerkt die minder ervaring hadden. Toen ik met January Jones begon, was Eric Heuvel nog een beginnende tekenaar, dus waren de verhoudingen anders. Dat vind ik eigenlijk prettiger. Voor De Rode Ridder, die ik sinds 2004 schrijf, maak ik soms heel uitgebreide schetsen. Tekenaar Claus Scholz vindt het wel makkelijk.’ Scholz en Lodewijk werken vanaf De Grot van de Beer (RR 207) samen aan de reeks.
Voor strips die in het verleden zijn gesitueerd, zoals de avonturen van vliegenier January Jones die in het interbellum spelen en de middeleeuwse wereld van De Rode Ridder, moet enigszins geresearcht worden. Dat doet Lodewijk met plezier; zijn scripts zitten vaak boordevol feitelijkheden en verwijzingen naar de actualiteit. Soms heeft men daar wel commentaar op. ‘En niet onterecht,’ geeft de stripmaker toe. ‘Daar ga ik wel eens te ver in. Maar ja, bijna alles interesseert me. Over vrijwel alles heb ik boeken staan en tegenwoordig bewaar ik internetpagina’s. Ik heb hele externe harddisks vol staan met materiaal. Ik heb er lol in om dat in mijn verhalen te verwerken.’
Handschrift
Ondanks zijn prestaties op het stripvlak komt Lodewijk bescheiden over. Gevraagd naar waar volgens hem de kracht zit in zijn grafische werk antwoordt de tekenaar:
‘Ik ben ervan overtuigd dat alles in mijn strips goed acteert: mijn tekeningen, mijn lijnvoering, etc. Ik denk dat dit mijn kracht is. Ik ben geen knappe technicus, ik ben redelijk in mijn lay-outs, ook al is dat ook niet de bovenste plank, maar ik vertel op een duidelijke manier een verhaal aan het publiek. Dat heb je wel of niet.’
Dat Lodewijk een eigen stijl van vertellen heeft blijkt uit de volgende anekdote. Toen Claus Scholz en niet Lodewijk een keer het scenario voor de Rode Ridder had geschreven, viel dat inkleurder Vittorio Leonardo van Studio Leonardo meteen op: ‘Vittorio is van oorsprong Italiaans en woont in Wallonië. Hij spreekt Italiaans en Frans, maar slechts een paar woorden Nederlands. Als hij de pagina’s van de Rode Ridder krijgt om deze in te kleuren, vertaalt hij de tekst via Google translate zodat hij weet waar het over gaat. Of een scène bijvoorbeeld overdag of ’s nachts speelt, en of iemand een rood pak draagt. Leonardo wist niet dat Claus dit keer het scenario zelf had geschreven. Een jaar later sprak ik hem eens over De spiegeldemon (RR 221) en vroeg hij: “Ik vond dat zo vreemd, was er iets met je aan de hand toen je dat verhaal schreef?’. Ik vroeg wat hij bedoelde. “Nou,” zei Vittorio, “we zaten die strip in te kleuren en ik denk, het is net of Martin dit niet geschreven heeft.” Hij leest de strips niet maar zag aan de manier van vertellen, aan de pagina-indeling en aan de cameravoering, dat ik het niet geschreven had. Dat vond ik heel sterk.’
Overigens is het wel vaker voorgekomen dat Scholz naast de tekeningen ook het scenario van De Rode Ridder pent. Dat heeft alles te maken met tegenslag in de privé-sfeer van Lodewijk: ‘Eerst overleed mijn broer aan kanker, daarna werd mijn vrouw ernstig ziek. Met haar is het gelukkig goed afgelopen, maar daardoor ben je wel even met andere dingen bezig. Daarna had ik er moeite mee de draad weer op te pakken.’ Behalve De Rode Ridder leed het nieuwste avontuur van Agent 327 hier ook onder. Hoewel de voorpublicatie van De Daddy Vinci Code in 2009 van start ging in de Eppo, het stripblad is zelf ook weer terug sinds dat jaar, is dit verhaal nog steeds niet voltooid. De voorpublicatie werd gestaakt, de publicatiedatum is uitgesteld.
