Als ik dood ben, weet ik niet eens meer dat ik geleefd heb. Alles wat ik heb meegemaakt, alles wat ik heb gedaan en gelaten… Alles wat ik heb gevoeld en ervaren, gedacht en gedroomd. Alles is dan weg. Alsof het nooit heeft bestaan.
Die gedachte spookte door mijn hoofd toen ik laat vrijdagmiddag door het centrum van Amsterdam liep.
Wat heeft het allemaal voor zin?
Ik keek om me heen en zag tientallen mensen over straat, bezig met hun eigen zaken. Hun hoofden vol met dromen, liefde, haat en to-do-lijstjes. Maar bovenal: heel veel ervaringen opgeslagen. Ook zij weten niet meer dat ze geleefd hebben als ze hun laatste adem hebben uitgeblazen. Opeens zag de geraamtes door hun huid heen. Het centrum zat vol met wandelende skeletten.
Natuurlijk, anderen weten nog wel dat ze er ooit waren, maar als van die mensen ook de hersenactiviteit ophoudt, dan zijn de sporen gewist. Tenzij je iets maakt dat blijft, of dat je in ieder geval een langere tijd overleeft. Boeken, kunst, films, foto’s, gedichten, blogposts.
Denken aan de dood doet me beseffen dat ik nog meer moet proberen van nu te genieten en niet te veel denken aan later. Later is niets. Later is langzaam wegrotten in een kist of verstoffen in een urn. Nu kun je op allerlei manieren invullen, maar er is geen oneindig veel nu. Nu is beperkt aanwezig.
Ook geluk en schoonheid zijn maar tijdelijk. Een mooie bos rozen gaat bijvoorbeeld maar een week of zo mee.
Denken aan de dood doet me beseffen me weer te richten op zaken die ik belangrijk vind en om alles wat niet-relevant is, te negeren. Maar ook doet de dood me beseffen hoe onbelangrijk de dingen zijn die we doen.