Toen ik het droevige nieuws van Peter Pontiacs overlijden hoorde, heb ik met de hoofdredactie van Eppo gebeld om voor te stellen de volgende aflevering van mijn rubriek Onder de loep aan Pontiac te wijden. Dat zag Rob van Bavel meteen zitten. Als ik het artikel die week nog kon afleveren zou de aflevering meteen in de volgende Eppo gepubliceerd worden. Aldus geschiedde. Bij deze de publicatie online.
Peter Pontiac overleed 20 januari op 63-jarige leeftijd. Een van de beste striptekenaars van Nederland is niet meer.
Pontiac (Peter Pollmann) was al lange tijd ziek. Hij had hepatitis C en levercirrose. Een overblijfsel van de heroïneverslaving die hij in de jaren tachtig overwon.
Pontiac laat een boeiend en eigenzinnig oeuvre achter als stripmaker en illustrator. Hij maakte affiches, platenhoezen en illustraties van popmuzikanten voor tijdschriften als Hitweek-Aloha, Muziek Express en Oor. Ook tekende hij voor kranten. In het begin van zijn carrière kreeg hij het predikaat undergroundtekenaar opgeplakt, mede door publicaties in Nederlandse, Spaanse en Amerikaanse undergroundbladen.
De in 1951 te Beverwijk geboren tekenaar drukte sinds 1969 een eigenzinnige stempel op de Nederlandse stripwereld. De autodidact (!) maakte sociaal geëngageerde strips, erotica en sinds de jaren zeventig autobiografische verhalen over zijn drugsgebruik en liefdesleven, geregeld met zijn alter ego’s Daan Doem of punker Gaga in de hoofdrol. Soms grimmig en vol zelfbeklag, vaak niet zonder zelfspot en soms heerlijk luchtig, zoals in de strip Autobioblues waaruit onderstaand stripplaatje afkomstig is.
Uitverteld
Autobioblues is een verhaal van vier pagina’s dat Pontiac tekende voor de expositie Yo/ik op stripfestival Ficomic in Barcelona in 2010. Nederland was toen eregast op het festival en autobiografie was het thema. Een onderwerp dat Pontiac op het lijf geschreven is: geïnspireerd door tekenaars als Robert Crumb was hij een van de eersten in Nederland die in dit genre strips maakte.
Grappig genoeg weet Pontiac in Autobioblues niets nieuws meer te vertellen over zijn leven. De vier lege bladzijden die gevuld moeten worden blijven maar achter de tekenaar aanlopen, ook als hij naar de supermarkt gaat. Ze opperen suggesties voor thema’s die hij kan behandelen, maar Peter wijst ze allemaal van de hand. ‘Al 40 jaar vertrouw ik jullie m’n lotgevallen toe: dope, relaties, angst, schaamte, woede! ‘T is op! Verhalen: fijn! Maar niet over MIJ!’ zegt hij tegen de vellen papier. Hij wil geen strip over zijn jeugd maken of over wat hij ziet als hij in het heden uit zijn raam kijkt. En hij wil het al helemaal niet over zijn ergste blunders hebben. Maar, en dat is een mooi voorbeeld van zijn zelfspot, geeft in een plaatje wel enkele voorbeelden van genante momenten uit zijn leven. Zoals de ontmoeting met Joey Ramone die uiteindelijk niet doorging omdat Peter de hele tijd dat de punkzanger naast hem staat verlegen wegkijkt. Het is een erg grappige strip waarin Pontiac zijn werk relativeert en tegelijkertijd ook een beetje terugblikt op ruim veertig jaar strips maken. Autobioblues eindigt dan met Peters oplossing voor zijn blues. Op de laatste stroken is te zien hoe hij de voorgaande drie pagina’s tekent. In het laatste plaatje loopt de strip zijn huis uit met de eerste pagina voorop.
Kraut
Wat ik heel sterk aan zijn autobiografische werk vind, is dat Pontiac eerlijk en rauw was. Hij ontzag zichzelf niet. Met Kraut (2000) maakte Pontiac een van de belangrijkste boeken in de Nederlandse stripcultuur. Kraut is een portret over zijn vader Joop Pollmann die tijdens de Tweede Wereldoorlog met de Duitsers collaboreerde en als frontverslaggever bij de Waffen-SS zat. Na de oorlog zat hij vijf jaar in de gevangenis, daarna was hij actief als journalist van vrouwen- en roddelbladen. In 1978 verdween Pontiacs vader op mysterieuze wijze in de Draaibooibaai op Curaçao.
Gonzo
In 1997 kreeg Pontiac de Stripschapprijs en in 2011 de Marten Toonderprijs voor zijn gehele oeuvre. Een mooie aanleiding om hem toen te interviewen. Uiteraard vroeg ik hem waarom hij ooit autobiografische strips was gaan maken. ‘Omdat ik egocentrisch ben,’ antwoordde hij met een glimlach. ‘Het eerste verhaal dat ik ooit maakte was voor een boek over de jaren zestig dat in 1971 gemaakt werd. Andere tekenaars van het stripblad Tante Leny presenteert! deden daar ook aan mee. Wat lag er meer voor de hand om over mijn eigen sixties, die behoorlijk heftig waren geweest, een verhaal te maken? Altijd als ik autobiografische strips maakte voelde dat volstrekt natuurlijk. Op een gegeven moment ontdekte ik het werk van Hunter S. Thompson, die het begrip “gonzojournalistiek” heeft uitgevonden. Hij was iemand die zichzelf helemaal in zijn artikelen op de voorgrond zette. Als hij over Nixon of Las Vegas moest schrijven, ging het artikel alleen maar over de dope die hij nam en hoe ellendig hij zich daar vervolgens door voelde. Dat was voor mij een eye-opener, want ik maakte ook dat soort werk. Natuurlijk moet je wat je meemaakt gebruiken. Dus als een relatie uit elkaar valt is het logisch dat ik dat onderwerp gebruik in mijn strips. Dat doen popmuzikanten immers ook. Later denk je wel eens “Jezus, wat een schaamteloos zelfbeklag”. Maar ik zou het niet ongedaan maken als dat zou kunnen.’
Peter Pontiac (1951 – 2015).
Gepubliceerd in Eppo #3 (2015).