Eerder werd de tekenaar al geplaagd door artroseachtige klachten. Na jaren alleen reclamewerk gemaakt te hebben, hervatte Lodewijk in 2000 de avonturen van IJzerbroot als krantenstrip in het Algemeen Dagblad. Al snel werd de tekenaar geplaagd door heftige pijnen. ‘Ik maakte een halve pagina per dag en kreeg opeens een vreselijke pijn aan mijn handen en armen. Ik heb dat verhaal uiteindelijk af kunnen maken op pijnstillers. Dat heeft me wel een klap gegeven, waardoor ik even ben ingestort. Ik was bang dat ik in de toekomst helemaal niet meer kon tekenen. Daarom ben ik toen scenario’s voor De Rode Ridder gaan schrijven. Gelukkig verdwenen de klachten later vrijwel, alleen voel ik het nu nog wel eens als ik gitaar speel,’ zegt Lodewijk.
Milton Caniff
Lodewijk kan terugkijken op een rijke stripcarrière die al meer dan vijftig jaar bestrijkt. In 1978 kreeg hij al de Stripschapprijs voor zijn gehele oeuvre en in 2011 werd hij Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Toen Lodewijk zeventig werd, riep de toenmalige redactie van Eppo hem uit tot de nieuwe peetvader van de Nederlandse strip, een titel die na de Tweede Wereldoorlog aan Marten Toonder was toebedeeld. ‘Ik ben een beetje een bemoeial, laat ik het zo zeggen. Ik vind het leuk om dingen te entameren. Ik heb me met een heleboel mensen bemoeid en geef mijn mening graag. Ach, als je dat peetvader wil noemen,’ zegt Lodewijk.
Overigens is het als het aan de tekenaar ligt, nog lang niet gedaan: ‘Ik vermaak me nog steeds met het strip maken en was van plan dat nog heel lang vol te houden. Ik wil zeker nog een stuk tien of twintig avonturen van Agent 327 maken! Ik wil ontzettend graag nog een aantal albums van January Jones schrijven en een fiks aantal Rode Ridders. Heel graag zou ik ooit nog een spin-off van Storm zelf schilderen. Daar loop ik nu al jaren over te piekeren. Ik heb het recht bedongen om iets te doen met Nomad en Renter Ka Rauw (een meester in allerlei buitengewone vechttechnieken, bekend van het album van het album De doder van Eriban). Met Storm zelf kan ik niets want Rob van Bavel heeft daar de rechten van tegenwoordig.’
In zijn niet-verminderde enthousiasme voor zijn vak doet hij denken aan stripmaker Milton Caniff, beroemd van Terry and the Pirates en een van de grootmeesters van de realistische strip. In 1987 was Lodewijk met een vriend in New York en bezocht hij Caniff: ‘Een oud, gebogen mannetje van 82 deed open. Zijn broekrand kwam tot net onder zijn oksels, je kent het wel. Ik schrok ervan dat hij zo oud was, ik kende alleen oude foto’s van hem. Toen hij echter aan zijn tekentafel ging zitten was het net alsof er dertig jaar van hem afviel. Ongelooflijk! Die man zat gewoon te genieten. Ik heb gelukkig een vak van dat je heel lang kunt uitoefenen, mits je een beetje gezond blijft.’
Dit interview is gepubliceerd in Stripgids #36 (2013).
Stripmaker Marq van Broekhoven (Peer de Plintkabouter, Jodocus de Barbaar en Marq Denkt) laat gelukkig weer van zich horen. Hij heeft in eigen beheer een bundeling van zijn columns uit Myx uitgegeven, met daarin ook een artikel over (de neus van) Gerard Leever en zijn lezing over Marten Toonder. De wereld die strip heet, heet het boekje.
De dagen van Myx stripmagazine liggen alweer jaren achter ons. Het tijdschrift werd uitgegeven door Silvester Strips, daarna nog een tijdje door uitgeverij uitgever Edollandia. In MYX stonden veel Franse (vervolg)strips die ook als album bij Silvester werden uitgegeven. Daarnaast stonden er ook recensies, interviews en werk van Nederlands talent in. Toen Silvester strips het blad nog uitgaf heb ik er ook nog een paar artikelen voor geschreven, al nam mijn enthousiasme snel af voor het blad omdat de betaling voor het werk steeds later gebeurde.
Waarom bundelt Van Broekhoven zijn columns eigenlijk nu pas? Marq: ‘Omdat er vraag naar een bundeling van mijn columns uit de Myx is (een stuk of vijf fans) en omdat ik het leuk vind om eens een echt boekje met letters te maken. En als proef, om te zien of deze manier van uitgeven bevalt, voor als mijn Echte Roman af is.’
Strips of illustraties zul je niet in het boekje aantreffen: ‘Geen tekeningen of strips. Omdat dit mijn eerste ervaring is met Brave New Books wilde ik de kans op blunders zo klein mogelijk houden. En ik had ook eigenlijk helemaal geen zin om er tekeningen bij te gaan maken. Even heb ik getwijfeld over een Marq Denkt-stijl-plaatje op de titelpagina, maar daar heb ik ook maar van af gezien. Ook had ik toevallig een weekje geen ander werk, zodat ik mooi de tijd had om alles uit te werken. Voor illustraties had ik meer tijd vrij moeten maken.’
Om te kunnen proeven van wat je als lezer te wachten staat, publiceer ik hier als voorproefje een van Marqs columns:
Tieten en tepels
Het tweede paar blote borsten dat ik in mijn leven zag, maakte een onuitwisbare indruk op me.
De eerste blote borsten waren die van mijn moeder, gedurende het eerste jaar van mijn leven. Daar kan ik me (gelukkig) helemaal niets meer van herinneren. Ik moet ze dagelijks enkele keren van zeer dichtbij hebben kunnen aanschouwen en ik geloof niet dat ik overdrijf, als ik zeg dat in die periode mijn hele bestaan moet hebben gedraaid om die twee, maar ze zijn uit mijn geheugen gewist. Verdwenen. Weg.
Een dikke tien jaar later zag ik het tweede paar. Ze waren van Laureline. Laureline was het collegaatje van Ravian, de tijd-ruimte-agent. Samen waren ze neergestort op een verre planeet, waar de bevolking sidderde onder het schrikbewind van De Meester, een gigantisch brein dat zijn tegenstanders middels beangstigende visioenen kon verslaan. Ik volgde deze avonturen elke week in het stripblad Pep. Met kloppend hart en rode oortjes. Tegen het eind van het verhaal volgde de onvermijdelijke confrontatie van onze helden met De Meester en mijn kloppend hart versnelde zijn klop, terwijl mijn rode oortjes nog intenser rood kleurden. In haar angstvisioen zag Laureline zichzelf in de greep van een enorme, huizenhoge machine. De tekening vulde bijna de hele bladzijde: een glimmend stalen monster van tientallen meters hoog, met in zijn klauwen een kleine, kwetsbare, naakte Laureline. Ze was op die Pep-pagina niet groter dan een centimeter en haar borsten moeten daar dus slechts een fractie van geweest zijn, maar ze maakten een onuitwisbare indruk op me.
Het was de eerste keer dat ik een naakt lichaam in een strip tegenkwam. Dat is één. Het waren de tieten van Laureline die ik hier mocht aanschouwen – en Laureline was het mooiste, spannendste, realistischte stripmeisje dat ik kende. Dat is twee. Maar bovenal werd ik omver geblazen door die tepels! Twee dikke, zwarte punten stonden daar vooruit te wijzen in de richting van de metalen moordmachine. Dus zo groot waren tepels? En ze waren zwart? De ene onthulling stapelde zich op de andere en de tekening groef zich een weg diep in het geheugendeel van mijn hersenen, om daar nooit meer uit te verdwijnen.
Mijn eerste vriendinnetje had heel wat uit te leggen…
Later ben ik me ernstig gaan afvragen, of die overweldigende tepels niet het werk zijn geweest van een ludiek redactielid (por dios!), of van mijn ondeugende broertje en zijn zwarte stiften, want toen ik jaren later het album van Ravian en de Vogels van de Meester gekocht had en met kloppend hart en rode oortjes doorbladerde naar de betreffende pagina, achterin het boek, ontdekte ik tot mijn verbijstering dat Laurelines borsten geen tepels meer hadden. Ze waren verdwenen. Weg.
Van Broekhovens bundel is voor € 16,90 aan te schaffen, onder andere bij Bol.com. ‘Maar op beurzen verkoop ik het voor € 15 (inclusief signatie/dedicace),’ laat de stripmaker weten.
Volgende week ligt de Pep-special van Eppo in de winkel. Daarmee is dit populaire stripblad van weleer weer even terug. De cover van deze ‘Peppo’ gaat er zo uitzien:
Volgens Ger Apeldoorn, Pep-kenner pur sang en drijvende kracht achter deze special, is de special een hergeboorte van de Pep. ‘Het is geen hommage in de zin van: “wat was het vroeger toch leuk en ik rende altijd naar de brievenbus als hij bezorgd werd”, maar een complete hergeboorte. Meer dan tien strips van toen worden nieuw leven ingeblazen door tekenaars van nu en ook de rest van het nummer werd op de Pep-manier gevuld. In een tijd waarin alles maar lukraak geremade wordt, is dit de eerste echte remake-over.’
In de special blazen de tekenaars van Eppo de strips uit Pep dus nieuw leven in. Gerben Valkema (Elsje) tekende een nieuwe aflevering van Fred Julsing’s Wellington Wish. Mars Gremmen (huistekenaar) laat De Generaal naar de macht grijpen door zich te verkleden als Asterix. Daniël van den Broek (Rick Turpin) neemt De Argonautjes over van Dick Matena. Jeroen Steehouwer (Hilary King) komt met Johnny Goodbye van Dino Attanasio. René Uilenbroek (Eppo) waagt zich aan Baron van Tast van Jan van Haasteren, Robbert Damen (De Guardian) kruipt in de huid van John Bakker om Blook te doen herleven. Pieter Hogenbirk (de Ruyter) tekent Bernard Voorzichtig van Daan Jippes en Martin Lodewijk en Fred de Heij (Haas) legt het verband tussen Vidocq en Erwin de Noorman uit (beide oorspronkelijk van Hans G. Kresse). Verder zijn er bijdragen van Dick Heinz (40 Hours), René Leisink (Argus), Martin Lodewijk, Dick Matena, Daan Jippes, Willy Lohman en Jan van Haasteren. Een nieuwe popplaat met Anouk van grafisch vormgever Ger van Wulften en een artikel over de Opkomst en Ondergang van Pep maken het af.
Een stukje stripgeschiedenis…
Apeldoorn: ‘Tussen 1962 en 1975 verscheen het legendarische Nederlandse stripblad. Geïnspireerd door het succes van het Franse blad Pilote (onder andere van Asterix) besloot uitgeverij de Geïllustreerde Pers in 1962 om met een nieuw stripblad voor jongens te komen. Het was de bedoeling dat dit blad het gat tussen de Donald Duck en de rest van de GP-bladen op zou vullen, zoals Tina dat jaren later zou doen voor de meisjes. Al snel werd Pep een platform voor het aanstormend Nederlands talent. Voor Pep er was, kon je als illustrator alleen terecht bij de Toonder Studio’s of in de reclame. Dankzij Pep konden tekenaars als Martin Lodewijk, Dick Matena, John Bakker, Gideon Brugman, Daan Jippes en Peter de Smet aan de slag met hun eigen creaties. Stripfiguren als Agent 327, Johnny Goodbye, De Argonautjes, Blook, Ambrosius, Bernard Voorzichtig, De Generaal en Joris P.K. werden iconen uit de Nederlandse strip.
‘Op zijn hoogtepunt bereikte Pep een publiek van ongeveer 500.000 jongeren. Behalve de strips van de bovengenoemde tekenaars, kregen ook buitenlandse series als Asterix, Roodbaard, Tangy en Laverdure, Philemon, Ravian, Corto Maltese en Cocco Bill op deze manier een voet aan de grond.’
En? Vind jij het leuk dat de Pep eventjes terug is? Laat het weten in het reactieformulier.